Temperatuurhiaat

Opwarming wordt opgeslagen in diepere oceaan

Al 16 jaar geen atmosferische opwarming op aarde? Met deze constatering (die bevestigd wordt door de grote klimatologische instituten) wordt aan de poten gezaagd van het bouwwerk dat AGW heet. AGW is zoals u wellicht weet de afkorting voor Anthropogenic Global Warming, de hypothese dat  toenemende gehalte aan atmosferisch CO2 het gevolg is van menselijke activiteiten en dat die toename voor extra opwarming aan het aardoppervlak zorgt.

Nu hebben instanties en personen die hun brood verdienen met deze hypothese al enkele jaren geleden besloten om ‘opwarming’  te verruilen voor ‘klimaatverandering’, zodat je altijd ‘goed zit’. Maar lastig blijft het wel, dat het al een tijdje niet meer warmer wordt. Maar er is hoop: de opwarming gaat gewoon door, alleen wordt die extra warmte opgeslagen in de oceanen, zodat je hem (even) niet merkt.

ohc1

Dat is althans de mening van een drietal onderzoekers die onlangs hierover gepubliceerdhebben. De bekendste van dit drietal is Kevin Trenberth van het National Center for Atmospheric Research in Boulder. Trenberth is een bekende wetenschapper in klimaatland. Van zijn hand is de bekende stralingsbalans die op deze site rondzwerft.

Op bovenstaande grafiek is een drietal lijnenbundels te zien die voor  3 waterlagen in de oceanen de veranderingen van de warmte-inhoud weergeven. Die veranderingen worden in de grafiek uitgedrukt in (10^22) Joules

Het is inderdaad opvallend dat de warmte-inhoud na 2000 flink gestegen is, met name in de laag van 0-2000 m. De onderzoekers concluderen hieruit dat de opwarming van de aarde als het ware opgeslagen is in het diepere deel van de oceanen. En dat het goed mogelijk is dat die extra hoeveelheid energie binnenkort weer vrijkomt (in de atmosfeer). Dan is het gedaan met de ‘stagnatie in de opwarming’  en krijgen we er weer flink van langs.

De Volkskrant kopt:  Klimaatwetenschap: toch niet ‘verdwenen’…. De extra warmte zakt in de diepzee. The science is settled, zoals zo vaak. Maar is dat ook zo? Dat is – zoals minstens net zo vaak – veel ingewikkelder dan voorgesteld wordt. Om te beginnen lijkt die opwarming in bovenstaande grafiek heel wat: de Total Depth grafiek loopt immers op van 6 x 10^22 J naar 20 x 10^2 J, en dat lijkt erg veel.

Nu hebben de oceanen een warmtecapaciteit die ongeveer 1100 keer groter is dan die van de atmosfeer. Een laag water van 3,6 meter dik heeft dezelfde warmtecapaciteit als de totale atmosfeer,  namelijk 5,3 x 10^21 JK^-1  . Om de atmosfeer 1 °C in temperatuur te laten stijgen moeten de bovenste 360 m van de oceanen 0,01 °C stijgen. (Thorpe, The Turbulent Ocean). Dat betekent dat oceanen een enorme buffercapaciteit bezitten ten opzichte van de atmosfeer. Het is niet verwonderlijk dat je geen klimatologie kan studeren zonder oceanografie daarbij te betrekken. Dus een stijging van 1 °C in atmosfeertemperatuur is gelijk aan een stijging van een laag oceaanwater van 360 m van 0,01 °C.  Het is van belang om zich bewust te zijn van deze getallen. Een toename van de warmte-inhoud van de bovenste 2000 m van de oceanen vanaf 1958 van 24 x 10^22 J betekent derhalve een toename van die laag water van 0,26 °C.   Niet erg veel dus. Dat is vooral van belang omdat de metingen van de temperatuur van het oceaanwater pas vanaf 2003 betrouwbaar worden.

argo2Bron:  NOAA

Zoals hiervoor aangegeven zien Trenberth et al een versterkte opwarming  van de oceanen tussen 700m en 2000m. Zij zien daarin de verklaring voor de ‘missing heat’. Immers, de onderste troposfeer warmt al 16 jaar niet meer op, en volgens de hypothese van het versterkt broeikaseffect kan dat eigenlijk niet. In een van de CRU-emails schreef Trenberth :   ” The fact is that we can’t account for the lack of warming at the moment and it is a travesty that we can’t. “.

Nu ben ik vooral geïnteresseerd in de periode vanaf 2003. Vóór die tijd moesten we het voor wat betreft data van oceaantemperatuur hebben van onvolledige data (later meer hierover).  Vanaf 2003 is er door het meetprogramma Argo voor het eerst systematisch gemeten aan de bovenste 2000m van de oceanen.

Argo is een programma waarbij ruim 3000 boeien zijn uitgezet over alle oceanen van de wereld. De plaats van de boeien en een lijst van deelnemende landen ziet u op bovenstaande figuur. De boeien zinken af naar een diepte van 2000m, komen dan automatisch omhoog en meten temperatuur en saliniteit van het zeewater. Eenmaal boven zenden ze de data naar satellieten, waarna de gegevens verwerkt worden. Het is het grootste project van zeemetingen tot nu toe.

argo3                      Bron:  Metoffice

De gegevens uit de grafiek van Trenberth (zie hieronder) zijn vanaf 2003 afkomstig van het Argoproject. De gegevens vóór 2003 zijn afkomstig van onregelmatige metingen met een veel slechtere ruimtelijke spreiding dan de boeien van Argo. Om er toch goed ogende grafieken van te kunnen fabriceren maken de wetenschappers gebruik van technieken om ‘gaten’ in de datareeksen te vullen. Dat heet reanalysis.  Ook worden minder betrouwbare gegevens gehomogeniseerd en worden nog andere statistische technieken toegepast op de ruwe data.  Overigens is de dekking van de Argoboeien weliswaar zeer groot zoals op de eerste figuur te zien is , maar elke boei beslaat desondanks toch nog een oppervlak ter grootte van IJsland. Een grootmazig netwerk dus. Het resultaat van reanalysis en homogenisatie is in de grafiek van Trenberth te zien.  Wellicht vraagt u zich af hoe betrouwbaar die grafiek dan nog is na al die ‘adjustments’.  Ik blijf het antwoord hierop schuldig.

ohc1     Bron: Trenberth et al

De grafiek ziet er spectaculair uit, ook al omdat de gebruikte eenheid bij de verticale as 1022Joules is.  De stijging oogt daarom fors, maar is hij dat ook?  Daarom wil ik de gegevens eens vergelijken met de warmte-inhoud van het bovenste deel van de oceanen. De warmte-inhoud van water is de hoeveelheid warmte die 1 kg water van een bepaalde temperatuur bevat. Die is gelijk aan 4190 Joule per graad en per kilo.

Alle oceanen samen beslaan een oppervlak van ongeveer 360 miljoen km2. De gemiddelde diepte van de oceaanbekkens is 4 km, alleen het oceaanbekken van de Noordelijke IJszee is veel minder diep, gemiddeld 1 km.  Het verticale temperatuurverloop van oceanen ziet er als volgt uit:

temp ocean1                          Bron: http://www.onr.navy.mil

Voor het temperatuurverloop van het bovenste deel van de oceanen kunnen we de volgende verticale profielen gebruiken:

temp ocean2   Bron: MSEAS

De gegevens zijn van de afdeling MSEAS van het MIT in Massachusetts. De data is afkomstig vanCOAMPS-OS van de Amerikaanse marine. De berekening is van het type ‘achterkant sigarendoos’, maar we kunnen wellicht wel een idee krijgen van de grootheden die hier in het spel zijn. De gemiddelde temperatuur van het oceaanwater op aarde aan het oppervlak gemetenbedraagt  ~17 °C. Na vergelijking van het verloop van een aantal verticale temperatuurprofielen schat ik de gemiddelde temperatuur van de bovenste 700m op 12 °C.

Zoals we al zagen is de volgende formule te gebruiken om de warmteinhoud  te berekenen:  t x 4,19= q kJ.  De constante 4,19 geldt voor 1 kg water.   De constante zal iets afwijken voor zout water, maar ik stel voor omdat het een sigarendoosberekening betreft  deze constante aan te houden voor oceaanwater.

Oppervlakte oceanen   ~ 360 miljoen km2.

Inhoud bovenste 700m = 360 x 106  x 0,7 = 252 x 106   km3  = 2,52 x 1020 liter

Dan is de warmteinhoud van de bovenste 700m  van alle oceanen:

12 x 4,19 x 2,52 x 1020  = 126,7 x  1020  kJ   = 1,27 x 1022 kJ =   1,27 x 1025 J.

De stijging van de warmteinhoud tussen 2003 en 2010 van de bovenste 700m volgens Trenberth et al is 10 x 1022 J. Dat betekent dat de warmteinhoud van de bovenste 700m met  1/127 is toegenomen, oftewel 0,79 %.

Berekenen we ditzelfde voor de diepere waterlaag van 700 -2000m, dan ziet dat er als volgt uit:

4,4 x 4,19 x 4,68 x 1020  = 88,24 x  1020  kJ = 0,88 x 1022  kJ =   8,8 x 1024 J. Dat is de warmteinhoud van de laag van 700 – 2000m. De stijging van de warmteinhoud volgens Trenberth et al in deze laag vanaf 2003 is 4 x  1022 J.    Dat betekent dat de warmteinhoud van de laag van 700 – 2000m met  1/220 is toegenomen, oftewel 0,45 %. Op deze manier hebben we denk ik een betere zicht op de hoeveelheden die bij de opwarming in het geding zijn. In onderstaande grafiek is de verticale schaal veranderd van 1022 J in 1023 J:

ohc4

De veranderingen van de warmteinhoud in diverse lagen in de grafiek van Trenberth et al , uitgedrukt in  1022 J, zijn gebaseerd op metingen van de temperatuur van het oceaanwaterwater op verschillende dieptes. Zoals we al zagen is de relatieve toename van de warmteinhoud in de diverse lagen zeer klein. Als je die kleine verschillen ‘terug’  rekent naar de gemeten waarden van de temperatuurmetingen, dan gaat het om nog veel kleinere getallen, niet uitgedrukt in honderdsten maar in duizensten. Terecht merkt Bob Tisdale daarom op: “Because of the immense heat capacity of the deep ocean, the magnitude of deep warming in Scenario 3 might only be thousandths of a degree. Whether we can measure such tiny levels of warming on the time scales of decades or longer is very questionable, and the new study co-authored by Trenberth is not entirely based upon observations, anyway. ”.

De warmte-inhoud van de oceaanlaag van 700 – 2000m  vanaf 2003 is ongeveer 0,45% is toegenomen. Lezer Fulco Bohle noemt een warmtecapaciteit van water op 4 km diepte van ongeveer 5 kJ/kg/K. Voor de laag 700m -2000m betekent dat een constante van ~ 4,5  kJ/kg/K.  Maar omdat zeewater (zoutoplossing) een lagere warmtecapaciteit heeft dat zuiver water moet dat weer naar beneden worden bijgesteld. Het lijkt me (mede gelet op de het beperkte oppervlak van mijn sigarendoosje)  dat we 4,19 blijven aanhouden.

ohc5    Bron:  Roy Spencer

Roy Spencer  heeft bovenstaande figuur geproduceerd om te illustreren op welke wijze de verticale temperatuurverdeling in oceaanbekkens tot stand komt. Hij onderscheidt daarbij 3 processen:

1             verwarming van wateroppervlak door de zon
2             zinken van zeer koud water op hogere breedten (procesgang van eeuwen tot millennia)
3             verticaal mengen door golven, de thermohaline circulatie en turbulentie als gevolg van het reliëf van oceaanbekkenbodems

Processen 1 en 2 vergroten de verticale  temperatuurverschillen, proces 3 verkleint die. Het verticale temperatuurprofiel op enig moment is dus de resultante van het samenspel van deze 3 processen. Opwarming en afkoeling kunnen dus plaatsvinden zonder ‘radiative forcing’  van het klimaatsysteem, zoals verandering van zonne-energie of een versterkt broeikaseffect. Omdat het oceanisch systeem dynamisch is en chaotisch (zoals het klimaatsysteem) zullen er dus voortdurend veranderingen optreden in het verticale temperatuurprofiel over de hele wereld.

Trenberth et al noemen in hun publicatie 3 ‘key points’:

1. Absence of recent global warming hiatus when depths below 700 m are considered.
2. Deep ocean heat uptake is linked to wind variability.
3. Total ocean heat content affected by ENSO and volcanic eruptions.

In punt 2 linken ze windvariabiliteit aan menging, zoals beschreven in proces 3 hierboven. Besef echter dat die conclusie van het team voornamelijk gebaseerd is op modellen. Om te kijken of er werkelijk iets gebeurd is sinds 2003 met de windsnelheid hebben we de beschikking over satellietmetingen van AMSR-E. Daarmee kan men de windsnelheden berekenen boven oceanen in de laag van 0-10 m.  Dit is het resultaat:

oceaanwind

Bron:  Roy Spencer

Niet veel te zien. Vanwege de immens grote buffercapaciteit van de oceanen ten opzichte van die van de troposfeer waarin zich ons weer afspeelt, zullen veranderingen in stromingen en temperatuurprofielen in de oceaanwater vanzelfsprekend effect hebben op het klimaatsysteem. Terecht wijst Spencer op de effecten van El Niño (afnemende menging >>  toenemende oppervlaktetemperatuur >> warmere lucht )  en La Niña, dat het omgekeerde effect heeft.

trenberth stralingsbalans    Bron:  Trenberth

Wat gebeurt er als de oppervlaktetemperatuur van het oceaanwater toeneemt? Dat kunnen we zien in bovenstaande figuur die van Trenberth afkomstig is. Er zijn  drie mechanismen die voor afkoeling van het aardoppervlak zorgen: straling, convectie en verdamping.  Zoals op de figuur te zien is is verdamping het sterkste afkoelingsmechanisme aan het aaroppervlak.  Boven de oceanen is dat effect nog groter. Als de temperatuur van de bovenste laag oceaanwater warmer wordt nemen alle drie de processen toe en krijg je een versterkte afkoeling. Vandaar dat het opwarmingseffect van de lucht tijdens El Niño maar van korte duur is: het duurt niet veel langer dan de opwarming van het oppervlaktewater duurt.

Terecht merkt Spencer op dat de extra opname door het diepere oceaanwater imposant lijkt, maar het niet is. Dat ballonnetje heb ik al in het vorige bericht doorgeprikt. Spencer vergelijkt de energiestroom naar de diepere oceaan niet met de warmteinhoud van die laag, maar met de energiestromen die het systeem aarde binnenkomen en verlaten. Hij stelt: “ Plots of changes in ocean heat content since the 1950′s might look dramatic with an accumulation of gazillions of Joules, but the energy involved is only 1 part in 1,000 of the average energy flows in and out of the climate system. To believe this tiny energy imbalance is entirely manmade, and has never happened before, requires too much faith for even me to muster.

Volgens de stralingsbalans van Trenberth is de gemiddelde netto inkomende kortgolvige straling aan TOA  ~ 239 Wm-2. De uitgaande is op langere termijn bezien even groot. Vergelijkt men nu de warmtetoevoer vanaf 2003 naar de oceaanlaag van 700 – 2000m dan is die ongeveer 0,5 x 1022 J/jaar. Vergelijkt men die energiestroom met die welke in een jaar tijd netto de aarde verwarmt dan is die verhouding ongeveer 1 : 7700.  Een very tiny imbalance.

De prachtige KNMI-site ClimateExplorer heeft ook data van de warmte-inhoud (heat content) van de oceanen. Althans tot  2 km diepte.  De recente data  zijn zeer compleet en zijn afkomstig van de ARGO floats. Elke Argo-boei zakt naar een diepte van  rond de 2000 meter, om vervolgens snel op te stijgen naar het oppervlak terwijl onderweg voortdurend druk, temperatuur en zoutgehalte worden gemeten. De sonde blijft vervolgens een dag aan de oppervlakte om de gegevens via een satellietverbinding te verzenden naar een grondstation en de satelliet hun koers aan het zeeoppervlak kan bepalen. De sonde zinkt dan weer. Dit wordt elke 10 dagen herhaald. Op deze wijze is een schat van gegevens beschikbaar gekomen.

argo4

Op deze plaats is wel vaker aandacht besteed aan grafieken betreffende de gemiddelde temperatuur op aarde. Zie onder andere hier en hier. Ik heb in onderstaande grafiek gekozen voor de data van UAH. Ik verkies voor gemiddelde wereldtemperaturen de satellietmetingen boven de thermometermetingen, om de eenvoudige reden dat het thermometermeetnet vooral op het land staat en zeer ongelijk over de aarde verdeeld is. Om de gemiddelde wereldtemperatuur daaruit te destilleren vereist veel wiskundig goochelwerk. Te veel mijns inziens. En dan heb ik het nog niet over de ‘aanpassingen’  die instituten als GISS-NASA plegen te maken aan de meetdata. Satellieten bestrijken vrijwel elke vierkante meter aarde. Alleen de beide polen zijn wat lastiger meetbaar, maar daar is het themometernetwerk nog veel wijdmaziger. UAH prefereer ik boven die andere dataset van satellieten RSS, omdat UAH nog betrouwbaarder zijn dan die van RSS. Ook daarover heb ik al eens iets geschreven.

uah 2002 2015

Bron: Woodfortrees.org

Nu is bekend dat klimatologen een beetje met hun handen in het haar zitten over het feit dat de gemiddelde temperatuur op aarde de afgelopen 13 jaar niet gestegen is. Men spreekt in dit verband graag van een ‘pauze’ in de stijging, omdat een langdurig wegblijven van die stijging in strijd is met de opvatting dat de globale temperatuurstijging van de afgelopen decennia het gevolg is van de toename van broeikasgassen in de atmosfeer. En de hoeveelheden broeikasgassen in de atmosfeer zijn in die tijd in gestaag tempo door gestegen.

co2 2014

Bron: NOAA

Een van de mogelijke verklaringen voor het wegblijven van de temperatuurstijging van de afgelopen 13 jaar is dat opslag van warmte in de bovenste 2000m van de oceanen is toegenomen. Een soort uitstel van executie als het ware. Ook daar is op deze plek al uitgebreid aandacht aan besteed. Zie hier en hier.

tisdale13

Op bovenstaande grafiek is de anomalie van de temperatuurstijging te zien vanaf januari 2005 tot juni 2014. Bob Tisdale heeft de grafiek gemaakt. Gemiddeld genomen is er sprake van een heel lichte stijging van de gemiddelde temperatuur in deze laag water. De verschillen tussen de verschillende oceaanbekkens zijn aanwezig. Met name de afwijking van de Arctische oceaan  ten opzichte van de andere is opmerkelijk groot.  Interessanter wordt het als Tisdale op basis van de data van ClimateExplorer een grafiekje maakt met het verband tussen temperatuuranomalie over de gegeven periode en de breedteligging:

tisdale14

Vanaf 2005 is de grootste temperatuurstijging te zien in de lagere en midden breedtes van het NH en de midden breedtes van het ZH. Sterke afkoeling vindt plaats rond Antarctica en op het NH vanaf 52° NB, de breedteligging van Nederland.

Welke conclusies kunnen we hier nu uit trekken?

In het bericht van 26 april j.l.  heb ik berekend dat de warmte-inhoud van de oceaanlaag van 700 – 2000m  vanaf 2003 ongeveer 0,45% is toegenomen. Lezer Fulco Bohle noemt een warmtecapaciteit van water op 4 km diepte van ongeveer 5 kJ/kg/K. Voor de laag 700m -2000m betekent dat een constante van ~ 4,5  kJ/kg/K.  Maar omdat zeewater (zoutoplossing) een lagere warmtecapaciteit heeft dat zuiver water moet dat weer naar beneden worden bijgesteld. Het lijkt me (mede gelet op de het beperkte oppervlak van mijn sigarendoosje)  dat we 4,19 blijven aanhouden.

ohc5    Bron:  Roy Spencer

Roy Spencer  heeft bovenstaande figuur geproduceerd om te illustreren op welke wijze de verticale temperatuurverdeling in oceaanbekkens tot stand komt. Hij onderscheidt daarbij 3 processen:

1             verwarming van wateroppervlak door de zon
2             zinken van zeer koud water op hogere breedten (procesgang van eeuwen tot millennia)
3             verticaal mengen door golven, de thermohaline circulatie en turbulentie als gevolg van het reliëf van oceaanbekkenbodems

Processen 1 en 2 vergroten de verticale  temperatuurverschillen, proces 3 verkleint die. Het verticale temperatuurprofiel op enig moment is dus de resultante van het samenspel van deze 3 processen. Opwarming en afkoeling kunnen dus plaatsvinden zonder ‘radiative forcing’  van het klimaatsysteem, zoals verandering van zonne-energie of een versterkt broeikaseffect. Omdat het oceanisch systeem dynamisch is en chaotisch (zoals het klimaatsysteem) zullen er dus voortdurend veranderingen optreden in het verticale temperatuurprofiel over de hele wereld.

Trenberth et al noemen in hun publicatie 3 ‘key points’:

1. Absence of recent global warming hiatus when depths below 700 m are considered.
2. Deep ocean heat uptake is linked to wind variability.
3. Total ocean heat content affected by ENSO and volcanic eruptions.

In punt 2 linken ze windvariabiliteit aan menging, zoals beschreven in proces 3 hierboven. Besef echter dat die conclusie van het team voornamelijk gebaseerd is op modellen. Om te kijken of er werkelijk iets gebeurd is sinds 2003 met de windsnelheid hebben we de beschikking over satellietmetingen van AMSR-E. Daarmee kan men de windsnelheden berekenen boven oceanen in de laag van 0-10 m.  Dit is het resultaat:

oceaanwind

Bron:  Roy Spencer

Niet veel te zien. Vanwege de immens grote buffercapaciteit van de oceanen ten opzichte van die van de troposfeer waarin zich ons weer afspeelt, zullen veranderingen in stromingen en temperatuurprofielen in de oceaanwater vanzelfsprekend effect hebben op het klimaatsysteem. Terecht wijst Spencer op de effecten van El Niño (afnemende menging >>  toenemende oppervlaktetemperatuur >> warmere lucht )  en La Niña, dat het omgekeerde effect heeft.

trenberth stralingsbalans    Bron:  Trenberth

Wat gebeurt er als de oppervlaktetemperatuur van het oceaanwater toeneemt? Dat kunnen we zien in bovenstaande figuur die van Trenberth afkomstig is. Er zijn  drie mechanismen die voor afkoeling van het aardoppervlak zorgen: straling, convectie en verdamping.  Zoals op de figuur te zien is is verdamping het sterkste afkoelingsmechanisme aan het aaroppervlak.  Boven de oceanen is dat effect nog groter. Als de temperatuur van de bovenste laag oceaanwater warmer wordt nemen alle drie de processen toe en krijg je een versterkte afkoeling. Vandaar dat het opwarmingseffect van de lucht tijdens El Niño maar van korte duur is: het duurt niet veel langer dan de opwarming van het oppervlaktewater duurt.

Terecht merkt Spencer op dat de extra opname door het diepere oceaanwater imposant lijkt, maar het niet is. Dat ballonnetje heb ik al in het vorige bericht doorgeprikt. Spencer vergelijkt de energiestroom naar de diepere oceaan niet met de warmteinhoud van die laag, maar met de energiestromen die het systeem aarde binnenkomen en verlaten. Hij stelt: “ Plots of changes in ocean heat content since the 1950′s might look dramatic with an accumulation of gazillions of Joules, but the energy involved is only 1 part in 1,000 of the average energy flows in and out of the climate system. To believe this tiny energy imbalance is entirely manmade, and has never happened before, requires too much faith for even me to muster.

Volgens de stralingsbalans van Trenberth is de gemiddelde netto inkomende kortgolvige straling aan TOA  ~ 239 Wm-2. De uitgaande is op langere termijn bezien even groot. Vergelijkt men nu de warmtetoevoer vanaf 2003 naar de oceaanlaag van 700 – 2000m dan is die ongeveer 0,5 x 1022 J/jaar. Vergelijkt men die energiestroom met die welke in een jaar tijd netto de aarde verwarmt dan is die verhouding ongeveer 1 : 7700.  Een very tiny imbalance.

Kortom: de hele lichte stijging van de gemiddelde temperatuur van de bovenste 2000m van het oceaanwater zoals die geconstateerd wordt vanaf 2005 lijkt imposant maar is vergeleken met de energiefluxen van het klimaatsysteem dermate gering dat het verwaarloosbaar is. De sterke verschillen in opwarmen en afkoelen, afhankelijk van de plaats op aarde, maakt duidelijk dat de dominante factor in dit geheel de dynamische zeestromen zijn, en niet een opwarming vanwege een versterkt broeikaseffect. Omdat het oceanisch systeem dynamisch is en chaotisch (zoals het klimaatsysteem) zullen er voortdurend veranderingen optreden in het verticale temperatuurprofiel over de hele wereld.