In het voorgaande deel 4 van deze serie toonde ik aan dat de ruimtelijke dekking van de proxies op Antarctica op basis waarvan Neukom et al concluderen dat er geen sprake was van een middeleeuwse warme periode op dit continent volstrekt onvoldoende is. In dit bericht ga ik nader in op de paper van Lüning et al (2019), ‘The Medieval Climate Anomaly in Antarctica’, die nagenoeg gelijktijdig met het artikel van Neukom et al gepubliceerd werd.
Lüning et al proberen de paleotemperatuur op Antarctica gedurende het MCA ( Medieval Climate Anomaly) in kaart te brengen aan de hand van zoveel mogelijk beschikbare wetenschappelijke onderzoeken en publicaties. Voorwaarde was dat er temperatuurdata beschikbaar moest zijn voor de periodes 500–900 CE, 950–1250 CE (MCA kernperiode 1000-1200 CE plus foutmarge), 1250–1500 CE en 1500–1800 CE.
In totaal werden voor 60 locaties bruikbare data gevonden in de bestaande literatuur. Beperkten Neukom et al zich tot een handvol ijskerndata, Luning et at gebruikten behalve ijskernen ook data van sedimenten van mariene en meerboringen, data uit veen en ouderdomsbepaling met behulp van gletsjermorenen en kolonies zeeolifanten. De gebruikte typen data zijn afkomstig uit de paleontologie, anorganische scheikunde (o.a. δ18O en deuterium), organische scheikunde ( o.a. 14C, Tex86), geofysica, sedimentologie en ijsmicroscopie.
Hoewel gletsjermorenen en zeeolifanten vooral kwalitatieve gegevens produceren is de variëteit van de door Luning gebruikte proxies te prefereren boven het gebruik van alleen ijskernen. Recent onderzoek wijst namelijk uit dat de correlatie tussen δ18O en temperatuur niet altijd sterk is en vaak een sterke ruimtelijke heterogeniteit kent. Zo toont recent onderzoek in Dronning Maud Land een hoge horizontale variabiliteit voor wat betreft δ18O en blijken stabiele zuurstofisotopen gevoelig voor veranderingen na depositie, vooral in gebieden met een zeer lage neerslag zoals Oost-Antarctica.
Bron: Lüning et al 2019
Lees verder →