Fig.1 Bron NRC
Een collega stuurde me een artikel uit het NRC op over weerman Jannes Wiersema in Roodeschool. Lezers van mijn generatie kennen Roodeschool nog wel van de aardrijkskundeles, topografie provincie Groningen. Jannes is beheerder van het neerslagstation Roodeschool en gaat elke ochtend kijken hoeveel neerslag er gevallen is de voorafgaande 24 uren. Op ruim 300 KNMI-neerslagstations (figuur 2) wordt dagelijks de neerslag gemeten met een standaardregenmeter. Aftappen gebeurt eenmaal daags om 9.00 uur lokale tijd in de winter, 10.00 uur lokale tijd in de zomer. Waarnemers als Jannes geven deze gegevens dan zo spoedig mogelijk door aan het KNMI. Roodeschool met rode stip op de kaart:.
Fig.2 Bron: KNMI
Ik was getriggerd door de kop: “Weerman Jannes Wiersema ziet de buien intenser worden”. Nu weet ik wel dat koppen boven artikelen vaak wat scherp geformuleerd zijn, maar ze zijn belangrijk in de beeldvorming van de argeloze lezer. Tegelijkertijd denk ik: is die uitspraak van Jannes gebaseerd op waarnemingen of op herinneringen? Het is immers zo dat het NRC artikel vooral over intensiteit van buien gaat, terwijl het neerslagstation Roodeschool uitsluitend etmaalgegevens verzamelt. Ik vermoed dat het herinneringen zijn, en die zijn per definitie onbetrouwbaar. Lees elke willekeurige handleiding rechtspsychologie er maar op na over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen.
Maar de KNMI waarnemingen kunnen wellicht inzicht verschaffen over de ontwikkeling van de etmaalneerslag op station Roodeschool. Het neerslagstation is er al vanaf eind 1921, en Jannes Wiersema bemant het station vanaf eind jaren ’70. Ik ga op zoek naar de data op de website ‘daggegevens’ van het KNMI en vind deze grafiek:
Fig.3 Bron: KNMI
Op station Roodeschool wordt elke dag een etmaalmeting gedaan. Jannes opmerking dat hij de buien intenser ziet worden kun je helaas niet afleiden uit de etmaalmetingen in Roodeschool die hij elke dag trouw naar het KNMI stuurt. Voor het registreren van buien (die vaak kort duren) heb je automatische neerslagstations nodig, en dat zijn er op het land momenteel 34 stuks.
Maar laten we eens kijken naar de etmaalmetingen van Roodeschool in de grafiek van figuur 3. Wat meteen opvalt is dat de ‘uitschieters’ in de loop van de tijd geen toename laten zien. Wel lijkt het er op dat de lagere waarden in de tijd (naar rechts dus) wat ‘dichtslibben’, waarschijnlijk als gevolg van een toename van de natte dagen. De hoogste etmaalneerslag in Roodeschool is gemeten op 30 juni 1997, met 84 mm. Ik duik wat dieper in de data van Roodeschool.
Fig.4 Data: KNMI
Het eerste dat ik doe is de vele etmaaldata van 1 november 1921 t/m 30 juni 2024 comprimeren tot jaarlijkse neerslagsommen, zie figuur 4. De grafiek loopt van 1922 t/m 2023, want 1921 en 2024 zijn incomplete jaren. De puntenwolk stijgt flink met de jaren: de rode lineaire trendlijn begint in 1922 bij 600mm en stijgt in 102 jaren tot bijna 930mm. Dat is een stijging van meer dan 50% ten opzichte van het begin van de reeks! Wat me aan de grafiek verder opvalt is dat die enorme neerslagstijging niet geleidelijk is gegaan maar een drietal ‘plateaus’ kent: van 1922 tot 1950, van 1950 tot 1990 en vanaf 1990.
Die stijging kan het gevolg zijn van een toename van de intensiteit van de neerslag (toename per tijdseenheid). Wierseman vertelt: “Laatst had ik 46mm. Dat komt steeds vaker voor”. Die 46 mm heb ik niet in de data van Roodeschool kunnen vinden, want buien verdwijnen in de etmaalsommen, en die laatste worden in Roodeschool gemeten. Maar duidelijk is dat als er een bui valt van 46 mm, dat de etmaalsom dan normaal gesproken minstens 46 mm zal zijn. De laatste keer dat dat laatste het geval was in Roodeschool was op 8 september 2019 met 47,8mm.
Om te zien hoe vaak dergelijke hoge etmaalsommen voorgekomen zijn heb ik alle dagen met neerslag van 30mm en meer uit de data gefilterd:
Fig.5 Data: KNMI
Figuur 5 betreft de gehele reeks van 1 november 1921 t/m 30 juni 2024 en laat zien dat er in de gehele periode van 102 jaren 70 etmalen zijn geweest met 30mm neerslag of meer. De grafiek laat zien dat er van een toename in de tijd van de neerslaghoeveelheid op de natste dagen geen sprake is, de lineaire trendlijn vertoont geen trend.
Fig.6 Data: KNMI
Bovendien laat figuur 6 zien dat het aantal zeer natte dagen per decennium een tamelijk gelijkmatige spreiding in de tijd vertoont, van een toename van het aantal zeer natte dagen is ook geen sprake.
Fig.9 Data: KNMI
Wel kan er bij de etmaalsommen van < 30mm sprake zijn van intensivering. De neerslagintensiteit is wel toegenomen bij de dagen met een lagere neerslagintensiteit, zoals de grafiek van figuur 9 laat zien. Die toename in de loop van de afgelopen eeuw bedraagt ruim 15%.
Fig.10 Data: KNMI
Een relatief grote invloed heeft de toename van het aantal neerslagdagen (figuur 10). De trendlijn laat zien dat het aantal natte dagen toeneemt van 161 dagen in 1922 tot 221 dagen ik 2023, een toename van meer dan 37%. De aanzienlijke toename van de jaarlijkse neerslagsom van 1922 t/m 2023 zoals we die in figuur 4 zagen lijkt dus vooral het gevolg te zijn van een sterke toename van het aantal natte dagen < 30mm. Er zijn dus tegenwoordig veel minder droge dagen in Roodeschool dan vroeger.
Terug naar het krantenartikel. “Dat het aantal hoosbuien in Nederland toeneemt is duidelijk” stelt KNMI-meteoroloog Groenland. Het bijzondere echter is dat die toename van het aantal hoosbuien mijns inziens helemaal niet zo ‘duidelijk’ is. Ik schreef daar een jaar geleden al een artikel over.
Je leest en hoort vaak dat de buien extremer worden en vaker voorkomen dan ‘vroeger’, kranten en radio en tv verkondigen voortdurend dat het weer extremer wordt als gevolg van menselijke invloeden. En die zich alsmaar herhalende boodschap slijt op den duur in. Daarom duik ik even in de cijfers van extreme buien.
Fig.11 Data: KNMI
Ik schreef hiervoor al dat buien gemeten worden met automatische neerslagstations waar bijna continu gemeten wordt. In figuur 11 is van elk etmaal de hoogste uursom (hoger dan 25 mm) van de neerslag van elk automatisch station weergegeven vanaf 1957 t/m mei 2024. Duidelijk is te zien dat er in de tijd sprake is van meer stippen en ook wat hoger liggende stippen.
De grafiek lijkt dus de hypothese van Groenland te bevestigen dat het aantal extreme buien toeneemt. Maar pas op: het aantal uurstations is van 1957 van 5 gestegen tot 34 momenteel. En omdat buien lokale fenomenen zijn ‘vang’ je met een dichter netwerk natuurlijk meer hevige buien. Niet alleen meer buien maar de kans dat je een bui vangt met extreem hoge waarden, zoals die van 28 juni 2011 in Herwijnen (figuur 11) neemt ook toe.
Fig.12 Data: KNMI
De grafiek van figuur 12 spreekt voor zich. Momenteel is het aantal stations bijna 7x zo groot als in de jaren ’60. De kans dat je dus in 2024 een hevige bui vangt met de huidige 34 stations is dus ongeveer 7x zo groot als vroeger.
Is er dan helemaal geen effect van hogere temperaturen te bespeuren in de grafiek van figuur 11? Misschien wel, maar die sterke toename van het aantal automatische stations maakt dat niet eenvoudig. Bovendien zijn die meetreeksen allemaal tamelijk kort, de meeste zeer kort. Eigenlijk te kort om trends waar te nemen, hoe graag het KNMI dat misschien zou willen.
Het fysisch mechanisme achter opwarming en neerslag is bekend. De hypothese is dat extreme neerslag bepaald wordt door de maximaal beschikbare hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer. Dat is gebaseerd op het feit dat de maximale hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer toeneemt met 7% per graad Celcius, volgens de zogenaamde Clausius-Clapeyron-relatie.
Het is echter de vraag of Clausius-Clapeyron algemeen toepasbaar is, de grote onzekerheidsmarges geven dat ook aan. Ik denk dat dat voor lokale neerslag misschien zelfs wel onwaarschijnlijk is. Anders zou kort gezegd overal in de wereld bij eenzelfde temperatuur dezelfde hoeveelheid neerslag vallen. En dat is beslist niet het geval. De regel van toenemende luchtvochtigheid bij hogere temperaturen is tenslotte ook niet generiek toepasbaar op een lokale situatie.
Jannes Wiersema: “Er zijn nog steeds genoeg mensen die menen dat klimaatverandering een verzinsel is. Terwijl er elke week wel ergens in Nederland een overstroming is waarvan vroeger werd gezegd dat die maar eens in de honderd jaar zou voorkomen. Nou, daar denken ze in Limburg inmiddels wel anders over. Mensen krabben zich bij al die overstromingen achter de oren of ze daar wel willen blijven wonen.”
Klinkt goed maar is in feite onzin. Ik ken geen mensen die denken dat het klimaat niet verandert. Het verandert voortdurend, mét maar ook zónder CO2-emitterende mensen, zoals het verleden heeft aangetoond. Dat laatste lijken we wel eens te vergeten. En wat Zuid-Limburg betreft: het was het al snel duidelijk dat de hevige regenval in Zuid-Limburg in 2021 het gevolg was van extreem weer en niet van klimaatverandering. Ik moet overigens de eerste klimaatvluchteling uit Zuid-Limburg nog tegenkomen 😉 .
Conclusie: of er sprake is van zwaardere buien dan vroeger is niet goed vast te stellen vanwege het ontbreken van voldoende meetgegevens. Uitspraken hierover worden makkelijk gedaan maar het menselijk geheugen is onbetrouwbaar: alleen keiharde meetgegevens tellen. Het beantwoorden van de vraag of er sprake is van zwaardere buien dan vroeger, is niet mogelijk door naar de cijfers van station Roodeschool te kijken. Die cijfers gaan over etmaalwaarden en niet over buien. Wel laten de cijfers van Roodeschool zien dat het aantal dagen met zeer zware neerslag in de loop van de tijd niet is toegenomen.