Weer een opzienbarende bijdrage van Jan Ruis in zijn speurtocht naar de feiten achter global warming. Neem even de tijd, want makkelijk is het niet. Maar de conclusies zijn bijzonder!
In het eerste artikel in deze serie werd multipele regressie toegepast van de mondiale oppervlaktetemperatuur van 1860-2014 op de AMO , ENSO en een antropogene forcering. De antropogene forcering werd verondersteld òf lineair te zijn òf logaritmisch. Het beste resultaat werd gevonden met een lineaire trend van 0,051°C/decade. De regressiecoëfficiënt voor de logaritmische forcering is 2,55*ln(CO2), waarin ln(CO2) de natuurlijke logaritme van de atmosferische CO2-concentratie. We noemen het eerste model, 0,051°C/decade, het lineaire model en het tweede model, 2,55*ln(CO2), het logaritmische model. De antropogene component vertegenwoordigt het totaal aan stralingsforceringen door broeikasgassen en aërosolen. Klimaatmodellen van het IPCC rekenen met logaritmische stralingsforcering. Voor de duidelijkheid zijn hier het lineaire en het logaritmische model grafisch naast elkaar gezet:
Guido van der Werf , die een artikel publiceerde over de resultaten van multipele regressie met 5 factoren, gebruikte een vertraging van 6 maanden voor de AMO en de ENSO. Daar zijn goede argumenten voor. Hieronder zijn de nieuwe resultaten, met vertraging van AMO en ENSO, voor de mondiale temperatuur met het lineaire model en daaronder met het logaritmische model: Lees verder