Sevilla otra vez

Onlangs schreef ik een artikel over een drietal warme dagen eind april van dit jaar in Sevilla, Zuid-Spanje. De aanleiding was een naar mijn mening te opgewonden artikel in de Volkskrant over die kwestie. Je ziet dat de laatste tijd wel vaker: er wordt ergens een of ander weerrecord gevestigd en dan moet dat als bewijs dienen dat we op weg zijn naar de afgrond. Vaak wordt er dan een wetenschapper bij gehaald die de oorzaak van het ‘record’ ook niet echt kan duiden maar die zich wel ‘zorgen maakt’. Koren op de molen van klimaatzwartkijkers natuurlijk. Daarom vandaag wat extra cijfers over de temperaturen in Sevilla.

Ik maak gebruik van de GHCN-D etmaaldata zoals die te vinden zijn op de ClimateExplorer van het KNMI.

Fig.1    Bron: ClimateExplorer

Figuur 1 toont het verloop van de temperatuur op basis van de dagelijkse gemiddelde temperatuur (Tg) op station Sevilla/San Pablo (het vliegveld) van 1 januari 1951 t/m mei 2023. Het signaal gaat flink op en neer, waarbij de hoogste waarden uiteraard in de zomer gemeten worden en de laagste in de winter. Aan de uitschieters aan boven- en onderzijde van de grafiek is af te lezen dat rond 1990  zowel de uitschieters omhoog als omlaag wat hoger komen te liggen.

Om een beter zicht te krijgen wat er gebeurde met de temperaturen in Sevilla heb ik de seizoenfluctuaties verwijderd door op basis van de etmaaldata de gemiddelde jaarlijkse temperaturen te berekenen en die samen met een lineaire trendlijn en een loess smoothing in een grafiek te zetten:


Fig.2    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Datzelfde heb ik gedaan met de gemiddelde jaarlijkse Tx (maximum etmaaltemperatuur) en Tn (minimum etmaaltemperatuur):


Fig.3    Data: GHCN-D/ClimateExplorer


Fig.4    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Alle drie grafieken laten een oplopende trend zien: Tg stijgt van 1951 t/m 2022 met 2,2 °C , Tx met 1,7 °C en Tn met 2,8 °C. De loesslijnen laten in alle drie de grafieken min of meer hetzelfde verloop zien: de eerste jaren een stijging, gevolgd door een daling tot ongeveer 1975. Daarna een stijging tot begin jaren ’90, waarna  de temperatuur t/m 2022 een min of meer vlak verloop laat zien.

De genoemde trends zijn geen verrassing. Ik kwam vorig jaar voor West-Europa in de periode 1979-2020 al op een gemiddelde temperatuurstijging van 2,2 °C. Het Middellandse Zeegebied bleef iets achter met 1,4 °C, maar dat komt waarschijnlijk door de Middellandse Zee die temperend werkt.


Fig.5    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Figuur 5 toont de grafiek voor Txx, de hoogst genoteerde temperatuur van elk jaar. Opvallend is dat de puntenwolk erg breed is, bijna een schot hagel. Er is nog wel een trend van 1,5 °C over de gehele periode van 72 jaren te berekenen, maar de verschillen van jaar tot jaar zijn vaak erg groot. Omdat de gemiddelde Tx per jaar (figuur 3) een positieve trend vertoont is het te verwachten dat de jaarlijkse uitschieters naar boven ook wat hoger komen te liggen. De hoogst gemeten temperatuur vanaf 1951 werd op 23 juli 1995 gemeten: 46,6 °C.


Fig.6    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

De grafiek van figuur 6 is interessant. In de figuur is het aantal dagen per jaar weergegeven met Tx >40 °C. Er is sprake van een duidelijke trendbreuk van 1988-1989, die ook te zien is in de grafieken van de gemiddelde Tg, Tx en Tn per jaar in de figuren 2 t/m 4. Het jaar 2022 leverde het hoogste aantal dagen met Tx>40 °C vanaf 1951.

Trouwe lezers van deze website weten inmiddels al dat dezelfde trendbreuk ook te zien is in de temperatuurgrafieken van vele plekken in Europa en elders, zie onder andere hier, hier en hier. Figuur 7 laat zien dat die trendbreuk ook in de temperatuurreeks van De Bilt goed zichtbaar is.


Fig.7    Data: KNMI

De boven beschreven temperatuurontwikkelingen in de vorm van een trendbreuk in Europa kunnen niet verklaard worden met de stijging van het atmosferisch CO2-gehalte, daarvoor is de trendbreuk in 1988-1989 te abrupt. Een plausibele verklaring is de snelle verandering van de macrocirculatie in 1987-1989 boven de Atlantische-Euraziatische gematigde zone: meer zonale (type W) en minder meridionale circulatie. Zie onder andere hier over de publicatie van Hoogeveen et al (2022). Dat betekende vooral de aanvoer van meer zachte lucht in de winter en meer directe instraling in de zomer.

Die circulatieverandering in de winter was het gevolg van een sterke verhoging van de NAO-index  van januari t/m maart die een toename veroorzaakte van zonale wind met meer neerslag. ’s Zomers zorgden een toename van hogedrukgebieden boven West-Europa voor opvallend meer instraling, terwijl de zomerneerslag daalde.

Fig.8    Bron: NOAA

Ik was benieuwd of die klimatologische verschijnselen van dalende neerslag en toenemende zonnestraling ook te vinden waren in de data van Sevilla. Dat is niet vanzelfsprekend omdat vanwege de zuidelijke ligging van Sevilla de nabijheid van de subtropische hogedrukgordel aan de noordzijde van de noordelijke Hadley Cell van grote invloed is.


Fig.9    Bron: wikipedia

Tijdens het zomerhalfjaar verplaatst die hogedrukgordel zich naar het noorden en blokkeert zo natte en relatief koele oceaanlucht vanaf de Atlantische Oceaan. Bovendien is dan de weg vrij voor de aanvoer van zeer warme en droge lucht vanuit de Sahara.


Fig.10    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Figuur 10 toont de jaarlijkse neerslagsom voor station Sevilla/San Pablo. De lineaire trendlijn laat zien dat er in de weergegeven periode sprake is van een aanzienlijke afname van de neerslag van 654 mm naar 450 mm per jaar, een daling van ruim 30%. Die daling van de jaarlijkse neerslagsom is met name het gevolg van een daling van de neerslag in de wintermaanden:

Fig.11    Data: Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Aangenomen wordt dat de Hadley Cells aan beide zijden van de evenaar  de neiging hebben om uit te dijen naar de poolgebieden. Xian et al (2021)  noemen een uitdijsnelheid van ongeveer 1° per decennium. Dat zou en verklaring kunnen zijn voor de afname van de neerslag en de toename van Txx in Sevilla. Daarover later wellicht meer.


Fig.12    Data:    ERA5/ClimateExplorer

Figuur 12 is een grafiek op basis van reanalysesdata van ERA5 sinds 1950. Het laat zien dat – zoals in grote delen van Europa- ook in Sevilla de veranderingen in instraling een rol kunnen spelen in de temperatuurontwikkeling. De ssr trendbreuk in Sevilla is rond 1970, wat vroeger dan in de rest van Europa, waar de kortgolvige instraling aan het einde van de jaren ’80 plaatsvond. De correlatiecoëfficiënt temperatuur – instraling is in Sevilla echter aan de lage kant, met R2=0,24. Ik denk dat we binnenkort eens een kijkje moeten nemen in de CERES-data (satellietdata vanaf 2001) van de oppervlakte-stralingsbalans.