Archeoloog Hans Oude Rengerink schrijft dat aan dateringen m.b.v. C14 altijd nog kleine en grote onzekerheidsmarges kleven:
1. C14 dateringen zijn nooit op een jaar nauwkeurig maar kennen altijd een waarschijnlijkheid volgens een standaarddeviatie. Dit kan variëren van enkele jaren voor jonge dateringen tot meestal 40 tot 75 jaar voor oude dateringen.
2. Door wisselingen in de hoeveelheid 14C isotopen in de atmosfeer is het nodig om de dateringen te kalibreren. Doorgaans wordt daardoor de bandbreedte voor de datering in kalenderjaren nog breder opgerekt, soms wel tot 400 a 500 jaar of meer. Ook voor jonge dateringen uit de 20e eeuw kan al een bandbreedte van 10 tot 25 jaar ontstaan.
3. Op basis van bovenstaande kan eigenlijk gesteld worden dat de C14-dateringen zelf ook feitelijk gewoon proxies zijn. Lees verder