Nogmaals die warme oceaan

Enkele dagen geleden schreef ik een stukje over een nogal verwarrend NOS bericht, waarin sprake was van opwarming van de noordelijke Atlantische Oceaan tot wel 5 °C boven ‘normaal’. Gelukkig bleek het allemaal veel minder erg en kwam het KNMI niet verder dan maximaal 0,5 °C. Het KNMI gaf ook nog een vijftal mogelijke oorzaken voor die opwarming:

  • klimaatveranderingen
  • natuurlijke schommelingen
  • warmte onder het oppervlak
  • afwijkende weerpatronen
  • zonnestraling

Het KNMI stelt dat de eerste factor geen rol van betekenis heeft gespeeld. Lees hier in plaats van ‘klimaatveranderingen’ beter ‘opwarming als gevolg van stijgend CO2’, de hypothese die door het IPCC tot wetmatigheid verheven is. Ik vermoedde dat bij die recente opwarming met name de twee laatstgenoemde factoren wel eens een grote rol zouden kunnen spelen, en ben daarom in de cijfers gedoken.

Fig.1    Bron: Google Earth

Eerst heb ik het gebied afgebakend dat ik als het noordelijk deel van de Atlantisch Oceaan beschouw. Over die begrenzing ( 45-60N, 50-10W) valt te twisten, maar het lijkt me alleszins redelijk. Voor dit gebied heb ik de gemiddelde SST data (sea surface temperature) gebruikt van de NCEP Reanalyses Dataset. Zo’n reanalyses dataset gebruikt zoveel mogelijk verschillende bronnen om tot een reconstructie van de temperatuur te komen.


Fig.2    Data: NCEP

Figuur 2 laat het verloop van de jaarlijkse SST in de tijd zien van de noordelijke Atlantische Oceaan vanaf 1950 t/m 2022. Opvallend is dat de SST tot medio jaren ’90 daalt, gevolgd door een grote temperatuursprong. Vanaf 2014 is de SST weer wat lager.

De volgende stap is het verloop van de SST vergelijken met de zoninstraling (Surface Solar Radiation, SSR) aan het oceaanoppervlak. Daarvoor gebruikte ik de ERA5 reanalyses, te vinden op de ClimateExplorer website van het KNMI.


Fig.3    Data: NCEP en KNMI

De grafiek van figuur 3 laat zien dat er een opvallende correlatie is tussen de gemiddelde hoeveelheid zonne-energie die het oceaanwater verwarmt (SSR) en de oppervlaktetemperatuur (SST). De grote uptic medio jaren ’90 in de SST is duidelijk het gevolg van een sterke toename van de SSR. Waarschijnlijk is die toename van de zonne-energie het gevolg van de verandering in de grootschalige luchtcirculatie boven het gebied, die op deze plaats al vaker besproken is. Dat noemt het KNMI ‘afwijkende weerpatronen’, zie hiervoor. Stationaire hogedrukgebieden zorgen bijvoorbeeld voor een lagere bewolkingsgraad en daardoor voor een hogere instraling.

In het vorige artikel liet ik zien dat juni 2023 voor de kust van Ierland wel een opvallende opwarming vertoonde tot 19 juni en daarna weer inzakte. Ik was benieuwd of ik dat voor juni voor het gehele onderzoeksgebied te zien is in de SST data.


Fig.4    Data: NCEP

De grafiek van figuur 4 loopt door t/m juni 2023, waardoor goed te zien is dat er in juni van dit jaar een opvallende opwarming waargenomen is. Natuurlijk was ik benieuwd of dat een gevolg was van toename van instraling en heb de SSR en SST in een grafiek gezet:


Fig.5    Data: NCEP en KNMI

Ook hier een opvallende correlatie tussen zonne-energie en zeetemperatuur. Het is duidelijk wat die sterke stijging van de SST in juni 2023 heeft veroorzaakt: de zon. Dat valt extra op omdat de SST en SSR in de voorafgaande periode vanaf 2014 relatief lage waarden vertoonden.

Minder bewolking = meer zon = hogere SST, en vice versa. Dat sterk sturende effect van de zon is natuurlijk het grootst als de instraling het sterkst is, du in het warme halfjaar. Gedurende het koude halfjaar domineren andere factoren, ik denk met name advectie (aanvoer van warmte of koude van elders). Maar vlak die andere twee factoren niet uit, natuurlijke schommelingen en warmte onder het oppervlak. In die laatste twee deelgebieden valt nog wel wat te ontdekken denk ik.