De sneeuwbedekking op het noordelijk halfrond

Afgelopen weekend kwam ik bij toeval op mijn wandeling door de Peel een Duitse vakbroeder, een fysisch geograaf, tegen. We raakten over het klimaat aan de praat, hij was somberder dan ik. Maar hij zei er meteen bij dat dat gestoeld was op gevoelens, niet op cijfers. Ik ben niet zo van de gevoelens op klimaatgebied (dat wordt al te vaak gedaan) en vertelde hem onder andere dat de sneeuwbedekking op het NH bij mijn weten geen dramatische afname laat zien. Hij was daar verbaasd over en ik eigenlijk ook. Daarom ben ik maar eens in de sneeuwcijfers gedoken.

Bron: NSIDC

De seizoensafhankelijke  sneeuwbedekking op het Noordelijk Halfrond speelt een belangrijke rol in het klimaatsysteem van de aarde. De maximale sneeuwbedekking wordt vrijwel elk jaar in januari bereikt en heeft dan een oppervlak van ongeveer 47 miljoen km2.  In augustus wordt meestal de kleinste sneeuwbedekking gemeten en is die beperkt tot  Groenland en wat kleine gebiedjes in Noord-Amerika en Eurazië. De sneeuw  heeft dan een oppervlak van ongeveer 3,5 miljoen km2. Strikt genomen behoort deze minimale sneeuwbedekking dus niet tot de seizoensafhankelijke sneeuw omdat ze overblijvend is. Ongeveer 98% van de seizoensafhankelijke  sneeuwbedekking is op het Noordelijk Halfrond te vinden.

De omvang van de sneeuwbedekking wordt beïnvloed door de luchttemperatuur en de hoeveelheid neerslag in de vorm van sneeuw. Omgekeerd heeft het sneeuwdek ook invloed op de luchttemperatuur. Zo heeft sneeuw een albedo van 0,8 – 0,9, wat wil zeggen dat dat sneeuwdek 80%-90% van de binnenvallende zonnestraling reflecteert. Bovendien is sneeuw een goede isolator, waardoor warmte vanuit de bodem nauwelijks in staat is om de atmosfeer te bereiken. Het gevolg van beide factoren is dat het boven het sneeuwdek zeer koud kan worden.

De sneeuwbedekking is derhalve in meerdere opzichten een interessante graadmeter van klimaatverandering op onze planeet. In het IPCC rapport AR5 wordt over de seizoensafhankelijke sneeuwbedekking geschreven:   “Snow cover extent has decreased in the Northern Hemisphere, especially in spring (very high confidence). Satellite records indicate that over the period 1967–2012, annual mean snow cover extent decreased with statistical significance; the largest change, –53% [very likely, –40% to –66%], occurred in June. No months had statistically significant increases.”

Bron: Wikipedia

De uitspraken van het IPCC betreffen de periode 1967-2012.  Inmiddels zijn data t/m 2018 voorhanden. Ik was benieuwd of de cijfers van de afgelopen jaren nog wat veranderd zouden hebben aan de observaties van het IPCC. De data zijn afkomstig van het Moderate Resolution Imaging Spectroradiometer (MODIS) instrument aan boord van NASA’s Terra satelliet (illustratie hierboven). Die data worden dan verwerkt door diverse organisaties. Rutgers University in New Jersey heeft een consistente datareeks van de sneeuwbedekking en die data gebruik ik voor mijn onderzoek. Die data zijn te vinden op de ClimateExplorer van het KNMI.

Data: ClimateExplorer

In de grafiek ziet u de maximale oppervlakte van de seizoenssneeuw tussen 1967 en 2018. De lineaire trendlijn laat zien dat er geen sprake is van afname van de maximale sneeuwbedekking in deze periode maar zelfs een lichte toename. De trend van de maximale sneeuwbedekking is statistisch niet significant. De stelling van het IPCC “Snow cover extent has decreased in the Northern Hemisphere, especially in spring” gaat dus in elk geval niet op voor de gehele periode: voor de periode 1967 t/m 2018 is de trend positief.

Maar klopt de uitspraak over de lente misschien wel? De grafiek hieronder laat zien dat er inderdaad in alle drie lentemaanden sprake is van een lichte afname van de sneeuwbedekking.

Om de drie reeksen wat beter te kunnen analyseren heb ik voor alle drie maanden een LOESS smoothing van de signalen toegevoegd. De grafiek daarvan ziet u hieronder. Die smoothings laten iets opvallends zien, namelijk dat er voor de maanden maart en april de afgelopen 30 jaar geen sprake is van een dalende trend. Alleen de maand mei vertoont een lichte daling.


De laatste opmerking van het IPCC is: “No months had statistically significant increases” . Ik was benieuwd of er überhaupt wel maanden zouden zijn die een stijgende trend laten zien. En die zijn er, 5 stuks zelfs. September, oktober, november, december en januari vertonen alle een stijgende trend. De stijgende trends van november en december zijn zelfs statistisch significant.


De  uitspraak : “No months had statistically significant increases van het IPCC is dus op dit moment niet meer houdbaar.

Nog even terug naar de eerste grafiek van de maximale sneeuwbedekking. Er was sprake van een stijgende trend maar die is statistisch niet significant. Opvallend is dat de afgelopen 30 jaar de stijging tamelijk sterk is.  De grafiek van de maximale sneeuwbedekking van de afgelopen 30 jaar dan ziet er zo uit:


Ik heb het gecontroleerd: over die laatste 3 decennia is de stijging significant.

Conclusie: de statements van het IPCC over de sneeuwbedekking zijn deels  achterhaald door recente gegevens en kloppen niet meer. Ondanks het feit dat de opwarming van het klimaat het sterkst is in de subarctische regio’s is de invloed daarvan op de maximale sneeuwbedekking van het NH afwezig. De door het IPCC genoemde afname van de sneeuwbedekking gedurende de lentemaanden (“very high confidence”) blijkt de afgelopen 30 jaar niet aanwezig te zijn in de maanden maart en april. Alleen mei vertoont een lichte afname. Opvallende bevindingen.