Een vriend van me die zijn abonnement op de Volkskrant nog niet heeft opgezegd wees me op de column van Martin Sommer in die krant van afgelopen zaterdag. Die ging over de recente uitspraak van de Hoge Raad in de zogenaamde Urgendazaak. Urgenda is een stichting van een handjevol hoogopgeleide klimaatactivisten onder leiding van Marjan Minnesma en hoogleraar/activist Jan Rotmans. Wat al weer aantoont dat een academische opleiding en gezond verstand niet automatisch samen hoeven te gaan.
Het kabinet Balkenende 4 besloot in 2007 dat de uitstoot in 2020 25% lager moest zijn dan in 1990. Het daaropvolgende kabinet bracht dat doel omlaag naar 20%, conform de EU standaard. Urgenda begon daarover een procedure tegen de staat, die ze uiteindelijk een paar weken geleden gewonnen heeft bij de Hoge Raad. Dat is om meerdere redenen erg zuur. Martin Sommer schrijft daarover:
De hoogste rechter vond de argumentatie van de Staat om het doel terug te schroeven tot 20% niet overtuigend. Terecht wijst Sommer er op dat de politiek bij uitstek zélf bepaalt wat een overtuigend verhaal is: het criterium voor een overtuigend verhaal is een Kamermeerderheid. En die was er. Ook diverse hoogleraren staatsrecht waren er van overtuigd dat de rechter nooit op de stoel van de politiek mag gaan zitten, maar daar denkt de rechter blijkbaar anders over. En er zijn blijkbaar meer stemmen bij de rechterlijke macht die vinden dat de rechter in het geval van ‘het klimaat’ zijn wettelijk mandaat mag oprekken. Sommer linkt naar een artikel in De Groene dat als kop heeft:
Bron: Groene Amsterdammer
Een paar dagen geleden reageerde een rechter met een ingezonden brief op de column van Sommer:
De uitkomst van een democratisch proces afdoen als het ‘subjectieve belang van de politieke meerderheid in het parlement’ lijkt me de bijl aan ons democratisch systeem.
Ik heb ‘Ronny van de Water, rechter in Amsterdam’ even gegoogled en kwam een link tegen naar het Parool in 2016, direct na de staatsgreep tegen Erdogan. Van de Water van de Amsterdamse rechtbank geeft daarin aan dat hij geen Turkse rechtshulpverzoeken meer gaat behandelen. Dit naar aanleiding van de mislukte coup tegen Erdogan. Hij stelt: “ Ik besef dat ik volgens verdragsregels moet samenwerken maar ik heb ook een geweten en voor mij is de maat vol.”. Op zich lijkt dat een sympathieke stap, maar het geeft wel aan dat Van de Water graag zelf bepaalt waar de grenzen liggen van zijn rechterlijke mandaat (en dat van zijn collega’s), en zich niets aantrekt van verdragen en afspraken als die in strijd zijn met zijn eigen persoonlijke inzichten. Een gevaarlijke opstelling lijkt me. Mocht ik ooit voor het hekje van deze rechter komen te staan, dan wraak ik hem bij voorbaat nu al.
Tot slot is er, behalve de staatsrechtelijke kant van de zaak, natuurlijk ook de klimaatvraag. In het vonnis staat te lezen: “Urgenda en de Staat onderschrijven beide het klimaatwetenschappelijke inzicht dat een reële dreiging bestaat van een gevaarlijke klimaatverandering in de komende decennia. Over die dreiging bestaat in de klimaatwetenschap en de internationale gemeenschap een grote mate van overeenstemming.” . Daarna volgt een korte uiteenzetting die vrijwel een-op-een overgenomen lijkt uit de Summary for Policymakers van recente IPCC rapporten.
Als de Hoge Raad een klein beetje kritischer was geweest over de vraag wat die ‘klimaatwetenschap’ werkelijk denkt en vooral weet, of er werkelijk sprake is van ‘een reële dreiging bestaat van een gevaarlijke klimaatverandering in de komende decennia’ dan was het vonnis wellicht anders uitgevallen. De ideeën daarover binnen de ‘internationale gemeenschap’ lijken me in dit geval minder van belang.
Kortom: als we al 80% van de politieke besluitvorming al hebben afgestaan aan de EU, en de overige 20% kwijtraken aan de rechterlijke macht, dan kunnen we de tent in Den Haag wel sluiten. Lijkt me geen goed idee.