Het is gebruikelijk om de gang van de met drijfijs bedekte oppervlak in het Noordpoolgebied te tonen. Dat spreekt aan, niet in de laatste plaats omdat je er fraaie plaatjes van kunt tonen:
Bron: Naval Research Labaratory
De jaarlijkse gang van het ijsoppervlak wordt vanaf 1978 met satellieten gemeten, in hele jaren vanaf 1979. Dit is een grafiek daarvan die vaker gebruikt wordt:
Bron: University of Illinois
Het toont de anomalie van het ijsoppervlak, de afwijking in km2 ten opzichte van het gemiddelde gedurende een bepaalde referentieperiode. Die referentieperiode is hier 1979 t/m 2008.
Iets minder dramatisch ziet de afname van het ijsoppervlak er uit als je niet de anomalie gebruikt maar het werkelijke ijsoppervlak in km2:
Bron: NSIDC
Lezers van het vorige bericht weten dat het om een aantal redenen soms beter is om in plaats van het ijsoppervlak het ijsvolume in ogenschouw te nemen. De belangrijkste reden daarvoor is dat dun ijs makkelijker afsmelt dan dik ijs. Overigens blijft het ijsoppervlak ook een belangrijke factor, al is het alleen maar omdat het voor de albedo (reflectiewaarde), warmtestraling en verdamping nogal wat uitmaakt of er ijs of open water aanwezig is.
Zo ziet de grafiek van het ijsvolume sinds 1979 er uit:
Bron data: Polar Science Centre
Te zien is een gestage afname van het ijsvolume sinds het begin van de jaren ’90. Het is niet verwonderlijk dat die afname van het ijsvolume ( = dunner worden van het ijs) een sterke invloed heeft gehad op de totale oppervlakte aan drijfijs, met name aan het eind van de zomer als het oppervlak op zijn kleinst is.
Volgens berekeningen door het Polar Science Centre met behulp van het project PIOMAS verdwijnt er gemiddeld per jaar 280 km3 drijfijs. Om die hoeveelheid ijs te laten smelten is 8,6 x 1019 J nodig. Dat is een enorme hoeveelheid energie, maar als je berekent hoeveel energie het kost in W/m2, dan is dat slechts een schamele 0,4 W/m2. Dat is extreem weinig. Kijk maar eens naar de energiefluxen in de stralingsbalans van de aarde:
Bron: Trenberth 2009
Het omgekeerde is natuurlijk ook waar: zeer kleine veranderingen in de energiestromen in het Noordpoolgebied doen ijs weer harder aangroeien dan gemiddeld. Dat is bijvoorbeeld dit jaar het geval. Zoals we al zagen is de totale ijsoppervlak momenteel veel groter dan vorig jaar om deze tijd. Als we niet naar het oppervlak maar naar het ijsvolume kijken dan zien we dat op 31 juli 2012 het ijsvolume 5965 km3 was. Op 31 juli 2013 was het ijsvolume 7104 km3, een verschil van + 1139 km3 : een toename van 19%.
Ron Lindsay van het Polar Science aan de University of Washington in Seattle die ook meedeed aan de discussie op Climate Dialogue zegt over die zeer kleine hoeveelheden energie die het verschil maken tussen smelten of niet:
“It seems this means annual change in the net heat balance of the ice and the changes in the mean annual melt and growth rates are much too small to be accurately measured by any observational system that looks at the entire region. ….. teasing out the actual mechanisms for the decline is very tricky (e.g. whether it is changes in the ocean or in the atmosphere or both or what processes are responsible). Observational evidence is difficult to interpret, since the decline itself modifies the lower atmosphere and the surface fluxes. What is cause and what is effect?”
Is bij een dergelijke grote onzekerheid over oorzaak en gevolg en over zulke kleine verschillen in energie nog wel een ‘dader’ van het recente smelten aan te wijzen? En hoe gaat dit verder? Hierover graag een volgende keer.