Auteursarchief: Rob de Vos

Ongewenste waarheden

Fig. 1  Bron: Kaltesonne

Het is nog nooit zo warm geweest als vandaag – klopt dat? Zijn de recente temperatuurveranderingen eigenlijk alleen door ons mensen veroorzaakt? En welke invloed hebben de fluctuaties in de activiteit van de zon? Vragen die een voorbeeld zijn van de 50 onderwerpen die de auteurs in dit boek behandelen. Natuurrampen van de afgelopen 150 jaar worden in een klimaathistorische context van millennia geplaatst. Het blijkt dat de simplistische voorstelling in de media geen recht doet aan de complexe context en tot angst en onzekerheid leidt.  Een moedig pamflet tegen een oververhit klimaatdebat en klimaatbeleidactivisme.

Zo begint het recent uitgegeven boek ‘Unerwünschte Wahrheiten: Was Sie über den Klimawandel wissen sollten’ van Fritz Vahrenholt en Sebastian Lüning. Beide wetenschappers zijn al lang actief in hert klimatologische veld. Vahrenholt was  actief als Staatsrat en Umweltsenator voor de deelstaat Hamburg en is vanaf 1999 professor in de chemie.  Hij was CEO van een windturbinebedrijf en van het elektriciteitsproducent RWE. Sebastian Lüning is geoloog en paleoklimatoloog en werkzaam in de offshore industrie.  Hij is zeer actief in de paleoklimatologie en heeft  vele publicaties op zijn naam staan.

De auteurs behandelen de huidige klimaatproblematiek door het beantwoorden van 50 vragen. Daardoor ontstaat een zeer overzichtelijk werk dat niet alleen voor de geïnteresseerde leek interessant is maar ook de gevorderde lezer een schat aan informatie levert. De vragen zijn ondergebracht in 9 hoofdstukken:

I              Moderne opwarming in het licht van de klimaatgeschiedenis
II             Natuurlijke en antropogene klimaatverandering
III            IJs
IV           Extreem weer
V             Zeespiegel
VI           Klimaatmodellen en voorspellingen
VII          Klimaatschade
VIII         IPCC en klimaatconferenties
IX            Energie voor een duurzame toekomst

De subtitel van het boek “Wat U over klimaatverandering zou moeten weten” beschrijft precies waar het boek goed in is: het geeft op overzichtelijke wijze actuele informatie over klimaatverandering. Daarmee is het behalve een studieboek ook een prima naslagwerk.

In het Duits, maar ook voor diegenen die niet dagelijks met die taal omgaan goed leesbaar. Verkrijgbaar voor ongeveer €25 via onder andere de Nederlandse (internet) boekhandel. Een aanrader!

De Volkskrant, het KNMI en de sneeuw

Fig. 1    Bron: Volkskrant

Vorige week publiceerde de Volkskrant een groot artikel over het steeds vaker wegblijven van sneeuw in ons land, zie figuur 1. De journalist ging voor de oorzaak te rade bij het KNMI .

Fig. 2    Bron Volkskrant

Figuur 2 toont het antwoord van het KNMI op de vraag hoe dat kwam. Volgens het KNMI kwam dat door de menselijke CO2 uitstoot, dus door het toegenomen broeikaseffect als gevolg van menselijke uitstoot van dat gas. Nu vermoedde ik al dat dat het KNMI antwoord zou worden, want dat is al heel lang het standaard antwoord van ons koninklijk instituut op vragen van klimatologische aard.

De vraag is of dat het juiste antwoord is. De redenering lijkt logisch:  meer CO2 in de lucht betekent een sterker broeikaseffect, en dat betekent weer dat het warmer wordt, dus minder sneeuw. Maar zo simpel is het niet.

Fig. 3    Bron: Volkskrant

Figuur 3 stond in het krantenartikel ter illustratie. De vlaggetjes bij bepaalde jaren hebben niet zo veel te maken met de sneeuwdagen. Die van de Elfstedentochten zijn wel gerelateerd aan sneeuwval, maar dan vooral wanneer die sneeuw komt ten opzichte van de ijsvorming. De grafiek geeft het aantal sneeuwdagen in De Bilt weer, dat zijn de dagen waarop het KNMI ’s ochtends een aaneengesloten pak sneeuw registreert bij het weerstation in De Bilt. De tijdeenheden zijn de aaneengesloten wintermaanden december, januari en februari, vanaf 1956. Er is onmiskenbaar een afnemende trend waar te nemen.

De journalist van de Volkskrant noemt in zijn artikel nog wat weerrecords die de sneeuwafname aannemelijk moet maken, maar dat zijn allemaal records die vooral met temperaturen te maken hebben buiten het winterseizoen.

Fig.4    Data: KNMI

Bovenstaande grafiek heb ik gemaakt op basis van uurwaarnemingen. In de tabel van het KNMI is voor het station De Bilt per uur af te lezen of er sprake was van voorkomen van sneeuw in het voorgaande uur en/of tijdens de waarneming in de periode 1951 t/m 2020. Het totaal aantal uren met sneeuwwaarneming in de winter per jaar is in de grafiek weergegeven. Er is een afnemende trend vanaf 1951 te zien.

Tenslotte geeft onderstaande grafiek de gemiddelde dagtemperatuur Tg weer van de wintermaanden per jaar. De wintermaanden worden langzaam wat warmer.

Fig. 5    Data: KNMI

Het is heel verleidelijk om die verminderde sneeuw te koppelen aan de toenemende wintertemperatuur (figuur 5) en die toegenomen wintertemperatuur aan de toegenomen hoeveelheid CO2 in de atmosfeer, en die die toename aan de CO2-emissies door de mens. De vraag is echter of die afname inderdaad het gevolg is van het toegenomen CO2 gehalte in de atmosfeer, of dat er andere factoren in het spel zijn.

De correlatie tussen atmosferisch CO2-gehalte en de temperatuur aan het aardoppervlak is erg zwak, en de correlatie tussen oplopend atmosferisch CO2 en menselijke CO2 uitstoot berust op een hypothese die niet onomstreden is. Het is aannemelijk dat CO2 van antropogene oorsprong ook bijdraagt aan de toename van het atmosferisch CO2, maar van belang is de verhouding antropogene-natuurlijke oorsprong.

Ik dacht aan het onderzoek dat ik in 2018 gedaan heb naar de veranderingen in windrichtingen in ons land gedurende vele jaren (zie de bijdragen vanaf 8 september 2019 hier). Het zou me niet verbazen als de verklarende factor voor de afname van de sneeuwval gezocht moet worden in de veranderde windrichtingen in de wintermaanden.

Het is bekend dat het weer in Nederland heel sterk afhankelijk van de windrichting. Het beste is om de GWL (Grosswetterlagen) te bekijken, want die geven niet alleen aan hoe de lucht beweegt alvorens Nederland te bereiken, maar typeert meteen ook het brongebied. En het brongebied bepaalt voor een flink deel de eigenschappen van de lucht. Het ‘aanwaaitraject’ beïnvloedt die eigenschappen dan in enige mate.

Fig. 6    Data: KNMI

Nu is dat gebruik van die GWL (zie o.a.  hier) wel lastig dus ik heb mijn toevlucht genomen tot de gemeten overheersende wind aan het aardoppervlak. Die wordt per etmaal geleverd door het KNMI voor 50 meetstations. Het betreft de vectorgemiddelde windrichting in graden. In het bericht van 5 maart 2020 (figuur 6) had ik al laten zien dat voor de S en SW wind, die in de winter zachte lucht aanvoeren, er sprake was van een flinke toename vanaf de jaren ’60 in de maanden januari en februari.

Sneeuw wordt in ons land vaak aangevoerd vanuit NW, N tot NE richting. Ik was dan ook benieuwd of er zich veranderingen hadden voorgedaan in de wintermaanden in het voorkomen van die windrichtingen:

Fig.7    Data KNMI

Figuur 7 toont per jaar het totaal aantal winterdagen met overheersende wind uit het NW, N en NE. Het is niet verfijnd want het maakt nogal wat uit of bijvoorbeeld NW wind cyclonaal of anticyclonaal ons land bereikt, maar ik moet het er mee doen. De grafiek laat zien dat het aantal winterdagen met NW,N en NE wind vanaf 1951 met ongeveer 25% is afgenomen. Dat moet een groot effect hebben gehad op de hoeveelheid sneeuwval.

Fig.8    Data: KNMI

Figuur 8 geeft een heel duidelijk beeld van de invloed van de keuze van het beginjaartal in een tijdreeks. Deze figuur laat het jaarlijkse voorkomen van de windrichtingen NW, N en NE zien in de wintermaanden op het station De Bilt van 1904 t/m 2018. Het is in feite de gehele tijdreeks waar figuur 7  (1951 t/m 2018) deel van uitmaakt. Deze tijdreeks vanaf 1904 vertoont geen enkele trend! Dat is het gevolg van het feit dat het eerste deel van de grafiek een opwaartse trend vertoont en het tweede deel een neerwaartse. Figuur 4 toonde het aantal uren sneeuwval vanaf 1951, oudere gegevens zijn op de KNMI website niet voorhanden. Het zou mij gezien het verloop van de grafiek in figuur 8 niet verbazen als het aantal uren sneeuwval vanaf 1910 tot in de jaren ’60 opgelopen is vanwege de toenemende invloed van NW, N en NE wind in de wintermaanden. Het lijkt er in elk geval op dat de veranderingen vanaf 1904 in het aandeel van noordelijke winden geen enkele verband houden met het oplopende CO2-gehalte in de atmosfeer.

Fig. 9    Data: KNMI

In figuur 9 heb ik tenslotte voor De Bilt het voorkomen van alle 8 windrichtingen weergegeven vanaf 1952. De jaargegevens zij gesmoothed met een Loessfilter om de trend beter te laten zien. NW (donkerblauw), N (bruin) en NE wind (oranje) vertonen de afgelopen decennia een dalende trend, terwijl  de warmere luchtsoorten SW (rood) en S (geel) een sterk stijgende trend laten zien. Met andere woorden: de afgelopen decennia is sprake geweest van een afname van de winden die kou en sneeuw brengen en een toename van winden die warmte brengen.

Conclusie: de afname van de sneeuwval in Nederland lijkt vooral het gevolg van verandering van luchtcirculatie en kan uitstekend verklaard worden zonder het versterkt broeikaseffect er bij te betrekken. Het KNMI zou eens af moeten van dat automatisme om altijd als eerste (of enige) aan het versterkt broeikas te refereren. Ik heb dat ook al geconstateerd bij de enorme toename van het zonlicht in ons land en de omringende landen, die voldoende groot is om de opwarming van de afgelopen decennia grotendeels te kunnen verklaren zonder versterkt broeikaseffect.

Journalisten kun je kwalijk nemen dat ze nog steeds alle verhalen uit de hoek van de gevestigde klimaatinstituten kritiekloos kopiëren zonder zelf na te denken.

Kernenergie in 2020

Fig.1   Bron: Kees Lepair

Bovenstaande tekst vormt het begin van een lezenswaardig stuk over angst, afkomstig van de website van dr. Kees Lepair. Dit artikel echter gaat over de ontwikkeling van kernenergie in het afgelopen jaar. Angst voor kernenergie is de afgelopen decennia in een aantal landen leidend geweest voor de gebezigde energiepolitiek. Daar wees Friso Sikkema in zijn artikel van gisteren ook al op. Daarom lijkt me bovenstaande tekst een goede inleiding voor de onderstaande bijdrage van Wilfred van Rooijen.

Ik ben geen ‘strijder’  voor méér kernenergie, maar probeer af te wegen wat redelijkerwijs een goede weg is in de energietoekomst. Windmolens en zonnepanelen zijn dat naar mijn mening zeker niet. Ik denk wel dat kernenergie in de nabije toekomst een grotere rol moet gaan spelen als we minder fossiele brandstoffen willen gebruiken en toch een redelijk welvaartspeil willen handhaven.

De weg die de EU onder aanvoering van de Nederlander Frans Timmermans is ingeslagen, namelijk nog veel meer windmolens, leidt mijns inziens energetisch gezien tot niets maar zal ons wel een deel van onze welvaart gaan kosten. Daar komt dan nog bij dat Nederland als enige land in de wereld ’van het gas af’ moet, een om meerdere redenen volslagen krankzinnig plan.

Daarom ben ik blij met af en toe een verhaal van een deskundige. Vandaag blikt  Prof. Dr. Ir. W.F.G. van Rooijen, Associate Professor kernreactorfysica, University of Fukui, Japan, terug op de ontwikkelingen van de kernenergie in het afgelopen jaar:

2020: een jaaroverzicht over kernenergie

2020 was een interessant jaar: de Powers That Be buitelden over elkaar heen om hun “groene doelen” vast te stellen. Er was vrij algemene instemming met het streven van premier Boris Johnson: “net zero in 2050” [1], met een vergelijkbare aankondiging in Japan [2]. Voorstellen om na de Corona-lockdown dan meteen maar een ecologische lockdown in te stellen, “The Great Reset”, en op de valreep van 2020 ging de Chinese president Xi Jinping ervandoor met de prestigieuze “Greatest Climate Hypocrite of the Year”-award van The Global Warming Policy Forum [3].

Met de verkiezingen in Nederland in het vooruitzicht kunnen we weer uitkijken naar allerlei proefballonnetjes over de nieuw te bouwen kerncentrales in ons kikkerlandje. Laten we daarom eens terugkijken naar de ontwikkelingen in 2020 omtrent de enige betrouwbare, grootschalige, beschikbare en economische vorm van energieopwekking zonder CO2 die de mensheid kent: kernenergie.

Fig.2    De nieuwste kerncentrale in Europa: Leningrad II-2, een VVER-1200. Locatie: Botnische Golf, 70 km ten westen van St- Petersburg    Bron: World Nucleair News

Kernenergie in 2020: mondiaal Lees verder

Waarom het klimaatbeleid zal falen.

Gastartikel van Friso Sikkema, PhD. physical chemistry – energy – chlor-alkali – chemicals – membranes. Dit artikel verscheen eerder op de website van Clintel

Wij hebben een “inconvenient truth” die we in ogenschouw moeten nemen en dat is de volgende:  de “energietransitie” zoals die in Europa wordt genoemd, is niet aan de orde.

Dat is nogal een bewering en verdient toelichting. Er zijn twee basispijlers waarop onze toekomstige energiebehoefte volgens de gevestigde ‘groene’ beweging zou moeten rusten. Helaas zijn beiden zwaar gelimiteerd in hun bruikbaarheid.

Fig. 1   Het prinses Amalia windpark in de Noordzee. Dit park produceert gemiddeld gedurende het jaar ongeveer net zoveel energie als het schip in figuur 2 (48MW).

De eerste pijler is energie-efficiëntie.

Klinkt als een goed plan, nietwaar? Gebruik gewoon dezelfde energiebronnen als voorheen, maar efficiënter. Een mooie doelstelling, maar op een gegeven moment is de koek op. Je hebt altijd energie nodig. Mijn nieuwbouw huis (2018) met muren zo dik als een bunker gebruikt toch echt nog steeds aardgas. Een A+++ koelkast gebruikt nog altijd elektriciteit, en mijn wasmachine ook. Voor bijna alle installaties die energie verbruiken geldt dit, van i-Phones tot zeeschepen. Die zijn allemaal zuiniger geworden, maar de rek is eruit.

Een daarbij komend (negatief) effect is dat als de energie-efficiëntie toeneemt, de vraag naar het product of de dienst toeneemt, waardoor de besparingen teniet worden gedaan.

Bijvoorbeeld: Als ik een vliegtuig zou kunnen bouwen dat het brandstofverbruik halveert, zal de vraag naar vliegreizen toenemen. Dit staat bekend als de paradox van Jevons en is overal ter wereld al vele malen bevestigd. Het blijkt dat Nissan LEAF-eigenaren (elektrische auto) meer dan 50% extra kilometers per jaar (16.588 km) rijden dan het Europese gemiddelde van 10.816 km.

De productie van staal kost nu veel minder energie (lees: kolen, dus veel CO2) dan 50 jaar geleden, dus staal is goedkoop (400 euro per ton staalplaat), dus neemt de vraag toe, wordt er meer staal gemaakt en bespaar je uiteindelijk niks.

Als we dan ook nog eens bedenken dat er in landen als Nigeria, Cambodja, India en Peru miljarden mensen zijn die zich een slag in de rondte werken om zich die wasmachine, koelkast en brommer te kunnen veroorloven, en dat is hun goed recht, is het niet verbazingwekkend dat de energiebehoefte van de mensheid een constante sterke stijging laat zien. Zie figuur 5 onderaan.

De tweede pijler is hernieuwbare energie: zonnepanelen en windturbines.

Dat klinkt ook als een mooi plan; installeer gewoon een paar zonnepanelen en windturbines, en voilà, we hebben onze energiebehoefte verschoven van fossiele brandstoffen naar zonne- en windenergie.

Helaas heeft duurzame energie enkele zeer ernstige en onoverkomelijke problemen:

  1. Het percentage van de tijd dat de hernieuwbare bronnen hun “typeplaatje” vermogen produceren is erg laag.

Zonne-energie in Duitsland, het braafste jongetje van de klas als het gaat om groene energie, produceert slechts 11% van de tijd het nominale vermogen gemiddeld per jaar. Dit betekent dat er je 89% van de tijd een back-up nodig hebt, in de praktijk aardgas. Deze 11% wordt veroorzaakt door de Noordelijke ligging van Duitsland, en de grote kans op bewolking. Hoe zuidelijker, hoe beter, maar meer dan ongeveer 20% (Arizona, USA) zit er niet in.

Een voorbeeld: Ik installeer op mijn dak voor één kilowatt aan zonnepanelen (vier stuks). Als die het hele jaar door elektriciteit zouden produceren zou er maar liefst 8760 kWh worden geproduceerd, meer dan genoeg voor een flink huishouden. Echter, de panelen produceren in werkelijkheid slechts ongeveer 970 kWh gedurende het jaar, oftewel 11 procent van 8760.

Voor wind zijn de cijfers iets beter, maar blijven toch steken tussen de 25% voor turbines aan land, tot ongeveer 40% (tegenwoordig ook 50%) voor turbines op zee. Er is dus altijd een back-up nodig. Ook moet er rekening gehouden worden met de extra materialen die benodigd zijn voor een windturbine op zee, zoals bijvoorbeeld zeer zware stalen fundamenten, onderzeese kabels, transformator stations op zee, en de zeer grote schepen die nodig zijn voor de installatie. Zie onder. Al deze installaties worden geproduceerd met enorme investeringen in energie en dus een forse CO2-uitstoot.

Fig.2    Het gigantische transformatorstation BORWIN-3, welke op zee de elektriciteit verzamelt van een aantal windturbines en vervolgens naar land transporteert, op weg naar de installatie op zee. Lees verder

De zeespiegel in Nederland 1901 t/m 2019

De stijging van de zeespiegel op aarde is een gevolg van twee processen: het smelten van ijskappen en de thermische expansie van oceaanwater. Dat zijn processen die zich in het Pleistoceen, de periode van glacialen en interglacialen al vele malen hebben afgespeeld. Elke keer als een ijstijd eindigt en het warmer wordt op aarde verdwijnt een deel van het landijs en gletsjerijs en zet het oceaanwater uit. Het gevolg is stijging van de zeespiegel.

Fig. 1    Bron: Vrije Universiteit

Aan het einde van het meest recente glaciaal, het Weichselien, waren er behalve de ijskap op Groenland en Antarctica ook grote ijskappen op Scandinavië en Oost Canada. Figuur 1 toont de situatie rond 20.000 jaar geleden in Europa. Behalve de grote Scandinavische ijskap is er ook een aantal kleine ijskappen te zien, op plaatsen die hoog liggen en waar sneeuw makkelijk accumuleerde.

Groen in de figuur is het ‘land’, het deel dat destijds boven zeeniveau lag. Het zeeniveau lag zo’n 120m lager dan momenteel, en het was mogelijk om van het huidige Nederland over de droge bodem van de huidige Noordzee naar Engeland te lopen.

Fig.2    Bron: Zeespiegelmonitor 2018 Deltares

Vanaf ongeveer 12.000 jaar geleden, na het Jonge Dryas,  zette de opwarming door en kwam de aarde in het huidige warme interglaciaal terecht. De zeespiegel steeg in het begin sterk tot ongeveer 7000 jaar geleden als gevolg van de sterke opwarming in die periode. Daarna was de stijgsnelheid veel langzamer maar de zeespiegel stijgt nog steeds  tot op de dag van vandaag. Relatief kleine schommelingen in de warmtehuishouding van de aarde, zoals het Middeleeuws Optimum en de Kleine IJstijd,  zijn daardoor van invloed  op de snelheid van de stijging.

Fig.3    Bron: Nasa

Lees verder

Nu.nl en het winterweer

Fig.1   Bron nu.nl

Een lezer van Klimaatgek wees me op een artikel van Nu.nl (figuur 1) over het grijze winterweer van afgelopen dagen in Nederland. Nu lees ik nu.nl nooit, uit principe, maar mijn nieuwsgierigheid was wel gewekt. Mijn oud-leerlingen kunnen waarschijnlijk meteen feilloos het doel van de foto met ‘obligate ijsbeer bij smeltwater’ in figuur 1 duiden. Mij gaat het nu om de verklaring voor het grijze winterweer. Peter Siegmund en Alwin Haklander van het KNMI werden daarover geïnterviewd.

Dat opwarming op grote hoogte boven de Noordpool van invloed is op de luchtcirculatie op het NH is bekend, en als die opwarming afwijkend is van wat we gewend zijn dan ontstaat er luchtcirculatie die we in een bepaalde periode niet vaak zien. Alwin Haklander zegt: “Maar klimaatverandering speelt ook een rol. De brongebieden van onze winterkou, zoals de Noordpool en Rusland, warmen veel sneller op dan gemiddeld.”  Wat me stoort aan deze opmerking is dat het grijze weer van de afgelopen week, met temperaturen rond het vriespunt, gecorreleerd wordt aan klimaatverandering. En aan de hoge lentetemperaturen in 2020 in NO Siberië zoals dat even verderop in het artikel wordt gedaan. Over dat laatste heb ik al eens wat geschreven, lees het hier eens na.

Fig.2   Bron: Bron: GISS/NASA

Lees hieronder verder:

Lees verder

Stralingsgevoeligheid

Toen ik het artikel over stralingsgevoeligheid publiceerde op 1 december j.l. was daaraan flink wat discussie over en weer tussen Ad Huijser en ondergetekende aan vooraf gegaan. Op basis van de etmaalgegevens van temperatuur en kortgolvige instraling van de 5 hoofdstations van het KNMI gingen we aan de slag. We realiseerden ons na verloop van tijd dat de dagelijkse en jaarlijkse cyclus van de zon ons wel eens zou kunnen leiden tot een realistische berekening van de stralingsgevoeligheid. Vooral de resultaten die we hadden op basis van de jaarlijkse zonnecyclus waren voor ons overtuigend. En dat werd sterker toen we de temperatuurgegevens corrigeerden voor vertraging tussen instraling en luchttemperatuur als gevolg van de zee-invloed.

Ik schreef onlangs dat het Popper’s opvatting was dat in de wetenschap een theorie of model nooit kan pretenderen de uiteindelijke, zekere waarheid te zijn, en dat pogingen tot falsifieerbaarheid een wezenlijk onderdeel moeten zijn van het proces wat de ‘waarheid’ is. Dat geldt natuurlijk ook voor onderzoek dat zich buiten de gevestigde wetenschappelijke instituten afspeelt. De afgelopen weken oogstten we in de Nederlandse klimaatgemeenschap met name verbazing en waardering over dit onderwerp, en uiteraard ook wat obligate zure reacties, maar we werden vooral aangemoedigd om er meer mee te doen. Natuurlijk is er bij ons onzekerheid of we op het goede spoor zitten, en daarom hebben we eind december aan een handvol respectabele klimatologen in de internationale klimaatscene gevraagd om op ons model te ‘schieten’. Ook mensen in de omgeving denken mee, en dat leidt soms tot verbeteringen. Prima! Het is een ‘project’  zullen we maar zeggen, dus het laatste woord is er nog niet over gesproken.

De instraling in België en Duitsland

Op 1 december van het afgelopen jaar schreef ik een lang bericht over de toename van de hoeveelheid invallend zonlicht in ons land vanaf ongeveer 1980. Die irradiation of instraling Q was hier al vaker aan de orde geweest, maar in het decemberbericht heb ik beschreven hoe fysicus Ad Huijser en ik geprobeerd hebben om de effecten van die toename van Q op de luchttemperatuur te berekenen. We denken dat dat wonderbaarlijk goed gelukt is, en van veel kanten kregen we positieve reacties.

Natuurlijk waren er ook enkele zure reacties, maar die komen altijd uit bekende hoek en de argumentatie was zwak. Nu was het Popper’s opvatting dan in de wetenschap een theorie of model nooit kan pretenderen de uiteindelijke, zekere waarheid te zijn, en dat pogingen tot falsifieerbaarheid een wezenlijk onderdeel moeten zijn van het proces wat de ‘waarheid’ is. We wachten af.

Ik toonde in het bericht van december j.l. de instralingscijfers van de 5 hoofdstations De Kooy, De Bilt, Eelde, Vlissingen en Maastricht van 1958. Die data waren afkomstig van de website van het KNMI. Tot mijn verrassing bleek later op KNMI’s ClimateExplorer via de ECA&D data nog meer oudere cijfers van de instraling beschikbaar te zijn. Onderstaande grafiek is het gemiddelde van de 5 hoofdstations, hier gemakshalve ‘Nederland’ genoemd:

Fig. 1    Data: ClimateExplorer

Te zien is dat Q oploopt van 1909 tot ongeveer 1930, daarna ongeveer op gelijk niveau blijft, en vanaf de jaren ’80 tot heden weer toeneemt. De eenheden zijn weergegeven in W/m2 zodat ze vergelijkbaar zijn met de Duitse data.

De daggegevens van de zonuren voor de 5 hoofdstations zijn vanaf begin vorige eeuw beschikbaar:

Fig.2    Data: KNMI

Lees hieronder verder.

Lees verder

Corona en mobiliteit in Nederland, Zweden en Spanje

Elke keer denk ik: dit is de laatste keer dat ik over corona schrijf: terug naar mijn stiel! Maar dan ‘dwingen’ nieuwe inzichten me om weer wat uit te zoeken. In dit geval zijn dat vooral die geweldig interessante Google mobiliteitscijfers. Maar meerdere klimaatartikelen liggen al klaar.

Ik was nieuwsgierig naar de verschillen en overeenkomsten tussen corona-gerelateerde sterfte en de mobiliteitscijfers op basis van Google data van Nederland , Spanje en Zweden. De laatste twee landen hadden ook andere kunnen zijn, maar Spanje is bijzonder vanwege de zeer hoge sterfte in het voorjaar en de stringente maatregelen, en Zweden vanwege het veelal ontbreken van strenge maatregelen.

Worldometer heeft van alle drie landen grafieken gemaakt van de dagelijkse corona-gerelateerde sterfte. Kanttekening is daarbij dat Worldometer afhankelijk is van aangeleverde data per land en er is geen uniform registratieprotocol.

Figuur 1 Bron: Worldometer

Omdat sterfteregistratie per dag onregelmatig is heb ik het 7-daags gemiddelde aangevinkt. Bovendien heb ik met groene lijntjes de sterfte per miljoen inwoners weergegeven.

Spanje’s voorjaarspiek valt direct op. Kijk vooral naar de sterfte per miljoen, die is dan  2x zo groot als in Nederland en Zweden. In de zomer is sterfte nagenoeg afwezig in alle drie landen. Dat wijst op seizoensafhankelijkheid zoals bij griep. Te denken valt aan de hogere luchtvochtigheid in de zomer vanwege de hogere temperaturen.

De maximale hoogte tot nu toe van de najaarssterfte verschilt niet sterk tussen de drie landen. Maar december verloopt in de landen wel verschillend. Nederland laat een stijging zien van de sterftecijfers, terwijl Spanje (rustig) en Zweden (sterk) een daling laten zien. Ik heb te weinig data om daarover verdere uitspraken te doen.

Van de Google mobiliteitsdata heb ik wat grafieken gemaakt. In het vorige bericht hierover heb ik uitgelegd hoe de Google data te interpreteren. Ik heb van elk land twee grafieken gemaakt. De eerste betreft de data over OV-stations en Werkplekken. De ligging van beide is goed bekend en wordt op Maps gebruikt.

Fig. 2    Bron: Google

Wat opvalt is de sterke weekcyclus in de Werkplekdata per dag, wat niet verwonderlijk is. Die weekcyclus is in de OV-stationsdata ook wel aanwezig maar veel minder sterk. Waarschijnlijk wordt in alle drie de landen de reis naar de werkplek vooral met de auto gedaan. Bovendien lijkt OV vervoer ook in het weekeinde van belang (recreatie, familiebezoek e.d.). In Spanje ontbreekt in maart, april en november de weekcyclus waarschijnlijk als gevolg van de strenge reismaatregelen.

Als gevolg van maatregelen in Nederland en vooral in Spanje zie je de beide cijfers in maart sterk dalen waarna ze weer opkrabbelen tot een niveau van –20% voor de werkplekmobiliteit ten opzichte van de referentieperiode van 3 januari tot 6 februari 2020. Die referentieperiode is de 0-lijn. In Zweden is door het nagenoeg ontbreken van overheidsmaatregelen de daling in maart minder sterk en blijft steken op -20%. Blijkbaar is die -20% in alle drie landen het ‘common sense’ niveau van thuiswerken. In december zijn de Werkplekgrafieken volatiel als gevolg van de feestdagen. Het lijkt er op dat -20% de ‘bodem’  vormt van het thuiswerken. In Zweden valt in de laatste maanden van het jaar de lichte daling op van Werkplekbezoek en de sterkere daling van het OV-gebruik.

Fig. 3    Bron: Google

De grafieken van de mobiliteit richting Supermarkt en Detailhandel is wat eenvoudiger te duiden.  Zie voor een volledige lijst van deze categorieën de website van Google.

De lijnen van het supermarktbezoek laten zowel in Nederland als in Spanje aan het begin van de voorjaarspiek even een hamsterstijging zien, waarna de data naar beneden vallen. In Spanje erg sterk als gevolg van stringente maatregelen destijds met betrekking tot het supermarktbezoek. In Nederland zakt het supermarktbezoek medio maart en april wat in. Dat was een autonome ontwikkeling, van verboden was in Nederland destijds geen sprake. Daarna veren de cijfers in Nederland weer snel op en blijven rond het 0-niveau schommelen. In Spanje is dat opveren wat later als gevolg van de maatregelen, maar bereiken in juli weer het 0-niveau.

In Zweden is aan het supermarktbezoek niets bijzonders te merken. Doordat de Zweedse overheid zich in het begin van de epidemie afzijdig hield is er geen hamsterpiekje te zien en ook gaan daling in maart. Die pieken en dalen zien we wel in alle drie landen terug rond de kerstdagen.

De detailhandel/recreatie in Nederland en Spanje laten de invloed van de overheid goed zien. Opvallend is dat waar in Nederland in de zomer weer normale mobiliteitswaarden worden bereikt dat in Spanje niet het geval is: daar blijft ook in de zomermaanden een afname te zien van rond de -20%.

De cijfers van detailhandel/recreatie in Zweden laten in het voorjaar en vanaf november een lichte daling zien. Die was het gevolg van de relatief lichte maatregelen die Zweden in het najaar nam. Het bleef bij adviezen en wat lichte regels over aantallen mensen, het mondkapje werd ook in het najaar in Zweden geen maatregel.

Er is nog veel meer uit de Google data te halen, dit was slechts een vogelvlucht. Voor mensen die het mobiliteitsgedrag willen koppelen aan de sterftegrafieken moeten rekening houden met een time lag tussen besmetting en sterfte van gemiddeld 2 weken. De mobliliteitscijfers van Zweden laten zien dat de overheid slechts zeer beperkte maatregelen heeft genomen. Desondanks zijn de relatieve corona-gerelateerde sterftecijfers van Zweden en Nederland met elkaar vergelijkbaar. Noorwegen, dat in een aantal opzichten vergelijkbaar is met Zweden, heeft strengere maatregelen genomen, en de sterftecijfers van dat land zijn beduidend lager dan die van Zweden. Of dat het gevolg is van die strengere maatregelen is niet vast te stellen. Ik ben wel benieuwd naar de groepsimmuniteit in Zweden.

De EU en hoe het volk belazerd wordt

Fig. 1    Bron: Euractiv

De EU timmert flink aan de klimaatweg en nieuwbakken commissaris Frans Timmermans doet er nog een paar schepjes bovenop: hij wil het opwekken van windenergie op zee de komende dertig jaar vervijfentwintigvoudigen.  Nu weet de oplettende lezer intussen wel dat er extra goed moet worden opgepast als politici maatregelen bedenken ‘om het klimaat te redden’.  Meestal betekent dit dat de burger een financiële poot wordt uitgedraaid terwijl het klimaat zich er weinig van aan trekt. De moderne variant van het sprookje ‘De Kleren van de Keizer’ dus.

De EU heeft de 40% CO2 emissiereductie ten opzichte van het niveau van 1990 in 2030  opgeschroefd naar 55%. Helaas is dit een enorm kostbare manier om bijna niets te bereiken. De Deen Bjorn Lomborg, directeur van Copenhagen Consensus en ook gasthoogleraar op Hoover Institution van de Stanford University, schreef daar al over op Euractiv, een platform dat zegt de EU kritisch te volgen. Bovenstaande figuur 1 komt daaruit.

Afgezien van het feit dat de begeleidende foto bij het artikel een fraai staaltje van propaganda is (de auteur heeft daar meestal weinig over te zeggen) is het artikel duidelijk: onzinnig, die maatregelen van de EU zijn vooral voor de Bühne.

Fig. 2    Bron: @BjornLomborg

Lomborg schrijft dat In de komende drie decennia de nieuwe doelstelling van 55% reductie de EU-uitstoot met 12,7 miljard ton CO₂ zal verminderen. Als het in een van de standaard klimaatmodellen van de VN wordt opgenomen, zal deze aanscherping de mondiale temperatuur tegen het einde van de eeuw met 0,004 °C verlagen. Indrukwekkend. Aangezien de temperatuur daarna nog steeds zal stijgen, is het resultaat van het versterkte klimaatbeleid van de EU dat het de opwarming van de aarde met zes weken zal vertragen in 2100. De temperatuur die de wereld op 1 januari 2100 zou hebben bereikt, wordt nu bereikt op 11 februari 2100!

Dit nieuwe plan van de EU kost in totaal 5000 miljard Euro, maar dat hoeft de Europese Commissie gelukkig niet uit eigen zak te betalen maar wordt verhaald op de Europese burger: € 10.000 per persoon. En dat voor 0,004 °C minder opwarming.

Bjorn Lomborg voegde de nieuwe voornemens van de Europese Commissie in het meest gebruikte UN model SSP2 in. SSP2 is een van de SSP’s, ‘Shared Socioeconomic Pathways’,  en is het meest gebruikte scenario van verwachte sociaaleconomische mondiale veranderingen tot 2100. SSP2 is het ‘middle of the road‘ traject van de CO2 uitstoot op aarde.  En dit zal het uiteindelijke resultaat zijn:

Fig. 3    Bron: @BjornLomborg

Het laatste stukje van het traject, van 2094 t/m 2100, is uitvergroot om te laten zien dat er in de grafiek echt sprake is van twee lijnen. De cijfers die er bij staan spreken voor zich. En kijk vooral nog even naar wat het allemaal kost. De kleren van de keizer, betaald door het volk. Misschien moeten we toch eens denken over een Nexit.