Jan Smelik heeft weer een kort maar krachtige video gemaakt, ditmaal over de milieuaspecten van het gebruik van ‘groene’ energiebronnen:
Jan Smelik heeft weer een kort maar krachtige video gemaakt, ditmaal over de milieuaspecten van het gebruik van ‘groene’ energiebronnen:
Deze week komt een nieuwe film uit van de Limburgse cineast Marijn Poels, die al lange tijd domicilie heeft in de buurt van Berlijn. Ik heb het geluk gehad dat ik de film vooraf mocht bekijken. De film heet ‘Return to Eden’ en is de derde in een drieluik dat begon met “The Uncertainty has Settled” en gevolgd werd door “Paradogma”. Als u de links volgt kunt u beide films via YouTube bekijken.
De eerste film bleef als een graat in de keel van veel klimaatalarmisten steken. Onmiddellijk werd de film (en Marijn Poels) ‘buitengesloten’, de gebruikelijke stap in sommige kringen als framen onvoldoende helpt. Veel media waren niet van plan om ruimte vrij te maken voor de fraaie documentaire, de boodschap werd domweg niet geslikt. De website wattisduurzaam schreef: “Afwijzingen van omroepen opblazen tot een boycot, zoals Poels en gelijkgestemden doen, is dus te makkelijk. Poels is geheel vrij om een film te maken en ‘de media’ is geheel vrij om een film wel of niet uit te zenden. De keus van de een beknot de vrije meningsuiting van de ander geenszins. Bovendien is het zeker niet zo dat de Nederlandse TV elk kritisch geluid over klimaat weert. “
Fig. 1 Bron: pxhere
De afgelopen weken heb ik geschreven over de toename sinds 1980 van de hoeveelheid invallend zonlicht en met name de opvallende toename van het aantal zonuren. Ik nam aan dat dat vooral het gevolg was van afnemende bewolking, naast invloed van afnemende aerosolen en mist. Over die afname van aerosolen en de daardoor ontstane ‘brightening’ heb ik in het verleden al enkele malen geschreven, zie hier. Over mist heb ik het nog niet gehad.
Enkele lezers hebben me er op gewezen dat het opvallend is dat het verschijnsel mist in de tijd flink afgenomen is en dat dat invloed moet hebben gehad op met name het aantal zonuren. In dit bericht ga ik daarom proberen het aandeel van de factor mist in de toename van het aantal zonuren te schatten.
Mist is bewolking aan het aardoppervlak waarbij het horizontale zicht aan het aardoppervlak minder dan 1000m is. We spreken van dichte mist als het zicht minder dan 200m is. Vaak lost mist na zonsopkomst snel op, vooral als de laag dun is en het diffuse zonlicht het aardoppervlak kan verwarmen. Maar vooral in het koud jaargetijde kan mist hardnekkig zijn en soms de gehele dag blijven hangen. Het gaat dan om mistdiktes die tot 200m op kunnen lopen.
Meestal ontstaat mist door afkoeling van de luchtlagen boven de grond door nachtelijke uitstraling bij een onbewolkte hemel en zeer lage windsnelheden. Door die afkoeling neemt de relatieve luchtvochtigheid toe, want koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht. Relatieve luchtvochtigheid is de hoeveelheid waterdamp in de lucht uitgedrukt in % van de hoeveelheid die maximaal mogelijk is bij een gegeven temperatuur. In theorie is 100% het hoogst haalbare en wordt dan het ‘teveel’ aan waterdamp omgezet in kleine waterdruppels. Daarbij zijn aerosolen van belang die dienen als condensatiekernen voor die druppels. Is de lucht erg schoon en zijn er dus weinig aerosolen dan is het mogelijk dat de relatieve vochtigheid zelfs boven de 100% uitkomt.
Onlangs schreef ik over het fors toegenomen aantal zonuren sinds 1980 in De Bilt, Duitsland en de Oostenrijkse Alpen. In De Bilt was het aantal zonuren tussen 1980 en 2019 met ruim 32% toegenomen. In de 6 onderzochte Duitse stations was dat percentage gemiddeld bijna 16%, met een uitschieter in Würzburg van 24,7% . In de hoogstgelegen weerstations in Oostenrijk was de toename 15 tot 20%.
Ik schreef in het bericht over de Oostenrijkse Alpen dat het me niet zou verbazen als een veel groter deel van Europa hetzelfde laat zien, namelijk een sterke toename van het aantal zonuren in de periode 1980-2019. Daar heb ik nu een bewijs voor gevonden:
Fig. 1 Bron: Copernicus
Vanaf 1983 zijn gegevens beschikbaar via een Europese satelliet, de EUMETSAT CM SAF. De data van figuur 1 zijn afkomstig van dit Europese satellietprogramma. De grafiek toont de toename van het aantal zonuren in Europa ten opzichte van de referentieperiode 1983-2012. Deze anomalie toont dus het verschil in aantal zonuren per jaar vergeleken met genoemde referentieperiode. Ik schat de toename in de periode op ongeveer 200 zonuren. Het gemiddeld aantal zonuren in Europa was in de referentieperiode 2335 uur per jaar. Lees verder
Fig. 1 Data: CBS
De aardgasbalans van Nederland van 2010 t/m 2019. Wat komt er in, wat gaat er uit, wat gebruiken we? Dit gaat alleen over gasvormig aardgas. Duidelijk is de afname van de winning (voornamelijk Groningen), die is in 2019 nog maar iets meer dan 1/3 van wat die in 2010 was.
De invoer neemt over vrijwel de hele periode toe. Vanaf 2017 is de invoer van aardgas groter dan de winning uit eigen bodem; in 2019 is de invoer ongeveer 1,5x zo groot als de winning. Het binnenlands verbruik is na een lichte daling vanaf 2010 sinds 2014 heel licht aan het stijgen.
In 2019 is het binnenlands verbruik nagenoeg even groot als de invoer. Dat wil dus zeggen dat we in theorie morgen de winning in Groningen kunnen stoppen, de invoer dekt geheel ons verbruik. In werkelijkheid zijn er nog wat exportcontracten die netjes afgebouwd dienen te worden.
Het krankzinnige plan van de overheid om op termijn ‘van het gas af’ te gaan wordt in elk geval niet ingegeven of afgedwongen door het afbouwen van de winning in Groningen, dat maakt de grafiek wel duidelijk. Intussen doen onze buurlanden er alles aan om juist méér aardgas te gaan gebruiken, omdat aardgas zo’n beetje de schoonste fossiele brandstof is die we hebben. Dit in tegenstelling tot het stoken van biomassa (=bos). Het gekke is dat we van de overheid van het aardgas af moeten, terwijl de overheid tegelijkertijd voor enkele honderden vieze biomassacentrales vergunningen heeft afgegeven.
De tweede foto heb ik een jaar geleden genomen, net over de grens in Nordrhein-Westfalen. Daar wordt een nieuwe aardgasleiding gelegd voor het zogenaamde hoogcalorische gas dat de Duitsers flink aan het promoten zijn. Dat hoogcalorische gas komt uit Rusland maar ook uit wat andere Europese landen. Het gas dat wij aan Duitsland leveren is laagcalorisch, de levering daarvan wordt op termijn gestopt omdat we steeds minder gas winnen in Groningen. Intussen probeert de Duitse overheid dat aardgas aan de man te brengen door een forse aansluitpremie te geven. Aardgas is overal heel populair, ook bij de Nederlanders, behalve bij de Nederlandse overheid.
Trouw plaatste in 2011 een ‘in memoriam’ in de krant:
“Hij kon niet tegen verspilling. Niet tegen verkwisting van energie, van talent en zeker niet tegen de verspillende bureaucratie van overheden en grote ondernemingen. Zijn eigenwijze weerbarstigheid was de reden dat AkzoNobel hem als directeur centrale research in 1999 op 61-jarige leeftijd met vut stuurde. Diezelfde eigenwijze weerbarstigheid zorgde er echter ook voor dat hij het niet alleen beter wist, maar ook nog kon maken. Hij dacht met zijn handen.”
Toen ik wat in mijn archief aan het zoeken was naar stukken over warmteoverdracht vond ik een discussiestuk van de hand van wijlen dr.ir. Noor van Andel uit 2009. Over hem werd in 2011 in de krant het bovenstaande geschreven. Het artikel van Van Andel heet “Temperatuurafhankelijkheid van de latente warmteoverdracht van het natte aardoppervlak naar de bovengrens van de troposfeer, en de invloed daarvan op de klimaatgevoeligheid van een CO2 concentratie verdubbeling” en gaat over de onderschatte rol van latente warmteoverdracht in tropische buien. U vindt het hier als pdf.
Dat was in 2009 zeer complexe materie en dat is het nog steeds. Van Andel was aan de TUDelft afgestudeerd op warmteoverdracht en in zijn werkzame leven onder andere directeur centrale research van AkzoNobel. Hij was een echte praktisch gerichte natuurkundige en niemand vond het vreemd dat hij na zijn pensionering gewoon door bleef werken in zijn eigen bedrijfje dat warmtewisselaars ontwikkelde. In die die tijd begon hij zich ook te bemoeien met de discussie over klimaatverandering. Hij hield een lezing over zijn inzichten in ‘het hol van de leeuw’, bij het KNMI, en ging in discussie met gerenommeerde klimatologen. Ik heb vernomen dat hij geen blad voor de mond nam.
Een dergelijke discussie is momenteel ondenkbaar. Het KNMI (en ook andere instituten zoals het RIVM) hebben zich afgesloten van dergelijk contact met ‘buitenstaanders’. Dat is toch wel kenmerkend voor de huidige tijd: buitensluiting in plaats van in gesprek gaan met elkaar. Dat is jammer, want een aantal van die ‘buitenstaanders’ hebben echt wel wat zinnigs op te merken. En dat geldt niet alleen over de klimaatdiscussie maar bijvoorbeeld ook over de energietransitie en niet te vergeten de huidige discussie over de coronamaatregelen.
De laatste alinea’s in het stuk van Van Andel:
“De maatregelen die de politici voor ogen staan om de climate change te beperken, zijn over het algemeen een duidelijke stap voorwaarts in beschavingsniveau. Het ophouden met overmatig gebruik van fossiele brandstoffen, het ontwikkelen van “duurzame” energie technieken, überhaupt het loslaten van de drang naar voortdurende materiële groei, het geven van ruimte aan landen die die groei nog niet hebben meegemaakt, het compenseren van arme lieden die van destructieve boskap moeten leven, is alleszins te prijzen. De vraag is, of deze politieke richting wel mag rusten op gebrekkige Natuurkunde. Ik vind van niet.
Die politiek moet niet afhankelijk zijn van een fysisch slecht gefundeerde opinie van “klimaatgeleerden”, zeker als die, zoals mij tijdens mijn discussie met de heren dr. Rob van Dorland en ir. Peter Siegmund van het KNMI is gebleken, praktisch slecht toegankelijk zijn voor een Natuurkundige discussie ter zake.
Nederland heeft [had in de 16de en17de eeuw] een traditie in het zich niet geheel aanpassen aan heersende politieke meningen. Laten we die traditie in ere houden, door in ieder geval een openbare discussie te laten plaatsvinden tussen Nederlanders die zich met deze kwestie intensief hebben beziggehouden. Het onderwerp is er waarachtig belangrijk genoeg voor.”
Wie aan de zomer denkt, denkt aan ijs. De zomer is blijkbaar bij uitstek het seizoen om wat te mijmeren over verloren gegaan ijs en ijs dat nog verloren zal gaan in de poolgebieden en gebergten.
Fig. 1 Bron: http://www.antarcticglaciers.org
Op 26 augustus 2020 berichtte de Volkskrant met grote letters: “Helft ijsplaten Antarctica gevoelig voor afbreken”. Dat was gebaseerd op een publicatie in Nature van Lai et al dat diezelfde dag het licht zag. De Volkskrantmedewerker was er snel bij. Als u de link naar het Volkskrantartikel volgt ziet u een –naar analogie van de zielige ijsbeer op een afdrijvende ijsschots op de noordpool- een foto van een eenzame pinguin op een ijsschots.
Het artikel van Lai et al gaat erover dat toename van smeltwater wellicht het afbreken van ice shelves langs de rand van Antartica versnelt door ‘hydrofracturing’, het vergroten van breuken in ice shelfs (‘crevasses’ in figuur 1) door smeltwater. De theorie is dat meer smeltwater in breuken kan leiden tot een grotere kans op afbreken. En als zo’n ice shelf afbreekt is de theorie dat er dan minder ‘tegendruk’ is en de voedende gletsjer sneller afstroomt, waardoor de hoeveelheid landijs op Antarctica afneemt. Ik heb daar wel eens eerder over geschreven (zie hier), het heeft een groot ‘what if’ gehalte vind ik. Ik heb de abstract van de publicatie gelezen, de kop boven het artikel in de Volkskrant lijkt me spannender dan de bevindingen van de auteurs. Beeldvorming en een pakkende kop, daar gaat het blijkbaar om.
Drie dagen later, op 29 augustus 2020, lees ik in dezelfde krant de ‘nieuwste cijfers’ over smeltend ijs. Zie figuur 1.
In een recent rapport las ik dat voor de productie van één batterijpakket van een elektrische auto ongeveer 225 ton delfstoffen moet worden gewonnen. Alle energie producerende machines moeten worden vervaardigd uit materialen die uit de aardkorst zijn gewonnen. Dat betekent dat geen enkel energiesysteem ‘hernieuwbaar’ is: alle energie producerende machines vereisen immers voortdurende winning en verwerking van miljoenen tonnen grondstoffen. Bovendien is er door productie, onderhoud en afdanken van die machines sprake van een voortdurende en in omvang toenemende stroom afval. Vergeleken met het opwekken van energie op basis van fossiele brandstoffen gebruiken ‘groene’ energiemachines een veelvoud van de hoeveelheden grondstoffen die worden gewonnen en verwerkt om dezelfde hoeveelheid energie te produceren. Ook de Verenigde Naties zijn wakker geworden omtrent de grondstoffenbehoefte van “groene energie”.
Fig. 1 Bron: Manhattan Institute
Maar er is naast het hoge grondstoffengebruik van veel ‘groene’ energiemachines nog een andere kant van het verhaal, namelijk de hoeveelheid energie die voor het produceren en onderhouden van ‘groene’ energiemachines nodig is. Het delven, verwerken, raffineren en transporteren van al deze grondstoffen vereist energie. Daarnaast vereist onderhoud van “groene” energiebronnen ook energie. Het is dus van belang te bepalen wat de verhouding is tussen de energiebehoefte om een energiebron in productie te brengen, en de hoeveelheid energie die de bron dan (netto) oplevert. In dit bericht gaat het over die verhouding, de Energy Profit Ratio (EPR).
Om een energiebron te kunnen gebruiken moet een infrastructuur aangelegd worden: mijnen, haventerminals, chemische fabrieken, een netwerk van kabels voor elektriciteit, benzinestations voor de eindgebruiker, etc. De ontwikkeling van deze infrastructuur, het gereed maken voor gebruik van een energiebron, en het onderhoud van alle noodzakelijke infrastructuur kost energie, en deze energie moet in mindering worden gebracht op de bruto energieafgifte van een energiebron. In de praktijk wordt meestal de zogenaamde “Energy Profit Ratio” (EPR) gebruikt, dat is de verhouding tussen netto energieopbrengst en de vereiste energie om de energiebron te gebruiken.
Parameters als EPR zijn niet simpel om te berekenen, omdat het gaat om een ingewikkelde ketenanalyse. Het Japanse Central Research Institute for the Electric Power Industry (CRIEPI) doet al jarenlang onderzoek naar de Energy Profit Ratio van alternatieve energiebronnen. Uit de CRIEPI News Letter 439 stamt figuur 2, waarin de EPR wordt gegeven voor elektriciteitsproductie met verschillende technieken in de Japanse situatie.
Fig. 2 Data: CRIEPI
Jan Smelik maakte een video over de beperkingen van de inzet van wind- (en zonne-)energie in de Nederlandse energiehuishouding. De conclusie is glashelder.
Bron: Tidbits
Het koude weer blijft rondspoken op het zuidelijk halfrond, Australië heeft al zijn portie gehad. Afgelopen week zijn grote delen van Zuid-Amerika in de greep geraakt van zeer koude lucht afkomstig van Antarctica. Op de kaart hierboven zijn de temperatuur-anomalieën weergegeven voor donderdag 20 augustus 2020. De kleuren geven het verschil aan tussen de temperatuur op 20 augustus 2020 en de gemiddelde temperatuur op diezelfde datum in de periode 1981-2010. De legenda van de kleuren is in °C.
Bron: Pexels
De gevolgen waren in sommige hogere delen van Patagonië dodelijk: geschat wordt dat in de regio Rio Negro 70% van de schapen en koeien zijn omgekomen door sneeuw en vorst. Lees het hele bericht hier.