Volgens HadCRUT/KNMI is de globale temperatuur tussen 1901 en 2000 met 0,6 °C gestegen. Het IPCC spreekt in haar laatste rapport uit 2007 over een stijging van de wereldtemperatuur in deze periode van 0,4 tot 0,8 °C, gemiddeld 0,6 °C.
Graag wordt door klimaatalarmisten beweerd dat de temperatuur op aarde nog nooit in zo’n korte tijd zo snel is gestegen. Dan moet er wel wat bijzonders aan de hand zijn, en de link met antropogene opwarming als gevolg van uitstoot van CO2 ligt dan voor de hand.
Maar is dat wel waar, is de temperatuurstijging van de afgelopen eeuw uniek? Het lijkt van niet. Het bekendste voorbeeld van een snelle temperatuurstijging in het recente geologische verleden is het einde van het stadiaal dat Younger Dryas heet. Een stadiaal is een relatief korte periode aan het eind van een glaciaal, waarin de temperatuur nog even (flink) daalt, voordat uiteindelijk het warme interglaciaal zijn intrede doet.
Bron: Richard B. Alley
Het Younger Dryas markeert de overgang van het laatste glaciaal, Weichselien, naar het Holoceen waarin we nu leven. Op bovenstaande figuur is duidelijk het Younger Dryas waar te nemen als een ferme duikeling van de temperatuur. Het betreft data van de bekende GRID2 ijskern uit Groenland. Het stadiaal begint 12.993 jaar BP en eindigt 11.496 jaar BP na een wonderbaarlijk snelle stijging van meer dan 10 °C in nog geen 260 jaar. Dat is dus wel even wat anders dan 0,6 °C in 100 jaar.
Voor dergelijke temperatuurreconstructies zijn we afhankelijk van zogenaamde proxies, waarbij de temperatuur afgeleid wordt van andere data. In dit geval is de temperatuurreeks verkregen met behulp van een ijsboring, GRID2 op Groenland. Deze ijskern komt uit centraal Groenland en is midden jaren ’90 aangeboord tot een diepte van 3040 meter vanaf het oppervlak.
Daarmee beslaat de boring een periode van ruim 114.000 jaar. Van de laatste ruim 49.00 jaar is de temperatuur gereconstrueerd. Men maakt daarbij gebruik van de aanwezigheid van stabiele isotopen van waterstof (δD , Deuterium) en zuurstof (δ18O) die als proxies dienen voor de reconstructie van de temperatuur. De temperatuurreconstructie op deze wijze is tamelijk nauwkeurig: voor het Younger Dryas zijn de afwijkingen maximaal 1% (Richard B. Alley 2004).
Dit koude stadiaal (Younger Dryas) is een fenomeen dat zich op dat moment alleen op het noordelijk halfrond voordoet. Het zuidelijk halfrond kent dan een tegengestelde temperatuurbeweging. Deze koppeling tussen noordelijk en zuidelijk halfrond is een bekend fenomeen, en wordt algemeen gezien als de resultante van een vertragende AMOC. AMOC staat voor ‘Atlantic meridional overturning circulation’ , de zuid-noord gerichte zeestroom in de Atlantische Oceaan.
De Golfstroom en de Noord-Atlantische Driftstroom zijn daar een onderdeel van. Afzwakken van de AMOC betekent afkoeling op het noordelijk halfrond en opwarming van het zuidelijk halfrond, de zogenaamde ‘bipolar seesaw’ (Clark e.a. 2002).
Bron: Tarasov & Peltier 2005
Over de vraag wat die afzwakking van de AMOC veroorzaakt is nog veel gesteggel onder wetenschappers. Een van de mogelijk oorzaken is het ‘leeglopen’ in de Atlantische Oceaan van een reusachtig zoetwatermeer, Lake Agassiz, dat zich in Canada onder de Keewatin ijskap bevond ( Lowell e.a. 2009 ). Maar andere studies spreken dat weer tegen, of zien een leeglopen in de Arctische Zee in plaats van Atlantische Oceaan. Ook komeetinslagen worden in verband gebracht met de plotselinge afkoeling in het Younger Dryas. Zo vonden Melott e.a. in 2010 aanwijzingen voor een dergelijke komeetinslag. Op onderstaande figuur uit de studie van Melott e.a. is te zien dat het Younger Dryas gepaard gaat met een verhoging van het nitraat- en ammoniumgehalte. Volgens de schrijvers kunnen deze verhogingen het gevolg zijn van een komeetinslag.
Bron: Melott e.a.
Bovenstaande sterke afkoeling en opwarming aan het begin en einde van het Younger Dryas kunnen afgedaan worden als een eenmalige gebeurtenis, maar we weten dat tijdens het Weichsel-glaciaal dergelijke plotselinge opwarmingen en afkoelingen veel vaker voorkwamen. Op basis van de data van de GRID2-boring van Richard B. Alley heb ik een Excelbestandje gemaakt en een grafiekje geproduceerd. De data van de ijskern zijn vrij toegankelijk op de site van NOAA.
Het Younger Dryas is weergegeven met behulp van de grijze balk. Alle delen van de temperatuurreeks vanaf het begin van de reeks t/m Younger Dryas die een temperatuurstijging vertonen groter dan 0,6 °C/100 jaar en langer duren dan 100 jaar zijn rood gekleurd. Wat opvalt is dat er niet alleen erg veel periodes zijn met een sterke temperatuurstijging ( in totaal 29 tussen 50,000 jaar BP en 10.000 jaar BP), maar dat er ook een zekere regelmaat in de pieken valt waar te nemen. Dat laatste is een mooi onderwerp voor een andere keer.
Het temperatuurverloop tijdens het Holoceen is veel rustiger dan tijdens de glaciale periode. Maar als we inzoomen op het Holoceen dan zien we het volgende:
Ook het Holoceen kent een aantal momenten met sterke temperatuurstijging. Er zijn zelfs 7 periodes langer dan een eeuw die een sterkere temperatuurstijging kenden dan 0,6 °C/100 jaar. Zelfs tijdens de opmaat tot het Middeleeuws maximum, de periode van 1180 BP tot 956 BP, was de stijging sneller dan die van de 20e eeuw.
Natuurlijk zijn temperatuurreeksen van een enkele ijskern niet helemaal vergelijkbaar met de globale temperatuurreeksen zoals die door bijvoorbeeld HadCRUT en NOAA berekend worden met behulp van een netwerk van thermometers. Maar de conclusie lijkt gerechtvaardigd dat een temperatuurstijging van 0,6 °C per eeuw niet bijzonder is. Alarmisten zullen tegenwerpen dat die opwarming van de 20e eeuw anders is dan alle andere , omdat die veroorzaakt wordt door antropogene emissies van CO2. Dat laatste is echter nog steeds een hypothese, geen feit.
De huidige opwarming bezien op historische tijdschaal
De hockeystickgrafiek : een foute grafiek
Tien jaar lang heeft de zogenaamde hockeystickgrafiek het visuele bewijs geleverd dat de opwarming van de laatste 100 jaar een uniek fenomeen is. Het IPCC gebruikte deze grafiek van Mann c.s. gretig in haar rapporten. Deze organisatie, onder de vlag van de Verenigde Naties, brengt iedere vijf jaar een lijvig rapport over de stand van zaken in het klimaatonderzoek uit. Honderden klimaatonderzoekers uit de hele wereld dragen er aan bij. In het derde IPCC-rapport uit 2001 was Mann zelf de eerste auteur van het hoofdstuk over klimaatreconstructies. Zijn hockeystick-grafiek belandde als enige klimaatreconstructie in de Summary for Policy Makers van dit IPCC-rapport. In tekst luidde de conclusie als volgt: de jaren negentig van de 20e eeuw waren de warmste in de afgelopen duizend jaar. Deze nogal stellige uitspraak is door overheden overal ter wereld gebruikt ter onderbouwing van het Kyoto-protocol.
De kritiek van McIntyre en McKitrick
Het draait allemaal om de vraag of het nu warmer is op aarde dan in de Middeleeuwen. Ja, schreven drie Amerikaanse onderzoekers onder leiding van Mann in 1998 in Nature. Hun hockeystick-grafiek werd over de hele wereld gezien als bewijs dat het klimaat in de twintigste eeuw flink op drift geraakt is. Totdat twee Canadese outsiders, wiskundige McIntyre en econoom Ross McKitrick de data en berekeningen achter de grafiek eens grondig doorlichtten. De hockeystick is een statistisch artefact, concludeerden ze, en Natuurwetenschap & Techniek had in 2005 de wereldprimeur van dit onderzoek. Het wetenschappelijke artikel is gepubliceerd in Geophysical Research Letters in 2005.
McIntyre vertelt hoe hij in het klimaatonderzoek rolde en hoe hij er stukje bij beetje achter kwam wat de problemen met de hockeystick-grafiek zijn. Hij gaat in op klimaatproxy’s zoals boomringen en ijskernen en de rol van het bloggen (zijn weblog www.climateaudit.org versus www.realclimate.org) in het debat rondom de hockeystick. Interessant is ook de tegenwerking die de canadezen ondervonden bij het vergaren van de data bij Mann, en het gepubliceerd krijgen van hun artikel. Lees het hele artikel uit Natuurwetenschap & Techniek.
In een andere publicatie legt Ross McKitrick het debat over de hockeystick nog eens uit. Het komt er in het kort op neer dat de statistische methode die Mann c.s. gebruikten niet deugde.
Het Wegman rapport
Uiteraard liet de kritiek uit het kamp van Mann c.s. niet lang op zich wachten. Diverse publicaties vielen Mann bij bij zijn temperatuursreconstructie, maar de genadeklap voor de hockeystick viel in 2006. De U.S. House Committee on Energy and Commerce van het Congres van de Verenigde Staten van Amerika wilde geïnformeerd worden over de hoog oplopende controverse binnen wetenschappelijke wereld over de hockeystickgrafiek. Zij verzocht een hooggeleerd trio onder leiding van de vermaarde statisticus Wegman een rapport over de kwestie te schrijven. Dit zijn de bevindingen:
“In general, we found MBH98 and MBH99 (Mann c.s.) to be somewhat obscure and incomplete and the criticisms of MM03/05a/05b (McIntyre & McKitrick) to be valid and compelling. We also comment that they were attempting to draw attention to the discrepancies in MBH98 and MBH99, and not to do paleoclimatic temperature reconstruction.
Normally, one would try to select a calibration dataset that is representative of the entire dataset. The 1902-1995 data is not fully appropriate for calibration and leads to a misuse in principal component analysis. However, the reasons for setting 1902-1995 as the calibration point presented in the narrative of MBH98 sounds reasonable, and the error may be easily overlooked by someone not trained in statistical methodology.
We note that there is no evidence that Dr. Mann or any of the other authors in paleoclimatology studies have had significant interactions with mainstream statisticians.
In our further exploration of the social network of authorships in temperature reconstruction, we found that at least 43 authors have direct ties to Dr. Mann by virtue of coauthored papers with him. Our findings from this analysis suggest that authors in the area of paleoclimate studies are closely connected and thus ‘independent studies’ may not be as independent as they might appear on the surface. This committee does not believe that web logs are an appropriate forum for the scientific debate on this issue.
It is important to note the isolation of the paleoclimate community; even though they rely heavily on statistical methods they do not seem to be interacting with the statistical community. Additionally, we judge that the sharing of research materials, data and results was haphazardly and grudgingly done. In this case we judge that there was too much reliance on peer review, which was not necessarily independent. Moreover, the work has been sufficiently politicized that this community can hardly reassess their public positions without losing credibility. Overall, our committee believes that Mann’s assessments that the decade of the 1990s was the hottest decade of the millennium and that 1998 was the hottest year of the millennium cannot be supported by his analysis.”
De kritiek op Mann en zijn grafiek is niet mals, maar het rapport heeft ook twijfels bij de objectiviteit van de zogenaamde peer reviews, het gebrek aan kennis binnen de paleoklimatologische gemeenschap en het feit dat het onderwerp te politiek geworden is. Voor het volledige rapport van Wegman c.s. klik op: Wegman . Het eindrapport van de U.S. House Committee on Energy and Commerce vindt u onder deze link: Congress.
Michael Mann ontdekt Middeleeuws Optimum…….. of toch niet?
Michael Mann (de man achter de beruchte hockeystickgrafiek en speler in Climategate) publiceerde 27 november j.l. een nieuwe reconstructie van de temperatuur op aarde gedurende het afgelopen millenium. En wat blijkt? Het Middeleeuws Optimum en de Kleine IJstijd bestaan!
Was de fameuze grafiek van Mann, die dank zij het IPCC bijna 8 jaar het klimaatdebat foutief heeft beïnvloed, nog tot 1900 zo recht als het handvat van een hockeystick ( zie de grafiek hieronder ) , nu heeft ook Mann een Middeleeuws Optimum en een Kleine IJstijd ontdekt.
In diverse artikelen over de recente publicatie van Mann op populair-wetenschappelijke sites is echter niets te vinden is over de opschudding die in klimaatland is ontstaan als zou Mann ook in dit artikel de bekende Tiljander-serie wederom omgekeerd hebben gebruikt (later hierover meer). Ook lees je niets over de controversiële rol van Mann in het Climategate-schandaal . Opmerkelijk.
Manns bevindingen dat het Middeleeuws Optimum en de Kleine IJstijd vooral lokale verschijnselen zijn staan haaks op vele andere studies die samen toch echt iets anders tonen. Zo heeft Loehle op basis van non-treering proxies een temperatuurreconstructie gemaakt van de globale temperatuur voor de afgelopen 2000 jaar. In 2008 publiceerde Loehle een toevoeging (Correction to: A 2000-Year Global Temperature Reconstruction Based on Non-Tree Ring Proxies,” by Craig Loehle and J. Huston McCulloch). Hieruit is de onderstaande grafiek van de gereconstrueerde globale temperatuur:
De blauwe lijn is gebaseerd op de ruwe data, de rode en groene onstaan door het toepassen van bepaalde statistische technieken. Duidelijk is het Middeleeuws Maximum en de Kleine IJstijd te zien.
In zijn nieuwe publicatie erkent Mann dat er sprake is van een Middeleeuws maximum en een Kleine IJstijd, maar dat dit geen globale fenomenen zijn maar dat ze een lokaal karakter hebben. Je kunt je in dit verband afvragen wanneer een verschijnsel globaal genoemd mag worden. Elk paleoklimatologisch onderzoek is immers lokaal!
De meelezende klimaatalarmist zal nu denken: die Loehle, misschien is dat die ene skepticus die wat anders beweert dan die 99% andere wetenschappers, de science is toch settled? Helaas, het onderzoek van Loehle is gebaseerd op een zestiental publicaties van gerespecteerde wetenschappers van non-treering onderzoek. Hier is het lijstje:
The series used were: GRIP borehole 18O temperature (Dahl-Jensen et al., 1998); Conroy Lake pollen (Gajewski,
1988); Chesapeake Bay Mg/Ca (Cronin et al., 2003); Sargasso Sea 18O (Keigwin,1996); Caribbean Sea 18O (Nyberg et al., 2002); Lake Tsuolbmajavri diatoms (Korhola et al., 2000); Shihua Cave layer thickness (Tan et al., 2003); China composite (Yang et al., 2002) which does use tree ring width for two out of the eight series that are averaged to get the composite, or 1.4% of the total data input to the mean computed below; speleothem data from a South African cave (Holmgren et al., 1999); SST variations (warm season) off West Africa (deMenocal et al., 2000); SST from the southeast Atlantic (Farmer et al., 2005); SST reconstruction in the Norwegian Sea (Calvo et al., 2002); SST from two cores in the western tropical Pacific (Stott et al., 2004); mean temperature for North America based on pollen profiles (Viau et al.,
2006); a phenology-based reconstruction from China (Ge et al., 2003); annual mean SST for northern Pacific site SSDP-102 (Latitude 34.9530, Longitude 128.8810) from Kim et al. (2004); and Spannagel Cave (Central Alps) stalagmite oxygen isotope data (Mangini et al., 2005).
Veel peer reviewde publicaties tonen het Middeleeuws Maximum aan
Dr. Sebastian Lüning van de Duitse website Die Kalte Sonne houdt een interactieve kaart over dit onderwerp bij die up to date is.
Op de kaart staan meer dan 1200 sites waar wetenschappelijk onderzoek gedaan is en klimaatreconstructies gemaakt zijn van de periode van 1000-1200 AD. De legenda: MWP was warm (rood), koud (blauw), droog (geel), nat (groen), geen trend of onduidelijk (grijs). Wat nou: er was geen MWP?
Als u op deze link naar de interactieve kaart klikt komt u op de interactieve kaart. Zoomen door + of – aan te klikken. Klikt u op een icoontje dan verschijnt er links basisinformatie met een link naar de betreffende publicatie. Een juweel van een kaart waar ik op terug kom.
En nog meer peer reviewde publicaties tonen het Middeleeuws Maximum aan
De kritische site http://www.co2science.org/ heeft een prachtige interactieve kaart gemaakt van heel veel lokaties waar door wetenschappelijk onderzoek het Middeleeuws Optimum is aangetoond. Klik hier voor die kaart.
De Aletschgletsjer gedurende de afgelopen 2000 jaar
Wielfried Haeberli en Hanspeter Holzhauser van de Universiteit van Zürich hebben in 2003 een onderzoek gedaan naar fluctuaties in de lengte van de Aletsch gletscher gedurende de laatste 2 millennia. Het blijkt dat omstreek 800 n.Chr. de lengte van die gletsjer vergelijkbaar was met de huidige lengte en in de Romeinse tijd was hij zelfs nog korter.
Valt de huidige glaciale smelt buiten natuurlijke variabiliteit? Bij een verdere terugtrekking zullen waarschijnlijk nog oudere fossielen gevonden worden.
Het zal dan te zien zijn wanneer de Grote Aletsch nog korter was dan momenteel. Uit andere studies blijkt dat de Alpen gedurende de laatste tienduizend jaar herhaaldelijk vrijwel vrij van gletsjers waren. Of de mens in de afgelopen decennia de oorzaak is van de terugtrekking van de Alpengletschers kan uit de onderzoeksgegevens niet worden herleid. Wel is zeker dat de bekende ijsmummie Ötzi 5300 jaar geleden gestorven is op een moment dat de vindplaats van Ötzi in de Ötztaler Alpen, aan de rand van een firnbekken, ijsvrij was, zoals nu ook weer.
Gletsjers in Noorwegen
Jostein Bakke deed in 2004 onderzoek naar gletscherfluctuaties in Noorwegen vanaf het laat-Weicheselien. Hij maakte onder andere gebruik van sedimentonderzoek voor de kust van Noorwegen, waaruit de SST (sea surface temperature) is geextrapoleerd. De ELA (equilibrium line altitude, de hoogtelijn waar massa-aangroei van een gletsjer gelijk is aan de massa-afname) wordt , net als de SST, als proxy gebruikt voor onderzoek naar klimaatveranderingen. Zie nevenstaande grafiek. Opvallend is dat zowel de SST als de ELA een maximum vertonen tussen 800 en 1400 n. Chr., wat goed overeenkomt met de gegevens uit de grafiek van de Aletschgletsjer. Opvallend zijn ook de hogere temperaturen aan het begin van de weergeven periode, het relatief warme Atlanticum.
Reconstructie met non-tree proxies
In 2007 publiceerde Craig Loehle een artikel “A 2000-year global temperature reconstruction based on non-treering proxies“. Hij conludeert: “Er zijn redenen om te geloven dat de boomring gegevens niet goed bruikbaar zijn om lange-termijn klimaatveranderingen te reconstrueren. ”
En inderdaad: als je onderstaande grafiek vergelijkt met de op boomring proxies gebaseerde recnstructie van Mann c.s. dan is het verschil duidelijk. De grafiek toont duidelijk de Middeleeuwse Warme Periode (MWP) en Kleine IJstijd (LIA) , met de MWP die ongeveer 0,3 ° C warmer was dan de 20ste eeuwse temperatuurwaarden op de achttien onderzochte locaties!
CERN grafiek
Het CERN heeft op basis van onderzoek naar het historisch temperatuurverloop op aarde een grafiek geproduceerd waarin naast de beruchte hockeystickgrafiek (bruin) tevens het temperatuurverloop is weergegeven volgens gegevens van ijskernen uit Groenland (groen), multi-procy-onderzoek (blauw) en boorgegevens van diverse locaties (donkerbruin). Het verloop van de hockeystickgrafiek wijkt sterk af van de andere grafieken.
De huidige opwarming bezien op Kwartaire tijdschaal
Als je de wereldtemperatuur op een wat langere schaal bekijkt dan is het idee dat het steeds warmer wordt eigenlijk een beetje raar. We bevinden ons in het Kwartair, een geologisch tijdperk dat gedomineerd wordt door het voorkomen van glacialen of ijstijden. Elke ijstijd die gemiddeld zo’n 50.000 jaar duurt, eindigt in een warmere periode, interglaciaal genoemd. En elk interglaciaal vormt weer de opmaat tot de volgende ijstijd.
Hierboven zie je een animatie van het afsmelten van de landijsbedekking van Canada. Tijdens elk glaciaal of ijstijd ontstaan er naast de huidige landijsmassa’s van Antarctica en Groenland nog 2 andere ijskappen, namelijk op het noordelijk deel van Amerika en op Scandinavie. Aan het einde van elke ijstijd smelt door stijgende temperaturen het landijs af.
De ijskap van Canada begint te smelten rond 18.000 jaar geleden. Vanaf 10.000 jaar geleden was de laatste ijstijd, het Weichselglaciaal, definitief voorbij en kwamen we in een warmer interglaciaal.
We bevinden ons nu in het interglaciaal dat Holoceen heet.Sinds de Weichsel-ijstijd is de temperatuur flink gestegen. Niet geleideijk maar met horten en stoten. Zo weten we dat de temperatuur 6000 jaar geleden hoger was dan momenteel. En een ding staat vast: wezijn weer op weg naar een nieuwe ijstijd.
Het was nog nooit zo warm, kijk maar:
Dat is een gretig gedane uitspraak van veel klimaatalarmisten. En ze lijken gelijk te hebben als je bovenstaande grafiek bekijkt. Is dit geen fraaie IJshockeystick? Aan hun zijde vinden de alarmisten Michael Mann van de beruchte hockeystickgrafiek, en collega Keith Briffa die ook prachtige temperatuurreconstructies kan maken op basis van boomproxies. Maar ja, met al die sneeuw is het voor veel mensen moeilijk te geloven dat het nu opmerkelijk warm is. Vandaar dat de laatste weken regelmatig de “waarschuwing” gehoord wordt dat het weliswaar nu een beetje kouder is, maar dat de opwarming gewoon doorgaat.
Dat klopt inderdaad als je een onwrikbaar geloof hebt in klimaatmodellen. Maar geen enkel klimaatmodel heeft de afkoeling van de afgelopen 8 jaar voorspeld. De huidige temperatuur op aarde valt nu al buiten de “bandbreedte” van de door het IPCC gehanteerde modellen.
En het klopt ook als je denkt dat er een 1 op 1-correlatie is tussen het broeikasgas CO2 en de globale temperatuur. En ook dat is tamelijk naïef. Zie “CO2 sensitivity” in het hoofdstuk “De Feiten”.
Een beetje “ondergesneeuwd” door alle berichtgeving over Climategate en Kopenhagen was de bijdrage van J. Storrs Hall op de site van het Foresight Institute van afgelopen december. Hij heeft wat grafiekjes gemaakt van de raw data van een ijskern op Groenland. Deze ijskern, GRID2 genaamd, ligt in centraal Groenland en is midden jaren ’90 aangeboord tot een diepte van 3040 meter vanaf het oppervlak.
Daarmee beslaat de boring een periode van ruim 114.000 jaar. Van de laatste ruim 49.00 jaar is de temperatuur gereconstrueerd. Men maakt daarbij gebruik van de aanwezigheid van stabiele isotopen van waterstof (δD , Deuterium) en zuurstof (δ18O) die als proxies dienen voor de reconstructie van de temperatuur.
Op onderstaande grafieken is de temperatuurreconstructie te zien van GRID2, gemaakt door Aley op basis van de ijskern van Grid2 (Alley, R.B. 2000. The Younger Dryas cold interval as viewed from central Greenland. Quaternary Science Reviews 19:213-226.) . Voor de GRID2grafieken geldt dat het “eindpunt van de grafiek” het jaar 1905 is. Het grijs gekleurde deel geeft steeds de periode aan van de voorgaande grafiek. De eerste grafiek liep terug tot ongeveer 1400 na Chr. De volgende grafiek gaat terug tot 800 na Chr. Het laatste stukje van de grafiek (rood) is de gemeten temperatuurstijging van 0,5°C vanaf 1905 in Centraal Groenland; de ijskerndata lopen maar tot 1905.
Oeps, daar is toch het Middeleeuws Optimum, door Mann eerst ontkend, en sinds kort door hem als “lokaal” fenomeen geaccepteerd. Fraai is te zien dat van 1300 tot 1800 de temperatuur fors omlaag gaat. De hoge temperaturen rond 1000 na Chr. leren ons begrijpen waarom de Vikingen dit gebied destijds Groenland noemden.
De grafiek hierboven voert ons terug tot ongeveer 2800 voor Chr. Duidelijk is te zien dat de huidige temperaturen op centraal Groenland laag zijn vergeleken met de waarden van het grootste deel vande periode daarvoor. Was het Middeleeuws Optimum een uitschieter? Zeker niet: de pieken van het jaar 0 en van 1200 voor Chr. waren beduidend warmer.
De grafiek hierboven tont dat het vanaf 8000 jaar voor Chr. (het begin van het Holoceen) tot 1000 na Chr. de temperatuur op centraal Groenland hoger was dan na die periode. Vanaf ongeveer 1800 jaar voor Chr. neemt de temperatuur op Groenland langzaam af. Vindt U de recente temperatuurstijging op deze grafiek een aanleiding om te beweren dat het nog nooit zo warm was?
De grafiek hierboven begint 11.00 jaar geleden , toen het Weichsel-glaciaal op zijn eind liep en de overgang komt naar het interglaciaal Holoceen.
Op bovenstaande grafiek is de temperatuurreeks te zien van de hele ijskern, vanaf ongeveer 49.000 jaar geleden tot nu toe. Het begin van de grafiek markeert ongeveer het moment waarop het laatste glaciaal, het Weichselien, halverwege was. Verder terug dan de vorige grafiek gaat de GISP2 boring niet.
Om een idee te krijgen hoe het temperatuurverloop vanaf 420.000 jaar BP is hieronder de temperatuurgrafiek afgebeeld zoals gereconstrueerd vanuit de Vostok ijskern op Antarctica.
(Petit, J.R., J. Jouzel, D. Raynaud, N.I. Barkov, J.M. Barnola, I. Basile, M. Bender, J. Chappellaz, J. Davis, G. Delaygue, M. Delmotte, V.M. Kotlyakov, M. Legrand, V. Lipenkov, C. Lorius, L. Pépin, C. Ritz, E. Saltzman, and M. Stievenard. 1999. Climate and atmospheric history of the past 420,000 years from the Vostok Ice Core, Antarctica. Nature 399:429-436. ) .
Betekent dit dat CO2 geen broeikasgas is ? Nee, natuurlijk niet. Betekent dit dat het de afgelopen eeuw niet warmer geworden is? Nee. Betekent dit dat we ons niet moeten inspannen om te zorgen dat we minder fossiele energiedragers gaan gebruiken en meer duurzame energiedragers? Zeker niet. Het betekent alleen dat de klimaatalarmisten eens af moeten geraken van de hypothese dat de CO2-stijging de enige factor is die de recente temperatuurstijging bepaalt.
Voor wie zelf eens de data van boorkernen wil bekijken en grafiekjes wil maken: deze site van NOAA geeft alle informatie.
Oudere interglacialen warmer dan moderne tijd, bij lagere CO2-concentraties.
De koppeling die door het IPCC gelegd wordt tussen de stijging van CO2 en de toename van de globale temperatuur van de afgelopen eeuw is verder onder druk komen te staan door een recente publicatie van Sime et al in Nature ( Sime et al. Evidence for warmer interglacials in East Antarctic ice cores. Nature, 2009; 462 (7271): 342 DOI: 10.1038/nature08564 ).
De onderzoekers tonen aan dat de relatie tussen de temperatuur en het isotoopverloop van ijskern tot ijskern verschilt. Het gevolg is dat bij hernieuwde berekeningen de vroegere interglacialen op Antarctica warmer waren dan het huidige Holoceen. Men maakt daarbij gebruik van de aanwezigheid van stabiele isotopen van waterstof (δD , Deuterium) en zuurstof (δ18O) die als proxies dienen voor de reconstructie van de temperatuur. Op bovenstaande grafiek zijn de relatieve schommelingen ( anomalieën ) van beide proxies weergegeven vanaf 350.000 jaar geleden tot nu.
De onderzoekers hebben de data van een drietal ijskernen op Antarctica onderzocht: Vostok, Dome C en Dome F. Ze kwamen tot de conclusie dat de reconstructie van de temperatuur tot nu toe te laag is geweest door verkeerde aannames in de gehanteerde modellen.
Door de studie is duidelijk geworden dat de drie interglacialen die vooraf gingen aan het Holoceen tussen 6°C en 10°C warmer waren dan de huidige temperatuur. De onderzoekers schrijven: “This gradient and the uncertainties calculated (see Methods) imply that maximum interglacial temperatures over the past 340 kyr were between 6.0 K and 10.0 K above present-day values” .
Door deze bijstelling van de interglaciale temperaturen in het Laat-Pleistoceen is ook de koppeling die het IPCC en anderen hebben gemaakt tussen de stijging van het CO2-gehalte in de atmosfeer en de stijgende temperatuur verder onder druk komen te staan.
De huidige CO2-gehaltes van 380 ppm worden algemeen als extreem hoog omschreven, aanzienlijk hoger dan de gereconstrueerde CO2-gehaltes van het (Laat-)Pleistoceen.
Het blijkt uit de nieuwe publicatie dat er in het laatste stuk van het Pleistoceen aanmerkelijk hogere temperaturen (tussen 6°C en 10°C warmer) voorkwamen bij aanmerkelijk lagere CO2-gehaltes.
Interglacialen komen in het Laat-Pleistoceen grofweg 1x per 100.000 jaar voor als warme periode tussen 2 ijstijden. Het huidige interglaciaal , het Holoceen, begon 10.000 jaar geleden na het einde van de laatste ijstijd, het Weichsel-glaciaal. De uitkomst van deze publicatie van warmere interglacialen komt goed overeen met de uitkomsten van sediment- en koraalonderzoek op dit gebied. Daarbij kwam aan het licht dat zo’n 125.000 jaar geleden, tijdens het laatste interglaciaal (in NW-Europa het Eemien genoemd) de zeespiegel gemiddeld 4 tot 6m hoger stond dan momenteel. Dat is een indicatie dat de landijsmassa’s op Groenland en Antarctica destijds kleiner waren dan momenteel.
Hieronder een afbeelding van een “plakje” ijskern van Berkner Island, van een diepte van 120m. In het ijs zijn de kleine luchtbelletjes te zien die een archief vormen van de atmosfeer in het geologische verleden.
GRIP: Greenland Ice Core Project
Dahl-Jensen et al hebben een klimaatreconstructie gemaakt met behulp van de gegevens van de ijskernen Greenland Ice Core Project (GRIP) ,op het hoogste punt van de Groenlandse ijsmassa, en de Dye 3 ijskern, 865 kilometer zuidelijker (zie figuur rechtsboven). De grafiek linksboven toont het temperatuurverloop van de afgelopen 100.000 jaar, met duidelijk te zien de sterke opwarming op de overgang van Weichsel glaciaal en het Holoceen, 10.00 jaar geleden.
De grafiek rechtsboven zoomt in op het temperatuursverloop in het Holoceen. Duidelijk is de warme periode in het Atlanticum en het eerste deel van het Subboreaal te zien (8000-3500 jaar BP). Op de onderste grafiek (rechtsboven) is de temperatuur te zien van de laatste 2000 jaar, met de warme Middeleeuwen, de Kleine IJstijd in de 16e en 17e eeuw en recentere fluctuaties. De ijskerndata toonden geen opwarming na WO II. Het temperatuurverloop van de onderste grafiek komt goed overeen met de overvloedige historische gegevens die beschikbaar zijn, zoals wijngaarden in de Middeleeuwen die tot in Schotland en Denemarken reikten, en de koude winters van de 16e en 17e eeuw. Bron: Dahl-Jensen et al.(1999), Past Temperatures Directly from the Greenland Ice Sheet.
De temperatuur op een langere geologische tijdschaal
Recente boringen in Noordelijke IJszee
Catherine Stickley van de Universiteit van Tromsø, Noorwegen, heeft met enkele collega’s een aantal boringen gedaan op de Lomonosov Ridge in de Noordelijke IJszee.
De daar gevonden sedimenten, zogenaamd ice-rafted debris (IRD), gaven een aanwijzing dat 46 miljoen jaar geleden ( Midden Eoceen, begin Tertiair) ijs aanwezig was. Een aanwijzing dat het begin van de “grote afkoeling” begonnen was.
Probleem was alleen dat het IRD niet alleen door zee-ijs afgezet kon zijn maar ook door landijs in de omgeving, en getransporteerd door ijsbergen. Belangrijk omdat de impact van zee-ijs op het wereldklimaat anders zijn dan van landijs. Landijs beinvloedt sterk de oceaan-atmosfeer koppelin, terwijl landijs van invloed is op de zeespiegel en de zuurtegraad van het oceaanwater.
Er was dus een nevenbewijs nodig, en dat werd gevonden in de vorm van een bepaalde soort fossiele diatomeeen.
Paleogeografische situatie van het noordpoolgebied gedurende het vroege Midden Eoceen (50 tot 45 miljoen jaar BP) en de boorplaats op de Lomonosov Ridge
Hiernaast is een reconstructie te zien van de temperatuur in het onderzoeksgebied vanaf het begin van het Tertiair (65 miloen jaar BP) tot heden. Ook hier is het duidelijk: we bevinden ons momenteel in een koude fase!
De meest langschalige geologische visie op het geheel komt van Christopher Scotese van de University of Texas. Op langere geologische schaal bezien bevinden we ons momenteel in een koele fase. So what’s the problem?
Stijging van temperatuur in 20e eeuw verre van uniek
De recente temperatuurstijging van de 20e eeuw was niet bijzonder. Een Amerikaanse blogger , John Kehr, heeft een onderzoekje gedaan, voor de afgelopen 2 millenia. Hij gebruikte daarvoor de temperatuurreeks zoals die door Moberg e.a. is gereconstrueerd.
Moberg publiceerde de onderzoeksresultaten in 2005 in Nature, en is sindsdien in meer dan 500 publicaties geciteerd.
Hij maakt bij zijn reconstructie van de temperatuur op het NH van de afgelopen 2000 jaar gebruik van diverse proxies. Zo gebruikt hij de boomringdata die zo populair zijn geworden door de publicaties van Mann c.s., en die de vermaledijde hockeystick opleverden. In 2005, het jaar van publicatie van het artikel van Moberg e.a. , werd de eerste vernietigende kritiek geschreven in het Nederlandse blad Natuur en Techniek, van de hand van journalist Marcel Crok. Maar ook in het wetenschappelijke veld was toen al de nodige kritiek op de werkwijze van Mann c.s. Op grond daarvan besloten Moberg et al om de kortetermijnbevindingen van de boomringdata te combineren met langetermijn data uit meer- en oceaansedimenten (zie figuur hierboven).
Bron: theinconvenientskeptic.com
Met behulp van een statische techniek, de wavelet transform technique, was het mogelijk om een temperatuurreconstructie te maken van de afgelopen 2000 jaar, die hierboven is afgebeeld. Wat direct opvalt is de aanwezigheid van de Middeleeuws Optimum, een warmere periode die tot op de dag van vandaag door Mann c.s. ontkent wordt als globaal verschijnsel.
Maar interessanter wordt het als we niet het absolute verloop van de temperatuur beschouwen, maar de temperatuurverandering per tijdvak van 50 jaar vanaf het jaar 25 n. Chr. tot 1955 n.Chr. Het resultaat ziet u hieronder.
Bron: theinconvenientskeptic.com
De blauwe lijn geeft de veranderingen per tijdvak weer op basis van de data van Moberg. De rode lijn geeft de veranderingen weer per tijd van 50 jaar op basis van de gecombineerde data van CRU, GHCN, UAH en RSS. Het verspringen van de rode lijn t.o.v. de blauwe lijn is het gevolg van een time lag tussen de gemeten temperatuur en de proxies van lagetermijn data zoals die uit oceanen.
De bevindingen zijn opmerkelijk: de opwarming in de 20e eeuw is niet de sterkste van de afgelopen 2000 jaar. Als we alleen naar de afgelopen 1000 jaar kijken dan valt op dat er zeker 10 periodes zijn met een significatie opwarming. De opvallendste daarvan vond plaats in de 17e eeuw, toen opwarming bijna een eeuw duurde.
Het temperatuurverloop toont ook een langetermijn-periodiciteit van een aantal eeuwen, die met behulp van de boomproxies van Mann e.a. niet herkenbaar waren. En het verloop van de temperatuur gedurende de afgelopen eeuw vertoont geen afwijking van het patroon dat al eeuwenlang de temperatuur op het NH beheerst. Afkoeling staat derhalve voor de deur, is te verwachten.
Temperatuurverloop in de 21e eeuw.
Bovenstaande grafiek stamt , zoals bekend, uit het laatste rapport van het IPCC uit 2007. Het voorspelt het temperatuurverloop in de 21e eeuw volgens een aantal scenario’s . De rode lijn geeft het voorspelde temperatuurverloop weer volgens de IPCC scenariofamilie met een voortgaande economische groei en grootschalig gebruik van fossiele brandstoffen. Het IPCC voorspelt een gemiddelde temperatuurstijging in de 21e eeuw van 2,3 °C +/- 0,6 °C. Zie voor een uitgebreide behandeling van de diverse scenario’s het betreffende IPCC-rapport.
De voorspellingen zijn gebaseerd op de uitkomsten van een aantal klimaatmodellen, GCM’s genaamd. De meest geavanceerde klimaatmodellen zijn een koppeling van atmosferische modellen en oceanische modellen. Het zijn de meest complexe modellen die gebruikt worden en zijn voortdurend “under construction”. Ze zijn zo complex dat ze vaak moeilijk te analyseren zijn. De bekendste zijn HadAM3 van het Hadley Center in Groot Brittannië , GFDL CM2.X van NOAA Geophysical Fluid Dynamics Laboratory in de USA en ModelE van GISS.
Nu is het interessant om te bezien of 12 jaar na de start van de voorspelling in 2000 de klimaatmodellen het goed gedaan hebben. Hieronder is het verloop van de globale oppervlaktetemperatuur weergegeven volgens Hadcrutv3. Zoals te zien is er sinds bijna 15 jaar geen opwaartse tendens meer te bespeuren in de grafiek.
De beide zwarte lijnen geven de grenzen aan van de voorspelling door het IPCC tot 2015. De temperatuur blijft vlak en is de laatste jaren onder de geprojecteerde temperatuur volgens de klimaatmodellen terecht gekomen. Blijkbaar hebben de klimaatmodellen grote moeite om het temperatuurverloop te voorspellen. Hoe is dat te verklaren?
Alhoewel Global Climate Models zeer geavanceerde wiskundige modellen zijn, kennen ze een aantal tekortkomingen. De belangrijkste zijn:
• Bij koppeling van het atmosferische model aan het oceanische model moeten in sommige modellen aanpassingen plaatsvinden, de zogenaamde flux-correctie. Deze flux-correctie zorgt er voor dat het oceanische model in balans blijft. Dat is nodig omdat vaak zeestromen niet in het oceanisch model zijn opgenomen.
• In de modellen wordt geen rekening gehouden met toekomstige vulkaanuitbarstingen.
• Alle modellen schieten tekort in het voorspellen van de temperatuur in de stratosfeer.
• In de modellen wordt geen rekening gehouden met veranderingen in de stralingsgedrag van de zon.
• Convectie van warme lucht en waterdamp (latente warmte) is van grote invloed op de temperatuur aan het aardoppervlak en de uitstraling vanuit de tropopauze. Convectie zorgt ervoor dat de temperatuur aan het aardoppervlak ongeveer 63 °C lager is dan wanneer er geen convectie zou zijn! Global Climate Models hebben grote moeite met convectie, onder andere vanwege de beperkte ruimtelijke schaal waarop dit proces zich afspeelt, in combinatie met het nogal grove raster dat modellen gebruiken. Daarom wordt de bijdrage van convectie in modellen “geparameteriseerd”, een moeilijk woord voor schatten.
• Global Climate Models kunnen niet goed overweg met wolken en waterdamp in de boven-troposfeer. Daarom wordt ook hier gebruik gemaakt van parameterisering.
Maar er is nog een aspect waarin GCM’s tekort schieten. Nicola Scafetta heeft recent enkele opmerkelijke publicaties daarover het licht doen zien. Scafetta is onderzoeker aan de Duke UIniversity in North Carolina en een expert op het gebied van statistiek en nonlineaire modellen van complexe processen. Een prima specialisatie om klimaatmodellen aan de tand te voelen. Hij bestudeerde de invloed van astronomische oscillaties op de temperatuur en vergeleek de resultaten met de klimaatmodellen die door het IPCC gebruikt worden.
Het bleek dat de huidige klimaatmodellen onvoldoende de belangrijke decadale en multidecadale oscillaties kunnen reproduceren zoals die in het temperatuursignaal van 1850 tot 2011 te zien zijn. Zie de grafiek hieronder.
Scafetta onderscheidt een viertal oscillaties in de temperatuurlijn, namelijk een van 9,1 jaar, een met een lengte van 10 tot 11 jaar, een van ongeveer 20 jaar en een van ongeveer 60 jaar. De eerste lijkt gerelateerd aan de getijdencycli als gevolg van de aantrekkingskracht van Maan en Zon, de andere drie vinden hun oorsprong in de banen van met name Jupiter en Saturnus. In onderstaande grafiek is te zien dat er een opmerkelijke correlatie bestaat tussen het gemeten temperatuurverloop en de vier genoemde cycli.
Scafetta heeft op basis van de 4 oscillaties een model gemaakt en dat model gecalibreerd ten opzichte van een tweetal meetreeksen, namelijk de globale temperatuur van 1850-1950 ( blauwe lijn) en van 1950-2010 (groene lijn). Calibreren is een techniek met behulp waarvan men een tweetal reeksen vergelijkt, in dit geval de gemeten waarden van de globale temperatuur en de modelmatige berekeningen van de temperatuur. De lijnen in de grafiek zijn “detrended”, dat wil zeggen dat de lichte stijging vanaf het einde van de Kleine IJstijd tot heden eruit gehaald is. Meer hierover hier.
Over de 60-jarige cyclus is op deze site al het een en ander geschreven in het kader van de AMO, de Atlantische Multidecadale Oscillatie. Volgens onderzoekster De Raa van het IMAU is de AMO het gevolg van een aantal natuurlijke processen, zoals verschillen in temperatuur met als gevolg verschillen in waterhoogte, windrichting en Corioliskracht. Zie Onder “De Feiten” het hoofdstuk over “Temperatuur wereld” voor een uitgebreide bijdrage hierover. Scafetta meent echter dat deze oscillatie wellicht een astronomische oorzaak heeft (Mazzarella et al 2011).
Er is nog tenminste één oscillatie die in het model van Scafetta niet meegenomen is, en dat is de oscillatie met een periodiciteit van enkele eeuwen. In de grafiek hieronder is een viertal oscillaties weergeven met een periodiciteit van ongeveer 1000 jaar.
Zoals hiervoor al geduid zijn alle klimaatmodellen op een aantal punten geparameteriseerd. Dat geldt onder andere voor het antropogene aandeel in de temperatuurstijging van de afgelopen eeuw. Hoe sterk die antropogene invloed door de diverse modellen wordt ingeschat laat onderstaande figuur zien. De grafieken zijn afkomstig van de bijdrage van werkgroep 1 van het IPCC rapport uit 2007. Het zijn vergelijkingen tussen de globale gemiddelde oppervlaktetemperatuur (HadCRUT3, de zwarte lijnen) en de antropogene plus natuurlijke forcings (rode lijn in grafiek a) en alleen de natuurlijke forcings (blauwe lijn in grafiek b). De rode lijn is het gemiddelde resultaat van 58 simulaties die 14 modellen hebben geproduceerd. De blauwe lijn is het resultaat van 19 simulaties door 5 modellen.
Volgens het IPCC is er tussen 1970 en 2000 sprake van een afkoeling van 0 °C tot 0,2 °C als gevolg van natuurlijke forcings (in dit geval enkele vulkaanuitbarstingen). De gemeten temperatuurstijging in deze periode is 0,5 °C, dus de antropogene forcing tussen 1970 en 2000 is 0,5 °C tot 0,7 °C groot geweest. Op basis hiervan is de temperatuurprojecties tot 2100 gebaseerd zoals we die zagen in de eerste figuur.
Hiervoor is al opgemerkt dat de onderliggende natuurkundige mechanismen voor de 4 oscillaties nog onderwerp van wetenschappelijke discussies vormen. Scafetta stelt echter dat die onderliggende mechanismen niet echt nodig zijn: de oscillaties kunnen we volgens Scafetta beschouwen als een ‘description of the dynamical evolution of the climate system’. Klaarblijkelijk kun je de harmonische componenten van de klimaatdynamiek empirisch modelleren zonder dat je weet hebt van de onderliggende natuurkundige processen. Dat deed ook William Thomson, beter bekend als Lord Kelvin, bij het beschrijven en voorspellen van getijden. De beroemde getijdevoorspelmachine van Kelvin is daarop gebaseerd: zie onderstaande afbeelding.
Scafetta gebruikt dezelfde benadering als Kelvin destijds en werkt die op twee manieren verder uit:
1) Bezien of de door het IPCC gehanteerde modellen de temperatuuroscillaties kunnen reproduceren
2) Bezien of er op basis van de oscillaties een model te ontwikkelen is om klimaatverandering te voorspellen
Bij de vergelijking van klimaatmodellen om te bezien of deze de globale temperatuur goed weten te reproduceren maakte Scafetta onder andere gebruik van het ‘Coupled Model Intercomparison Project’ (CMIP3). Dat is bereikbaar en downloadbaar via de onovertroffen KNMI Climate Explorer. De resultaten van het ModelE van GISS zijn in de volgende grafiek te zien:
Vergelijking met de meetresultaten van HadCRUT3 levert het volgende beeld op:
De resultaten van GISS ModelE zijn 1 °C naar beneden verschoven om vergelijking mogelijk te maken. Zoals te zien is is de reproductie door ModelE verre van goed. Voor alle andere door het IPCC gehanteerde modellen gelden dezelfde tekortkomingen: weliswaar laat de reproductie een stijgende trend zien, maar van bijvoorbeeld de duidelijk zichtbare 60-jarige cyclus in meetreeks van HadCRUT is in de modelsimulatie niets terug te vinden. Voor alle andere klimaatmodellen geldt hetzelfde: geen enkel model is in staat om de oscillaties in de meetreeks te simuleren, en de grote vulkaanuitbarstingen hebben een te groot afkoelend effect. Zie voor de andere modellen deze bijlage.
Zoals hiervoor al was aangegeven wordt de opwarming sinds 1970 vanwege antropogene forcing door het IPCC geschat op 0,5 °C – 0,7 °C. Deze schatting vormt de basis voor de voorspellingen van het IPCC over het globale temperatuurverloop in de 21e eeuw volgens de diverse scenario’s. Scafetta toont aan dat wanneer rekening wordt gehouden met de 60-jarige cyclus de geschatte toename zeker met 0,3 °C naar beneden dient te worden bijgesteld over de periode 1970-2000.
Op basis van de 4 oscillaties die Scafetta onderscheidt in de temperatuurreeks sinds 1880 maakte hij een empirisch model dat een betere voorspelling voor de komende decennia zou weergeven dan de door het IPCC gebruikte klimaatmodellen. In bovenstaande grafiek zijn zowel de IPCC-voorspelling (groene band) als de projectie op basis van het empirisch model (blauwe band) weergeven. De gele lijn is het temperatuurverloop zonder correctie voor antropogene opwarming, de zwarte lijn is inclusief bovengenoemde correctie. Het temperatuurverloop sinds 2000 lijkt tot nu toe inderdaad veel beter de voorspelling van het empirische model te volgen dan van de IPCC-modellen. Voor de gehele 21e eeuw ziet het plaatje er als volgt uit:
Het model is gecalibreerd ten opzichte van de temperatuurreeks 1850 – 1950 en 1950 – 2011. Het is duidelijk dat de beide curves heel goed de temperatuurvariabiliteit van 1850 tot 2011 reconstrueren, met een gemiddelde fout van slechts 0,05 °C. Volgens het empirisch model zal de globale temperatuurstijging in de 21e eeuw uitkomen tussen 0,3 °C en 1,2 °C. Vergelijk dat eens met de 1,0 °C tot 3,6 °C van het IPCC. Het model van Scafetta is vergeleken met de meeste klimaatmodellen een eenvoudig model, dat zeker verbeterd kan worden, maar het doet het tot nu toe al veel beter dan alle klimaatmodellen die het IPCC hanteert.
Toch is ook Scafetta voorzichtig: “Will my forecast curve work, hopefully, for at least a few decades? Well, my model is not a “oracle crystal ball”. As it happens for the ocean tides, numerous other natural cycles may be present in the climate system at all time scales and may produce interesting interference patterns and a complex dynamics. Other nonlinear factors may be present as well, and sudden events such as volcano eruptions can always disrupt the dynamical pattern for a while. So, the model can be surely improved. Perhaps, whether the model I proposed is just another illusion, we do not know yet for sure. What can be done is to continue and improve our research and possibly add month after month a new temperature dot to the graph to see how the proposed forecast performs ”
Scafetta weet dat ” the science is not settled ” ook geldt voor zijn eigen model. Menig klimaatwetenschapper kan daar wat van leren.