In het vorige bericht heb ik wat commentaar gegeven op het interview met Geert Jan van Oldenborgh van het KNMI in het ED over de huidige hittegolf, zie hier. Op diezelfde dag verscheen er ook een interview met Van Oldenborgh in de Volkskrant, ook over de hittegolf, zie hier.
De Volkskrant had er een fraaie grafiek bij laten maken. Als u de link naar het artikel volgt kunt u die grafiek zien. Wat vooral opvalt is dat er nauwelijks hittegolven waren tot 1975 en daarna best veel. Ik heb in mijn vorige bericht verteld dat dat vooral komt omdat het KNMI in 2016 de gemeten maximum dagtemperaturen van De Bilt tussen 1901 en 1951 drastisch heeft verlaagd. Ten onrechte denk ik, ik heb dat in het vorige bericht proberen uit te leggen. In het hittegolfrapport is dat allemaal uitgebreid uitgelegd.
Daarom in dit bericht een grafiek die ik heb gemaakt op basis van de gemeten temperaturen op station De Bilt. Ditmaal niet van het aantal hittegolven, hoewel er op basis van de gemeten temperaturen plotseling best veel hittegolven weer opduiken tussen 1901 en 1951. Maar het ‘instrument’ hittegolf is een beetje grof vind ik. De definitie in Nederland is een periode in De Bilt van tenminste 5 aaneengesloten zomerse dagen (≥25 °C) waarvan tenminste drie tropische dagen (≥30 °C). Daardoor tel je ‘loshangende’ tropische dagen niet mee als die niet ingebed zijn in een periode van tenminste 5 zomerse dagen. Terwijl die wel een indicatie kunnen zijn voor klimatologische veranderingen.
Een beter instrument is het aantal tropische dagen per jaar. Daar heb ik een grafiek van gemaakt op basis van de gemeten temperatuur in De Bilt, niet op basis van de cijfers die er na de homogenisatie uit rolden.
In figuur 1 is het aantal tropische dagen per jaar weergegeven. De data lopen t/m 12 augustus 2020, dus het aantal voor 2020 is onder voorbehoud. Wat vooral opvalt is dat er in de periode 1951-1975 minder tropische dagen werden gemeten. In die periode was er op veel plaatsen op aarde sprake van afkoeling, ook in ons land, en die had ook invloed op de maximum temperaturen. Die afkoeling correleert goed met de cyclische veranderingen in de watertemperatuur van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan.
Wat in figuur 1 ook opvalt is dat het er op lijkt dat het aantal tropische dagen in de eerste ‘warme’ periode tot 1951 wat lager is dan in de laatste vanaf 1975. Ik heb dat berekend en kom voor de periode 1901-1951 uit op gemiddeld 32,2 tropische dagen per decennium. Voor de periode 1975-2020 zijn dat 42,8 tropische dagen per decennium. Het jaar 1947 telde, zoals ik al de vorige keer vermeldde, maar liefst 18 gemeten tropische dagen en is daarmee nog steeds koploper.
Van Oldenborgh zegt in de Volkskrant: “De modellen geven aan dat hittegolven per graad wereldwijde opwarming 1,5 graad warmer worden. Maar we krijgen er ruim 3 graden bij. Waar de discrepantie vandaan komt, weten op dit moment niet. Daar maak ik me zorgen over.’ Ik zou me geen zorgen maken maar gewoon op zoek gaan naar de oorzaken. Een ervan heb ik al een paar maal genoemd. Door de correctie die het KNMI heeft toegepast op met name de hoogst gemeten temperaturen in De Bilt tussen 1901-1951 is het verschil tussen begin vorige eeuw en nu veel groter geworden dan ooit gemeten. Daar moet echt wat aan gebeuren.
Verder spelen waarschijnlijk veranderde luchtcirculatiepatronen een rol, maar die zijn moeilijk in klimaatmodellen te vatten heb ik begrepen. En wat te denken van het zonlicht:
Voor een bericht van vorig jaar heb ik een onderzoekje gedaan naar de hoeveelheid zonne-energie die op het weerstation Maastricht vanaf 1965 gemeten wordt. Het KNMI geeft de cijfers in J/cm2 per etmaal. Dat is de hoeveelheid energie die gemiddeld per etmaal op 1 cm2 valt. Ik heb dat omgerekend naar W/m2. In figuur 2 is te zien dat de hoeveelheid zonlicht dat in Maastricht binnenviel vanaf 1980 flink gestegen is. Tot 2018 is die stijging zo’n 12%! Vergelijkbare spectaculaire cijfers over het binnenvallende zonlicht zijn er ook van De Bilt, en ook in de landen om ons heen. Die spectaculaire stijging is waarschijnlijk het gevolg van de afname van aerosolen door milieumaatregelen.
In figuur 3 is de gemiddelde etmaaltemperatuur per jaar in Maastricht weergegeven voor dezelfde periode als in figuur 2. Ik schreef destijds in dit bericht: “Met een stijging van het zonlicht met ruim 12% heb je helemaal geen versterkt broeikaseffect nodig om de temperatuur omhoog te krijgen.”
Van Oldenborgh zette voor een verklaring van de gestegen temperaturen tijden hittegolven volledig in op de CO2-uitstoot door de mens. In het ED zegt hij: “Er is maar één mogelijkheid om deze temperatuurstijging terug te draaien, en dat is onze CO₂-uitstoot terugdringen. Pas als die uitstoot nul is, zal de temperatuur stoppen met stijgen.”. Afgezien van het feit dat als die uitstoot nul is dat tevens het einde betekent van alle welvaart die we hebben en we teruggeworpen worden naar middeleeuwse toestanden, leunt deze visie wel erg sterk op de CO2-hypothese als ‘de bron van alle kwaad’. Bovendien heeft deze planeet al ettelijke miljarden jaren achter de rug met temperatuurstijgingen en –dalingen die vaak veel groter waren dan wat we nu meemaken. Zonder enige ‘hulp’ van de mens.
Kom op KNMI, laat die fixatie op CO2 eens varen en doe eens wat meer onderzoek in andere richtingen zou ik zeggen, te beginnen met luchtcirculatie en de zon.