Auteursarchief: Rob de Vos

Meer dan 230 wetenschappelijke tijdschriften blunderen gelijktijdig

Fig.1    Bron: BMJ

Begin september 2021 werd in meer dan 230 medische tijdschriften simultaan een artikel gepubliceerd (fig.1). Daarin werd onder andere een oproep gedaan tot noodmaatregelen om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken. Het artikel is onder andere hier te lezen.

Kernargument was volgens het artikel dat er significante gezondheidsrisico’s zouden zijn aan elke temperatuurstijging. Dat werd zo onderbouwd: “In the past 20 years, heat related mortality among people aged over 65 has increased by more than 50%.” Dat ziet er inderdaad dramatisch uit maar het getal is volstrekt onjuist. De schrijvers van het artikel hebben namelijk geen rekening gehouden met het feit dat in dezelfde periode de 65+ populatie op aarde met 40% gegroeid is. Dat is een enorme blunder die zelfs door middelbare scholieren nauwelijks gemaakt wordt.

Bjorn Lomborg, president van de Deense denktank Copenhagen Consensus en bijzonder hoogleraar aan de Hoover institution van de Stanford Universiteit schreef over de kwestie een open brief aan The Lancet, een van de vele wetenschappelijke tijdschriften. Die open brief is hier te lezen.

In die open brief legt hij uit welke domme fout er gemaakt is. Nu maakt iedereen wel eens een domme fout, maar in een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift is dat ‘dodelijk’, laat staan dat die domme fout in meer dan 230 tijdschriften tegelijk wordt gepubliceerd. Het is bovendien niet zomaar een foutje, maar het haalt het hele artikel onderuit.

Fig.2    Bron: @BjornLomborg

Lomborg laat in enkele grafiekjes (figuur 2) zien hoe het wél zit met die toename van zogenaamde ‘warmtedoden’. De stijging van het sterftecijfer onder 65 plussers door hitte is niet ‘meer dan 50% ‘ maar 9,4%. Dat scheelt nogal wat. Om dat laatste cijfer in perspectief te plaatsen heeft Lomborg de daling van het sterftecijfer door koude in de laatste grafiek erbij geplaatst.

Die laatste grafiek laat ook zien dat het sterftecijfer onder 65 plussers door koude veel hoger is dan door warmte. Dat heb ik de afgelopen jaren al diverse malen op deze website laten zien. Bovendien is de daling van de koudesterfte  door opwarming veel groter dan de toename van de warmtesterfte.

Lomborg: “It highlights the problem with only looking at more heat death but neglecting the much greater fall in cold deaths. This result is comparable with a new Lancet study that shows global warming increased heat deaths of all deaths by 0.21% (from 0.83% in 2000-03 to 1.04% in 2016-19) and decreased cold deaths by 0.51% (from 8.70% to 8.19%).”

Dat krijg je als tijdschriften zich niet wetenschappelijk maar activistisch gedragen. Onder de ruim 230 tijdschriften die het artikel geplaatst hebben bevinden zich het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en het tijdschrift Huisarts en Wetenschap.

Kortere gletsjers

Fig.1   Bron: KRTV

Enkele dagen geleden verscheen bovenstaande kop op de website van KRTV. De link werd me door een lezer toegestuurd. Ik wist onmiddellijk waar het over ging, want ik bezocht het prachtige Glacier National Park in 2012 en die bordjes ergerden me destijds flink. Ik lees in het artikel:

Fig.2    Bron: KRTV

Dat is duidelijk. Wat ik destijds vermoedde is dus uitgekomen: de gletsjers waren niet weg in 2020. Het was ‘wishful thinking’ van betrokken ambtenaren van de U.S. Geological Survey. Dat ‘wishful’ klinkt natuurlijk raar en zal ongetwijfeld door betrokkenen ontkend worden. Maar het is de reflex die ik ook waarneem bij sommige alarmistische weermannen op tv, die zeker in het koel verlopende jaar 2021, zichtbaar opgelucht zijn met elke warme dag.

Enfin, de bordjes gaan weg en worden vervangen door bordjes met de tekst “When they will completely disappear depends on how and when we act. One thing is consistent: the glaciers in the park are shrinking.”

Eigenlijk is deze tekst enger dan de oude, want het legt het lot van de gletsjers in het Glacier National Park volledig in handen van de mens. En daaruit kun je concluderen dat de mensen die voor die bordjes verantwoordelijk zijn ervan overtuigd zijn dat het krimpen van de gletsjers de schuld is van mensen.

Dat is raar want gletsjers worden het ene moment korter en op andere momenten weer langer, ongeacht de invloed van de mens. Dat betekent dat de variaties in gletsjerlengte primair gestuurd worden natuurlijke factoren. Misschien dat de mens door emissies van CO2  daar ook een aandeel in heeft. Hoe groot dat aandeel van de mens dan is lijkt me lastig vast te stellen. De mondiale opwarming vanaf 1850 is ruim 1 °C. Hoe groot het aandeel van de mens daarin is is niet te berekenen. Rond 1850 veerde de temperatuur op aarde terug vanuit de Kleine IJstijd, wat het schatten van het aandeel van de mens in de opwarming vanaf 1850 bemoeilijkt. Zelfs het klimaatbureau van de VN brandt zijn vingers niet aan de opwarming van 1850-1979. Alleen over het laatste stuk vanaf 1979 is het standpunt van het klimaatbureau ferm (very likely):

Fig.2    Bron: IPCC

En het is very likely dat pas sinds 1990 de mens de hoofdschuldige is aan het korter worden van gletsjers.

Fig.3    Bron: IPCC

Bedenk dat de kwalificaties als likely en very likely in het AR6-rapport van het IPCC bij handopsteken (expert view) zijn bepaald.

Fig.4    Foto: Shatish J.

Het Glacier National Park telt momenteel 38 gletsjers (zie hier). Van die gletsjers zijn er 25 actief. In de lijst is te zien dat de gletsjers alle erg kort zijn, zoals de Grinnell gletsjer in figuur 4. Bedenk daarbij dat het Park op dezelfde breedte ligt als de Alpen, maar dat de Rocky Mountains er veel lager zijn dan de Alpen.

De lengte van een gletsjer hangt af van zijn massabalans. Dat is het verschil tussen enerzijds aangroei door vooral sneeuwval in het accumulatiegebied (firnbekken), en anderzijds ablatie zoals afsmelten, sublimeren en verdampen. De lengte van een gletsjer wordt bepaald door de aanwas van sneeuw en ijs in de accumulatiezone en het verdwijnen ervan in de ablatiezone. Is toe- en afname in evenwicht dan stabiliseert de gletsjerlengte. Dat is meestal maar van korte duur, de meeste tijd groeit de gletsjer aan (advance) of wordt hij korter (retreat).

Fig.5    Bron: Wikipedia (Kelvinsong)

Gletsjers hebben op langere termijn een dynamisch evenwicht tussen accumulatie van sneeuw in het bovenste deel en ablatie van ijs in de benedenloop. Omdat gletsjers worden beïnvloed door klimaatveranderingen op lange termijn, zoals neerslag, gemiddelde temperatuur en bewolking, worden veranderingen in de gletsjermassa en -lengte beschouwd als een gevoelige indicatoren van klimaatverandering.

Van alle gletsjers op aarde is de afgelopen eeuw  zo’n 2/3 deel korter geworden. Gletsjers reageren sterk op langetermijnschommelingen van de omringende luchttemperatuur. Omdat een smeltende gletsjer oppervlak zijn temperatuur niet kan verhogen neemt de hoeveelheid uitgezonden langgolvige straling niet toe en wordt alle overtollige energie gebruikt om afsmelten te verhogen: gletsjers worden daardoor korter.

Behalve opwarming zijn ook andere factoren actief. Zo blijken gletsjers erg gevoelig voor verandering van hun albedo, de reflectiefactor voor zonlicht. Verse sneeuw en ijs hebben een albedo van meer dan 80%, dat wil zeggen dat meer dan 80% van het invallende licht gereflecteerd wordt. Shaw et al (2020) vonden statistisch significante, negatieve trends in de albedo van gletsjerijs in de Andes als gevolg van de afname van zomersneeuw:

Fig.6    Bron: Shaw et al 2020

Oerlemans et al (2009) ontdekten op de Morteratsch gletsjer in Zwitserland dat de gletsjertong aanzienlijk donkerder was geworden sinds 2003 als gevolg van de neerslag van stof. Daardoor daalde de albedo in de zomer van 32% naar 15% en verdween een extra laag ijs van 3,5 m dik. Omgerekend betekende dat het effect van die albedo-daling vergelijkbaar was met het effect van een toename van de luchttemperatuur met 1,7 °C.  Stof verhoogt de smeltsnelheid en vergemakkelijkt daardoor de verdere terugtrekking van de gletsjertong.

Fig.7    Bron: Oerlemans et al 2009

Op de foto is tussen de streepjeslijnen duidelijk een galaband van Saharastof te zien. Behalve die eolische afzetting spelen ook morenestof en algengroei een belangrijke rol bij de sterke afname van de albedo. In zijn algemeenheid kunnen ook aerosolen van stedelijke gebieden, en stof en as van vulkanen en bosbranden grote effecten hebben op de albedo van gletsjers en daarmee van hun ablatiesnelheid.

Kortom, het valt beslist niet mee om in al die processen die van invloed zijn op de lengte van gletsjers het aandeel van de mens aan te wijzen. Het kan zijn dat rond 2030 veel van die korte gletsjers in het Glacier National Park verdwenen zullen zijn, zoals de ambtenaren van het park nu voorzien. Maar dat hoeft helemaal niet, daarvoor is het allemaal te complex. Dat bewijst al het feit dat ze de oude bordjes met “Glaciers will be gone by 2020” aan het weghalen zijn omdat nu, in 2021, alle gletsjers in het park er nog zijn.

Fig.8    Bron: Joerin et al 2005

Figuur 8 laat tot slot een fraai overzicht zien van het ‘leven’ van een aantal Alpine gletsjers vanaf 11.000 jaar geleden. Joerin et al publiceerden in 2005 de figuur in een artikel over de lengte van Zwitserse gletsjers gedurende het Holoceen. Dat deden ze op basis van fossiele resten (samples) van bomen en veen die tevoorschijn kwamen door het recente terugtrekken van de Zwitserse gletsjers. Let op: het heden ligt links in de grafiek. Bovenaan (a) het aantal gevonden samples, een indicatie voor het terugtrekken van de gletsjers op bepaalde momenten. Dat was het sterkst tussen 8000 en 6000 jaar BP , de warmste periode van het Holoceen. BP= before present, vóór 1950 AD.

Interessant is ook de inzet van de Aletschgletsjer vanaf 3300 BP linksonder (d) in de figuur. De lijn L=2002 geeft de gemiddelde lengte aan van de Zwitserse gletsjers in 2002. Er worden 3 periodes in de afgelopen 3300 jaar aangegeven waarin de gletsjerlengte vergelijkbaar was met die van dit moment. Let wel: de periode 3300 BP tot heden is de koelste periode  van het Holoceen. Vanaf 1000 BP laat de Aletschgletsjer een toename zien van de lengte, culminerend in een maximale lengte in de zogenaamde ‘Kleine IJstijd’ (aantikken L=1860-lijn). Daarna is het terugtrekken in de moderne tijd waarneembaar en gaat de lijn weer omhoog. In dat laatste stukje omhoog  vanaf 1860 is de allerlaatste millimeter (vanaf 1979 tot 2021)  de mens “… very likely the main driver of the global retreat of glaciers“. Althans volgens het klimaatbureau van de VN.

Vroege aankondiging winter in Japan

Fig.1    Bron: Tenki.jp

Bovenstaande foto toont Mount Fuji in Japan vanmorgen (7 september) met een witte hoed. De weersnieuwsdienst Tenki schrijft: “Japan’s hoogste piek  Eerste sneeuw op Mt. Fuji 25 dagen eerder dan normaal  De eerste sneeuw in het land van dit seizoen”. “Vanaf de top van Mt Fuji (3776 m) is vanmorgen (7 september) het nieuws gekomen van de eerste sneeuw. Volgens de meteorologische dienst in de regio Kofu is dit 25 dagen eerder dan gemiddeld, en 21 dagen eerder dan vorig jaar”

Afgelopen winter was ook al gedenkwaardig in Japan, met heel veel sneeuw en lage temperaturen. Misschien is die vroege sneeuwval een teken voor wat er komen gaat?

En plots is die hockeystick er weer

Fig.1    Bron: IPCC AR6

Met verbazing is gereageerd op het feit dat in de Summary for Policymakers van het laatste (AR6) klimaatrapport van het IPCC de zogenaamde hockeystick weer van stal is gehaald. Die eerste hockeystickgrafiek was gebaseerd op een paper van de Amerikaan Michael Mann en in het derde IPCC rapport van 2001 prominent gebruikt.

Die hockeystick van Michael Mann was gebaseerd op historische temperatuurproxy’s, hoofdzakelijk boomringen.  Ongelooflijk was dat in eerste instantie niemand  geprobeerd heeft het peer reviewde werk van Mann te repliceren en te verifiëren. Pas enkele jaren later begon Steve McIntyre, een Canadees wiskundige, de zaak te onderzoeken. Mann deed zijn best om dat onderzoek te frustreren door o.a. zijn computercode niet vrij te geven.

McIntyre en de econoom prof. Ross McKitrick schreven vervolgens vanaf 2003 verschillende artikelen waarin ze de gebreken in de hockeystickreconstructie blootlegden. Ze toonden aan dat de vorm van de grafiek hoofdzakelijk werd bepaald door verdachte boomringgegevens, en dat Manns computeralgoritme zo bevooroordeeld was dat het zelfs uit willekeurige ruis hockeysticks kon produceren.

Marcel Crok heeft daar in 2005 voor het blad Natuurwetenschap & Techniek als eerste een uitstekend artikel over geschreven. Maar ook gerenommeerde wetenschappers lieten zich niet onbetuigd. Zo schreef dr. Hendrik Tennekes, de onlangs overleden voormalig directeur van het KNMI,  in een email aan Steve McIntyre: “The IPCC review process is fatally flawed. The behavior of Michael Mann is a disgrace to the profession.” De hockeystick van Michael Mann was ook door een flink deel van het beroepsveld al jaren geleden als onzin afgeserveerd.

Fig.2    Bron: IPCC AR5

Tot verbazing van velen is in het onlangs verschenen zesde IPCC-rapport die hockeystick weer van stal gehaald. De Duitse onderzoeker Sebastian Lüning heeft onlangs op de website Kaltesonne een verhelderend artikel geschreven over deze kwestie. Lüning is geoloog en paleoklimatoloog en heeft  vele publicaties op het gebied van klimaatreconstructies op zijn naam staan. Een aantal daarvan staat op de literatuurlijst van het recente IPCC-rapport (zie figuur 2). Met toestemming van de auteur heb ik zijn bijdrage vertaald en hieronder afgedrukt:

___________________________________________________________________________________

Wie heeft de middeleeuwse warme periode uitgewist? In het laatste VN-rapport is de klimaatgeschiedenis verdraaid. De sporen leiden naar Bern.

Door Sebastian Lüning

In de Middeleeuwen was het in Zwitserland en andere delen van Midden-Europa even warm als vandaag. De zogenaamde Middeleeuwse Warme Periode  (MWP) is wetenschappelijk goed gedocumenteerd in de regio: tussen 800 en 1300 na Christus zijn veel Alpengletsjers dramatisch gekrompen en sommige waren zelfs korter dan vandaag. De boomgrens verschoof naar boven. Permafrost ontdooide in hoge alpiene gebieden die nu nog stevig in de greep van het ijs zijn. Die hoge temperaturen worden duidelijk aangetoond door boomringen, pollen, fossielen van chironomiden en andere geologische reconstructiemethoden.

Omstreden temperatuurcurve

Lange tijd werd aangenomen dat de Middeleeuwse Warme Periode een regionaal, Noord-Atlantisch verschijnsel was. Maar die warme fase kwam ook in veel andere gebieden op aarde voor, bijvoorbeeld op het Antarctisch schiereiland, in de Andes, in Noord-Amerika, op de Noordpool, in het Middellandse Zeegebied, in Oost-Afrika, China en in Nieuw-Zeeland. Samen met deskundige collega’s heb ik de afgelopen jaren vele honderden casestudies van over de hele wereld geëvalueerd en de syntheses continent per continent gepubliceerd in peer reviewed tijdschriften.

Drie van die publicaties worden geciteerd door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in het onlangs gepubliceerde zesde klimaatrapport. De Middeleeuwse Warme Periode werd vervolgens wereldwijd gevolgd door een abrupte temperatuurdaling. Tijdens de Kleine IJstijd van 1450-1850 koelde het klimaat af tot het laagste temperatuurniveau van de afgelopen tienduizend jaar.

Helaas zoekt men tevergeefs naar deze informatie in het nieuwe IPCC-rapport. Het IPCC handhaaft haar eigen visie op de klimaatgeschiedenis van de laatste duizend jaar. In de voor politici bestemde samenvatting (Summary for Policymakers) wordt meteen aan het begin een omstreden temperatuurcurve prominent weergegeven, die de indruk wekt dat er in de laatste twee millennia slechts minimale pre-industriële klimaatveranderingen hebben plaatsgevonden. Met het begin van de industrialisatie rond 1850 schiet de curve vervolgens met meer dan een graad omhoog. Deze representatiemethode wordt ook wel de “hockeystick” genoemd: de volgens het IPCC klimatologisch rechte pre-industriële periode vormt de schacht, en aan het eind daarvan zit de haak van de hockeystick, die de snelle moderne opwarming voorstelt. Het is een geval van déjà vu. Het derde IPCC rapport uit 2001 bevatte immers een soortgelijk hockeystickgrafiek, bedoeld om politici te doen geloven dat de huidige opwarming ongekend was en dus volledig door de mens werd veroorzaakt.

De laatste twee decennia heeft de paleoklimatologie echter grote vooruitgang geboekt en zijn er ijverig gegevens verzameld. Hieruit ontstonden realistischer temperatuurontwikkelingen met een uitgesproken Middeleeuwse Warme Periode en een latere Kleine IJstijd. Des te bitterder is nu de terugval in de oude hockeysticktijden. Hoe kon dit gebeuren? Wat waren de mogelijke motieven voor die hernieuwde verdraaiing van de klimaatgeschiedenis?

De betwistbare nieuwe hockeystick-temperatuurcurve is afkomstig van de internationale paleoklimatologiegroep PAGES2k, waarvan het coördinatiebureau gevestigd is aan de universiteit van Bern. Klimaatwetenschapper Thomas Stocker, die sinds 1998 meewerkt aan de IPCC-rapporten, doceert aan deze universiteit en doet er onderzoek. In 2015 stelde Stocker zich zelfs kandidaat voor het algemene voorzitterschap van het IPCC, maar hij verloor het van de Zuid-Koreaan Hoesung Lee, die onlangs het rapport van werkgroep 1 heeft gepresenteerd. Stocker was medeauteur van de Summary for Policymakers van het derde IPCC-rapport, waarin de Hockey Stick een centrale rol speelde.

Nu, ruim twintig jaar later, is de ‘nieuwe’ hockeystick afkomstig van Stockers universiteit, waar hij aan het hoofd staat van de vakgroep Klimaat- en milieufysica. Gewoon stom toeval? Er zijn veel aanwijzingen dat de nieuwe klimaatcurve wellicht in opdracht is gemaakt voor het zesde IPCC-rapport. Vijf van de negentien auteurs van de bijdragen aan de nieuwe hockeystickcurve komen uit Bern. Maar een aanzienlijk deel van de PAGES2k-onderzoekers kon de nieuwe hockeystickversie technisch niet steunen en verliet de in opspraak geraakte groep.

Bewijs dankzij boomringen

Intussen publiceerden de vertrokken wetenschappers een concurrerende temperatuurcurve met duidelijke pre-industriële temperatuurschommelingen. Op basis van boomringen konden die specialisten aantonen dat de zomertemperaturen in het pre-industriële verleden al verschillende malen het huidige temperatuurniveau hadden bereikt. Dit werk van Ulf Büntgen van het ETH-onderzoeksinstituut WSL en zijn collega’s is niet in het nieuwste IPCC-rapport opgenomen, hoewel het op tijd voor de redactionele deadline is gepubliceerd. Interessant is dat de omstreden PAGES2k curve reeds was opgenomen in het eerste ontwerp van het zesde klimaatrapport, hoewel de bijbehorende publicatie nog niet eens formeel was verschenen. Hoe kon dit gebeuren? In de tweede versie van de samenvatting voor beleidsmakers is de curve vervolgens gekrompen tot postzegelformaat, aan de rand van een groter samengesteld cijfer. Dit was de laatste versie die beschikbaar was voor commentaar door de IPCC-reviewers, waarvan ik er een ben. Het was dan ook des te verrassender toen de hockeystickafbeelding in de definitieve versie plotseling op ware grootte verscheen.

De wetten van de hefboomwerking zijn van toepassing

Het IPCC verzwijgt voor het publiek dat veel deskundigen en reviewers de grafiek als zeer problematisch beschouwen. Enerzijds bevat de nieuwe hockeystick een hele reeks sterk afwijkende data waarvan het gebruik moeilijk te rechtvaardigen is. PAGES2k integreert bijvoorbeeld een Bauring-dataset uit de Franse Maritieme Alpen, hoewel de makers van de oorspronkelijke casestudie uitdrukkelijk afraden deze voor temperatuurreconstructies te gebruiken. Anderzijds worden gegevens weggelaten die een sterke pre-industriële natuurlijke variabiliteit van het klimaat aantonen. Uitvoerige kritiek die tijdens het beoordelingsproces van het rapport werd geuit en formeel in publicaties werd gepubliceerd, werd door de IPCC-auteurs genegeerd.

In het licht van dit gedrag heeft een “peer review”-proces weinig zin. Het fundamentele probleem is dat zowel de auteurs als de redacteuren van het IPCC worden benoemd door een politiek verkozen IPCC-bestuur. De selectie van de onderzoekers die bij het IPCC-rapport betrokken zijn, legt dus al een denkrichting vast die later nauwelijks nog kan worden afgezwakt. De wetten van het hefboomeffect zijn hier van toepassing: wie aan het langste eind zit, krijgt zijn zin.

De willekeur van het IPCC wordt ook duidelijk uit een ander voorbeeld. Zelfs in het eerste ontwerp van het rapport vermeldde het IPCC expliciet de Middeleeuwse Warme Periode en de Kleine IJstijd in een samenvattende tabel in hoofdstuk 1 van de ” The Physical Science Basis “. De foutieve verwijzing naar een regionaal beperkt verschijnsel in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan werd in het tweede ontwerp geschrapt naar aanleiding van kritiek van deskundigen. In de definitieve versie, die niet meer door de deskundigen kon worden ingezien, waren echter zowel de Middeleeuwse Warme Periode als de Kleine IJstijd heimelijk van tafel geveegd en vervangen door een nietszeggende tekst onder de verzamelnaam “het laatste millennium“. Drie kleine asterisken leggen aan de lezer uit dat de termen “Middeleeuwse Warme Periode” en “Kleine IJstijd” niet in het rapport konden worden gebruikt omdat ze te slecht gedefinieerd en regionaal variabel zouden zijn.

Zo gemakkelijk is het om de klimaatgeschiedenis te herschrijven, en bijna niemand heeft het in de gaten. Waarom is dit belangrijk? De pre-industriële temperatuurontwikkeling is zeer relevant voor de verdeling (“attributie”) van de moderne klimaatverandering in door de mens veroorzaakte factoren enerzijds en natuurlijke factoren anderzijds.

Aangezien in klimaatmodellen natuurlijke klimaatfactoren een ondergeschikte rol spelen, kunnen die modellen alleen hockeystickpatronen genereren. Elke echte pre-industriële warme of koude fase levert dus problemen op voor de modellen, omdat zij deze niet kunnen reproduceren. Ze zijn ontworpen om dat niet te doen.

Dit doet ongemakkelijke vragen rijzen over hun geschiktheid en bruikbaarheid voor de toekomstige ontwikkeling van het klimaat. Uiteindelijk zijn het niet-gekalibreerde simulaties die eigenlijk helemaal niet zouden mogen worden vrijgegeven voor toekomstige modellering zolang zij nog niet aan het klimaatverleden beantwoorden. Met andere woorden: als een klimaatmodel antwoorden geeft op de vraag hoe het verleden was, en die antwoorden mijlenver van de werkelijkheid staan, dan zal de voorspelling van de toekomst waarschijnlijk even sterk afwijkend zijn.

Ongemakkelijke onderwerpen

Het is bijzonder merkwaardig dat de klimaatmodellen van het zogenaamde CMIP6-type, die speciaal voor het zesde IPCC-rapport werden opgesteld, grotendeels onbruikbaar bleken te zijn. Als gevolg van fouten in de modellering van de wolken leverden zij veel te warme temperatuurgrafieken op. Daarom verklaarde het IPCC dat het in het huidige zesde rapport meer nadruk zou leggen op de historische temperatuurontwikkeling. Aangezien die historische benadering echter – zoals hiervoor beschreven – zeer controversieel is, heeft het IPCC nu ook dit ‘redmiddel’ opgeblazen. In de officiële persberichten laat het IPCC deze ongemakkelijke kwesties grotendeels buiten beschouwing. En in de meeste mediaverslagen komt het publiek er ook niets over te weten.

Dit zal in de wetenschappelijke wereld nog lang blijven nawerken. Want het is slechts een kwestie van tijd voordat kritische klimaatwetenschappers systematisch de inconsistenties in dit  vooringenomen IPCC-rapport aan de orde stellen. Het incident toont aan hoe politieke tactieken de wetenschappelijke integriteit van het IPCC ondermijnen en het vertrouwen in de instelling ondermijnen.
__________________________________________________________________________________

Over de genoemde onderzoeksgroep PAGES2k van de Universiteit van Bern heb ik al 2 jaar geleden het een en ander geschreven. Dat was naar aanleiding van een drietal publicaties die in de zomer van 2019 gelijktijdig naar buiten kwamen. Dat blijkt nu de aanloop te zijn geweest naar de nieuwe hockeystick.  Ik heb toen die papers geanalyseerd en er een vijftal artikelen over geschreven. Die kunt u vinden als u in het zoekvenstertje rechts bovenaan “PAGES2k”  intypt. Mijn conclusie was destijds dat de publicaties niet deugden en dat de groep PAGES2k meer activistisch dan wetenschappelijk bezig was. Dat is voor het IPCC blijkbaar geen probleem.

COP26 en kernenergie

Fig.1    COP26

The COP26 summit will bring parties together to accelerate action towards the goals of the Paris Agreement and the UN Framework Convention on Climate Change.”

Zo staat de komende UN (start 31 oktober) klimaatconferentie in Glasgow beschreven op de website van COP26. Zoals altijd zullen enkele duizenden deelnemers uit alle hoeken van de wereld ingevlogen worden om 14 dagen te vergaderen over wat omschreven wordt als ‘de klimaatcrisis’. Dat levert altijd het vermakelijke en tegelijk zorgwekkende beeld op van veel vliegtuigen die van en naar Glasgow vliegen, vol met mensen die gaan vergaderen over beperking van de CO2 uitstoot.

En dan zijn er deze keer ook de restricties en protocollen met betrekking tot Covid19. Maar die beperkingen zullen weinig tot geen effect hebben op het aantal deelnemers denk ik. Je vraagt je af waarom deze conferentie niet via het beeldscherm gehouden wordt?

Nu is er een rel ontstaan rond COP26. Naast de conferentieruimtes wordt er een zogenaamde Groene Zone ingericht. Die Groene Zone wordt aangekondigd als een ruimte waar organisaties “workshops, paneldiscussies en keynote speeches” kunnen organiseren die “dialoog, bewustmaking, onderwijs en engagementen” inzake de klimaatcrisis bevorderen. Die Groene Zone wordt beheerd door de Britse regering, die liet weten dat er veel belangstelling is van organisaties om deel te nemen in de Groene Zone. Een woordvoerder wees erop dat vanwege de beperkte capaciteit niet alle aanvragers een plaats konden krijgen.

Vanuit de hoek van kernenergie zijn ook aanvragen gedaan voor deelname in de Groene Zone. Niet alleen de World Nuclear Association (de grootste niet-gouvernementele “vereniging” op het gebied van kernenergie ter wereld) wil graag deelnemen, maar er zijn daarnaast ook een aantal andere exposanten uit de kernenergiewereld die graag een plaatsje willen. Dat is logisch, op het gebied van CO2-vrije elektriciteitsproductie is kernenergie een belangrijke speler.

Nu blijkt dat niet alleen de World Nuclear Association geen plaats krijgt in de Groene Zone, maar dat alle exposanten op het gebied van kernenergie zijn geweigerd. Dat kan natuurlijk geen toeval zijn. De World Nuclear Association heeft per brief geklaagd bij de organisatie van COP26. Die brief begint zo:

Fig. 2    Bron: WNO

De hele brief is via de link te lezen. Het wordt uiteraard niet openlijk uitgesproken, maar de weigering om geen enkele kernenergie-gerelateerde organisatie of bedrijf toe te laten is zonder twijfel het gevolg van grote druk vanuit de milieubeweging. Een Schotse milieugroep, Friends of the Earth Scotland,  zei dat het “juist” was om de nucleaire industrie buiten de deur te houden.  Een woordvoerder zei:  “The nuclear industry’s disastrous history of cost and time overruns show very clearly that what they offer would be too little, too expensive and far too late.” ”With renewables and energy efficiency cheaper and quicker to build and run than nuclear, they have already lost this argument and should have no place to spout their lies at COP26.” (The Ferret)

Ik denk dat de ideologisch gedreven afwijzing van kernenergie een symptoom is van het irrationele karakter van de milieubeweging. Kernenergie heeft zijn waarde al lang en breed aangetoond. Maar argumenten tellen niet, kernenergie móet en zál bestreden worden. De hang van de milieubeweging naar wind- en zonne-energie gaat voorbij aan het feit dat beide slechts marginaal iets kunnen betekenen in de energiehuishouding, en dat tegen een hoge prijs.

Fig.3    Bron: Greenpeace

En dan die ‘duurzame’ biomassacentrales! Alleen dank zij de toenemende protesten vanuit de bevolking tegen die biomassacentrales – die vooral draaien dankzij massale bomenkap– keert de milieubeweging zich schoorvoetend af van die vorm van elektriciteitsopwekking. Windmolens omarmen en kernenergie afwijzen wijst op een irrationele kijk op de manier waarop we het aandeel van fossiele brandstoffen kunnen verminderen. Het zijn dogma’s geworden. Dogma’s horen thuis in de kerk en niet in de politiek.

Per Terrawattuur aan elektriciteit veroorzaken kolencentrales 24,6 doden. Bij biomassa zijn dat 4,6 doden, bij gas 2,6 en bij zonne-, wind- en kernenergie minder dan 1. Dat is inclusief de ongelukken van Tsjernobyl en Fukushima. Bij die laatste stad bracht een tsunami dood en verderf en beukte een kerncentrale kapot. Er kwamen 16.000 mensen om door het water, en niet één door het onklaar raken van de kerncentrale. Lees hier.

Kernenergie heeft veel last van foutieve beeldvorming. Dat komt vooral door het verspreiden van angst door milieuorganisaties en mainstream media. Dat verspreiden van angst is onterecht en natuurlijk ronduit verwerpelijk. Lees hoe media kernenergie al decennialang framen in een artikel van dr. Mirjam Vossen op basis van een recente publicatie van haar.

2021 verloopt koud.

Data: KNMI

Het jaar 2021 verloopt tot nu toe opmerkelijk kouder dan het gemiddelde van de afgelopen 30 jaar 1991-2020. Alleen de maanden februari en juni van dit jaar waren warmer dan het klimatologisch gemiddelde, met respectievelijk 0,4 en 2,1 graden. De rest van de maanden zit onder het gemiddelde. April was relatief verreweg de koudste maand, met 3,2 graden onder het klimatologisch gemiddelde voor april. Augustus 2021 loopt hier t/m de 25e, maar het ziet er niet naar uit dat de laatste dagen van augustus deze maand nog boven het klimaatgemiddelde kunnen tillen.

Dat is echter geen tegenvaller voor de klimaatconferentie COP26, die vanaf 31 oktober in Glasgow plaatsvindt. Er is altijd wel een plek op aarde te vinden waar het heet, of droog of nat is, of waar een storm woedt. Kranten, radio en tv zullen ook zonder hoge temperaturen in Nederland u wel weten op te warmen voor die klimaattop 😉 !

Is de huidige opwarming ongeëvenaard?

Fig.1    Bron: KNMI

Bovenstaande grafiek toont de gemiddelde jaarlijkse temperatuur op aarde zoals berekend door Hadcrut in Groot-Brittannië. De temperatuur op aarde is volgens Hadcrut tussen 1850 en 2020 gestegen met 1,04 °C. De grafiek laat zien dat de temperatuur op aarde steeg tussen 1910 en 1945 en vanaf 1976. Tussen 1850 en 1910 en tussen 1945 en 1976 daalde de temperatuur op aarde licht. In zijn algemeenheid gaat men er van uit dat de temperatuurstijging in de gehele periode het gevolg is van de stijging van het atmosferisch CO2 gehalte door menselijk handelen (fossiele brandstoffen, boskap et cetera). In het jongste IPCC-rapport lees ik: “Observed increases in well-mixed greenhouse gas (GHG) concentrations since around 1750 are unequivocally caused by human activities.” En: “It is very likely that well-mixed GHGs were the main driver of tropospheric warming since 1979”.

Fig.2    Data: EEA/ NOAA

Figuur 2 toont het verloop van het atmosferisch CO2-gehalte sinds 1750. De inzet linksonder toont het logaritmisch verloop van het temperatuureffect van de stijging van het CO2-gehalte. De schommelingen in de temperatuurlijn van figuur 1 worden daarmee niet verklaard.

Nu is het aantal stations dat rond 1850 temperatuurdata verschafte waarschijnlijk op de vingers van enkele handen te tellen.  Daarom denk ik dat Hadley Centre verschrikkelijk zijn best heeft moeten doen om van dat handjevol datareeksen in de 19e eeuw een wereldgemiddelde te kunnen berekenen. Voorzichtig dus met die oudere werelddata.

Toch zijn juist die oude meetgegevens van groot belang, al is het alleen al vanwege  het feit dat er de laatste tijd nogal wordt gezwaaid met ‘sterkste opwarming ooit gemeten’ als het om recente cijfers gaat. Vandaar dat ik vandaag mijn aandacht richt op de langste meetreeks ter wereld, de CET.

Fig.3    Bron: Parker et al 1991

Meten is weten; een ouderwets gezegde, maar in deze tijd van klimaatmodellen meer waar dan ooit.  Er is een grote behoefte aan meer duidelijkheid over antropogene klimaatveranderingen. Kennis van de natuurlijke variabiliteit van klimaat is daarbij onontbeerlijk, en dus zijn lange homogene meetreeksen nodig. Maar die zijn schaars.

De CET  (Central England Temperature) dataset is de langste instrumentele temperatuurreeks  in de wereld. De reeks van gemiddelde dagelijkse gegevens begint in 1772 en die van gemiddelde maandelijkse gegevens al in 1659. Deze dag- en maandtemperaturen zijn representatief voor het gebied dat in figuur 3 omgeven is door de rode lijn.

Natuurlijk zijn ook in de CET-reeks de oudere data onbetrouwbaarder dan recente data. Maar de CET-reeks is een ensemble van stations. Dat verkleint de afwijkingen doordat er gemiddeld wordt. Bovendien maak ik gebruik van jaargemiddelde temperaturen.

Fig.4    Bron: MetOffice

Figuur 4 toont de jaardata van CET vanaf 1659 t/m 2020 met een 11-jaars gemiddelde lijn. Als we de 11-jaarlijks gemiddelde lijn bekijken valt op dat de lijn nogal fluctueert. De laatste tijd wordt graag de nadruk gelegd op de opwarmingstendens in de afgelopen decennia. In de meteorologie worden 30-jaar gemiddelden gebruikt om de klimatologie (het gemiddelde weer) te bepalen. Een tijdvenster van 30 jaar lijkt daarom een prima uitgangspunt om te bezien of in de CET-reeks die recente opwarming wel zo uitzonderlijk is.

De centrale vraag hier is nu: hoe ziet de opwarming in de afgelopen 30 jaar er uit, vergeleken met alle andere periodes van 30 jaar sinds 1659 in de CET-reeks. Om dat in beeld te krijgen ga ik voor elk van de voortschrijdende 30-jarige perioden in de CET-reeks van 1659 t/m 2020 de richtingscoëfficiënt van de lineaire regressielijn bepalen. Zo krijg ik voor elk 30-jarig tijdsvenster (‘window’) een beeld van de snelheid waarmee Centraal Engeland in elk tijdvenster opwarmde.

Fig.5    Data:  MetOffice

De grafiek van figuur 5 toont voor elk van de 30-jarige perioden de snelheid van opwarming. Het eerste venster betreft dan de periode 1659-1688. De opwarming van een bepaalde periode van 30 jaar wordt in het laatste jaar van die periode in de verticale as weergegeven in °C/eeuw. De tweede periode is die van 1660-1689, waarbij dezelfde berekening toegepast wordt, enzovoorts.

Opvallend aan de grafiek is dat de hoogste waarden niet alleen worden gemeten in de recente decennia maar ook rond 1700. De periode 1691-1720 warmde op met een snelheid van 5 °C/eeuw, de periode 1976-2007 liet dezelfde opwarmingssnelheid, 5 °C/eeuw, zien.

Wat minder lang dan de CET-reeks maar toch ook respectabel lang is de Labrijnreeks, ook wel de Zwanenburg/De Bilt reeks genoemd,  die vanaf 1706 loopt. De Labrijnreeks is een samengestelde reeks, een samenvoeging van reeksen van een zestal stations: Delft, Rijnsburg, Zwanenburg, Haarlem, Utrecht en De Bilt:

Fig.6    Bron: KNMI

Het mag duidelijk zijn dat, net zoals bij de CET-reeks, ook bij de Labrijnreeks behoorlijk wat werk gestoken is in het homogeniseren van de data zodat er een bruikbare en betrouwbare historische reeks ontstond.

Fig.7    Data: KNMI

De grafiek van figuur 7 toont –analoog aan die van de CET-reeks- voor elk van de 30-jarige tijdvensters in de Labrijnreeks de snelheid van opwarming. Het eerste venster betreft de periode 1706-1735. De opwarming van een bepaalde periode van 30 jaar wordt in het laatste jaar van die periode in de verticale as weergegeven in °C/eeuw.

Figuur 7 van de Labrijnreeks lijkt sterk op figuur 5 van de CET-reeks, met dien verstande dat de sterke opwarming rond 1700 in Engeland hier ontbreekt. Doordat de Labrijnreeks pas in 1706 begint ontbreken eventuele opwarmingscijfers van rond 1700.

Fig.8    Data: MetOffice en KNMI

De grafiek van figuur 8 toont de 11-jaars gemiddelde temperaturen van zowel CET als Labrijn. Beide reeksen tonen een opvallend sterke correlatie met een  r2=0.72. Die correlatie is natuurlijk niet zo verwonderlijk, want beide meetgebieden liggen nog geen 350 km van elkaar verwijderd.

Fig.9    Data: MetOffice en KNMI

De grafiek hierboven laat zien dat de verschillen tussen Labrijn en CET van jaar tot jaar gering zijn. Over het algemeen zijn de jaartemperaturen in Engeland wat hoger dan in Nederland. Uitzondering vormen de meest recente jaren waarin Labrijn omhoog schiet terwijl CET reeks geen trend vertoont.

Fig.10      Data: MetOffice en KNMI

Als we 11-jaars gemiddelden van CET en Labrijn per seizoen vergelijken (figuur 10) dan valt op dat de opwarming van de afgelopen jaren in Nederland met name plaatsvindt in lente en zomer. In de herfst en winter volgen beide temperatuursignalen elkaar goed (zie R kwadraat). De grotere invloed van de zee in Engeland is te zien in de lagere zomertemperaturen en de hogere wintertemperaturen in Engeland.

Zoals gezegd: kennis van de natuurlijke variabiliteit van klimaat is onontbeerlijk, en daarom zijn lange homogene meetreeksen nodig. Hoe langer hoe beter, en daarin verslaat de CET-reeks de Labrijnreeks. Doordat de CET-reeks al in 1659 begint is de opvallende opwarming zichtbaar die plaats vond  in de periode 1691-1720. In die periode was er sprake van een opwarming met een snelheid van 5 °C/eeuw.  De recente opwarming in de periode 1976-2007 laat dezelfde opwarmingssnelheid zien van 5 °C/eeuw.

De Labrijnreeks begint pas in 1706, waardoor bovengenoemde historische opwarming ‘gemist’ wordt. Een goed voorbeeld van het nut van lange meetreeksen. Gezien de sterke correlatie tussen de CET-reeks en de Labrijnreeks lijkt het niet onaannemelijk dat er ook in Nederland rond 1700 ook sprake geweest moet zijn van een opvallende langdurige opwarming.

De stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur sinds eind jaren ’70 van de vorige eeuw (zie figuur 1) wordt door het IPCC vrijwel volledig toegeschreven aan de mens.  Nu moet men uiteraard oppassen met  een een-op-een vergelijking tussen het verloop van de gemiddelde wereldtemperatuur en een historische regionale reeks als CET, alleen al vanwege de schaalverschillen. Anderzijds maakt de CET-reeks onderdeel uit van die gemiddelde wereldtemperatuur en zijn er ongetwijfeld meer plekken op aarde waar de temperatuur zich in het verleden ontwikkeld heeft zoals in Centraal Engeland. De Labrijnreeks in Nederland is daar een voorbeeld van.

In Centraal Engeland steeg de temperatuur tussen 1691 en 1720 maar liefst 1,5 °C. Datzelfde gebeurde tussen 1976 en 2007. Het verschil is echter dat de sterke opwarming rond 1700 niet toegeschreven kan worden aan CO2-emissies door de mens. Hier moet dus wel sprake geweest zijn van natuurlijke variabiliteit. Maar wat was de oorzaak? Het antwoord daarop kan van belang zijn voor de verklaring van de recente opwarming.

Fig.11    Data: MetOffice

Tot slot: ter illustratie van de sterke opwarming rond 1700 in de CET-reeks toont figuur 11 een grafiek van de opwarmingssnelheid in tijdvensters van 50 jaar in plaats van 30 jaar. De sterkste opwarming van 1,9 °C  (3,8 °C/eeuw) in een 50-jarig tijdvenster vond plaats in de periode 1688-1737. In recente tijd (1958-2009) kwam de opwarming niet verder dan 1,3 °C (2,6 °C/eeuw).  

Dat nieuwe IPCC rapport

Fig.1    Bron: Wynia’s Week

‘Klimaatrapporten zijn een stuk voorspelbaarder dan het klimaat. Deze week kwam alweer het zesde IPCC klimaatrapport uit, en afgaande op de ‘Summary for Policymakers’ staat er niets wezenlijk nieuws in.’  Zo begint het artikel van Arnout Jaspers in de blog Wynia’s Week.

Jaspers is onafhankelijk wetenschapsjournalist en heeft de belangrijkste stukken van het zojuist verschenen IPCC rapport gelezen. Natuurlijk niet alle 3945 pagina’s, dat is ondoenlijk, maar wel de Summary for Policymakers en de Technical Summary. Hij raadt eenieder af om dat hele rapport te lezen, en vergelijkt het met het Chinese partijprogramma: ‘elke zes jaar moeten alle afgevaardigden opdraven om te laten zien dat de neuzen nog dezelfde kant op staan’.    

Jaspers noteert dat het uitbrengen van het AR6 rapport met aansluitend de obligate alarmkreten in de media veel weg heeft van een rituele dans die elke 7 jaar herhaald wordt. In zijn artikel legt hij uit wat er zoal aan dat IPCC rapport schort, en doet dat aan de hand van 6 punten:

1 Elk IPCC-rapport is een politiek document
2 In dit IPCC-rapport staat eigenlijk niks nieuws
3 Dit rapport geeft wel iets meer duidelijkheid over de ‘klimaatgevoeligheid’
4 IPCC-rapporten zijn veel te dik
5 IPCC-rapporten hebben diverse gekleurde brillen op
6 Lees wat dit IPCC-rapport echt zegt over ‘kantelpunten’ 

Een scherpe analyse denk ik. Lees het hele artikel hier.

Fig.2    Bron: IPCC

Elk IPCC-rapport is een politiek document beweert Jaspers, en hij heeft gelijk. Het schema in figuur 2 toont de diverse stappen die een nieuw IPCC-rapport ondergaat voordat het uitgebracht wordt. Met een rood kader heb ik de momenten in het proces weergegeven waar overheden invloed uitoefenen. Met een paars kader heb ik in het schema weergegeven waar de niet-wetenschappelijke onderdelen van de IPCC-organisatie invloed uitoefenen op het rapport. Dat geldt voor de zogenaamde ‘Technical Summary’ maar sterker nog voor de ‘Summary for Policymakers’. Bij het ontstaan van de Summary for Policymakers is de invloed van overheden groot en heeft soms weinig meer te maken met het werk van die paar honderd wetenschappers die het auteursteam  van het Technical Report vormen.

Fig.3    Bron: IPCC

Op de keper beschouwd is die sterke invloed van de politiek in de IPCC-rapporten niet zo verwonderlijk. Op 6 december 1988 werd een resolutie in de UNO aangenomen die het startsein gaf voor de oprichting van het IPCC, het Intergovernmental Panel on Climate Change. Het IPCC is primair een politiek orgaan, waarvan al bij de oprichting in 1988 vast lag dat klimaatverandering vooral mensenwerk is en bestreden dient te worden. Zie het fragment in figuur 3, dat stamt uit die UNO oprichtingsresolutie nr. 43-53. De opdracht van het IPCC is dus op voorhand gericht op de menselijke invloed op het klimaat en het bestrijden daarvan. Geen goed uitgangspunt voor wetenschappelijk werk lijkt me.

Fig.4    Bron: Volkskrant

Hoe worden wetenschappers auteur van een IPCC rapport? Officieel is er sprake van een voordracht per land. Die voordracht wordt geregeld vanuit een focal point. In Nederland is het focal point bij het KNMI gelegd. Soms worden mensen uitgenodigd om auteur te worden, soms reageren wetenschappers op een oproep. Een voorbeeld van beide is te vinden in het interview met enkele auteurs van het rapport 2021 dat de Volkskrant op 8 augustus gepubliceerd heeft. Bart van den Hurk van Deltares was ‘verrast’  dat hij benaderd werd door het IPCC. Dat moeten we denk ik met een korreltje zout nemen, want Bart  was voor het vorige IPCC-rapport AR5 ook al auteur.

Aimée Slangen van het NIOZ gaf zich op nadat ze een oproep had gezien: ‘De selectie is streng: uit Europa waren er zeven keer zo veel aanmeldingen als plekken.’ Dat laatste zal ongetwijfeld waar zijn, maar ook Aimée was geen onbekende voor het IPCC: ze was bij het vorige rapport ‘expert reviewer’. Expert reviewers reviewen de tekst van auteurs en geven commentaar. Het commentaar van en reviewer moet bekeken worden, maar vaak wordt het afgedaan met weinig zeggende opmerkingen als ‘daar en daar wordt daar al aandacht aan besteed’.

Fig.5    Bron Opiniez

Bron: Opiniez

Reviewers zijn dus formeel ten opzichte van het IPCC buitenstaanders, ze hebben zich vaak zelf aangemeld. De Belg Ferdinand Meeuws, expert op het gebied van chemie, fotofysica en fotochemie, was expert reviewer bij het jongste IPCC-rapport. Hij schreef vorig jaar een artikel op Opiniez over zijn ervaringen. Onderstaande is een fragment daaruit:

“Het IPCC heeft sinds zijn oprichting vijf Assessment-rapporten gepubliceerd. Het IPCC doet zelf geen onderzoek. De rapporten worden geschreven door een selectie van wetenschappers, die erkend zijn als expert op hun gebied, en die de taak hebben om de relevante wetenschappelijke publicaties te lezen en te analyseren en verschillende opinies af te wegen en samen te vatten. In de praktijk worden zij gekozen en voorgedragen door regeringen en de uiteindelijke selectie gebeurt door een klein groepje personen in dienst van het IPCC samen met de hoofdauteurs van het vorige rapport.

Daarna moeten de uitverkoren wetenschappers (de hoofdauteurs) hun eigen publicaties en hun eigen persoonlijke besluiten vergelijken met die van andere wetenschappers die, zoals dat in de wetenschap gebruikelijk is, soms afwijkende of tegenstrijdige resultaten publiceren. Er moet dus afgewogen worden. Is het wit, zwart of grijs, of we weten het niet zeker ?

Helaas vindt zo’n afweging van verschillende opinies niet of onvoldoende plaats. Door het selectieproces van hoofdauteurs ontstaat er een automatisme om het vorige rapport steeds maar te bevestigen en afwijkende onderzoeksresultaten niet mee te nemen in de besluitvorming. Vanuit de positie van de IPCC-Chair is er duidelijk een politieke boodschap voor continuïteit.

Voor het schrijven van de uiteindelijke tekst van een bepaald hoofdstuk is er een duidelijke pikorde die begint bij de Contributing Author, vervolgens via de Lead Author naar de Coordinating Lead Author, om dan te eindigen bij het hoogste niveau van co-Chair en Chair. Het is echter vooral de Lead Author als expert in een bepaald vakgebied, die uiteindelijk zal beslissen of het wit of zwart is of grijs met spikkels. Per hoofdstuk is er één Lead Author (soms twee).

Het is hoofdzakelijk de mening van de hoofdauteur die zijn weg vindt naar de uiteindelijke tekst van elk technisch hoofdstuk. En die boodschap van de Lead Author komt dan meestal in de Samenvatting voor Beleidsmakers, die lijn per lijn wordt gecontroleerd door vertegenwoordigers van de deelnemende regeringen. Deze laatste controle is hoofdzakelijk om het klimaatverhaal in te passen in een breed politiek kader.”

Enkele Jaren geleden deed het InterAcademy Council (IAC) een onderzoek naar de kwaliteit van de processen en procedures bij het IPCC en had nogal wat aanmerkingen. Er is daarna inderdaad wat verbeterd, de coöptatie (nieuwe leden van een groep worden aangewezen door andere leden) is verminderd en meer ‘nieuwe’  auteurs zijn aangetrokken. Maar desondanks blijven de stoelen rond de overlegtafels van elk hoofdstuk vooral bezet door mensen die het grotendeels met elkaar eens zijn.

Fig.6    Bron: Lewis&Curry 2018

Hoe werkt dat? Als voorbeeld punt 3 uit het artikel van Jaspers, dat dit rapport iets meer duidelijkheid over de ‘klimaatgevoeligheid’ ( =de temperatuurgevoeligheid voor een verdubbeling van het atmosferisch CO2-gehalte ) geeft vergeleken met het vorige. In het vorige rapport, AR5, is de schatting daarvan gelegen tussen 1,5 °C en 4,5 °C. Aan die cijfers is te zien dat de wetenschap het toen verre van eens was over die gevoeligheid. Door selectief wetenschappers uit te nodigen als auteur kunnen de uitkomsten voor het volgende rapport gestuurd worden. Dat heeft niets te maken met twijfels over de validiteit van het werk van onderzoekers die niet uitgenodigd worden, die is meestal niet in het geding.

Dat laatste lijkt bij het huidige rapport gebeurd te zijn. Die ‘duidelijkheid’ is met name ontstaan door wetenschappers die in peer reviewde publicaties concludeerden dat de klimaatgevoeligheid lager was dan tot dan toe werd aangenomen (Lewis&Curry 2015, Lewis&Curry 2018, Otto et al 2013) , niet meer uit te nodigen als auteur. Zo kun je natuurlijk  ‘meer duidelijkheid’ en ‘overeenstemming’ creëren.

Tot slot: conclusies van het IPCC worden vastgelegd in artikelen zoals artikel A.1.3 uit het jongste rapport:

A.1.3 The likely range of total human-caused global surface temperature increase from 1850–1900 to 2010–201911 is 0.8°C to 1.3°C, with a best estimate of 1.07°C. It is likely that well-mixed GHGs contributed a warming of 1.0°C to 2.0°C, other human drivers (principally aerosols) contributed a cooling of 0.0°C to 0.8°C, natural drivers changed global surface temperature by –0.1°C to 0.1°C, and internal variability changed it by –0.2°C to 0.2°C. It is very likely that well-mixed GHGs were the main driver12 of tropospheric warming since 1979, and extremely likely that human-caused stratospheric ozone depletion was the main driver of cooling of the lower stratosphere between 1979 and the mid-1990s.

De tekst laat zien dat het IPCC gebruik maakt meeteenheden die de mate van zekerheid van de bevindingen moeten weergeven. Op basis van statistische analyse van observaties of modelresultaten, of van expertoordeel krijgt een uitspraak dan een label. Dit zijn de gehanteerde klassen:

extremely likely              =             ≥ 95 % waarschijnlijkheid
very likely                         =             ≥ 90 % waarschijnlijkheid
likely                                 =             ≥ 66 % waarschijnlijkheid
about as likely as not     =             33 – 66 % waarschijnlijkheid
unlikely                             =             ≤ 33 % waarschijnlijkheid
very unlikely                    =             ≤ 10 % waarschijnlijkheid
exceptionally unlikely    =             ≤ 1 % waarschijnlijkheid

De getallen geven de indruk van exactheid, maar de keuze voor een bepaald label is vooral op basis van ‘expert opinion’.  Hand opsteken dus. Het verschil tussen het nieuwe en het vorige rapport is dat uitspraken vaak een hoger label opgeplakt krijgen. Dus bijvoorbeeld van likely naar very likely, zelfs ook als onderliggende data nauwelijks veranderd zijn. Harder schreeuwen als je vind dat je onvoldoende gehoord wordt lijkt het.

Het nieuwe rapport van het IPCC

Gisteren uitgebracht met veel tromgeroffel. Nou ja, de inleidende muziek was al weken hoorbaar in main stream media, die er alles aan doen om het rapport over het voetlicht te brengen. Ik heb het rapport gisteren gedownload, het is maar liefst 3949 pagina’s dik, dus ik hoop dat niemand van me verwacht dat ik er al uitgebreid over schrijf. Maar wat ‘bladeren’ laat zien dat het vergeleken met het vorige rapport AR5 er nog een tandje bijgezet is om het allemaal nog angstaanjagender te maken.

Clintel heeft gisteren een eerste reactie uitgebracht in het Engels. Voor wie dat liever in het Nederlands leest heb ik een vertaling van de Clintel reactie hieronder gezet. Ik ben het volledig met deze eerste reactie van Guus Berkhout en Jim O’Brien eens:

9 augustus 2021

CLINTEL heeft een voorlopige beoordeling uitgevoerd van de vandaag gepubliceerde IPCC Summary for Policymakers (SPM) van het AR6 WGI-rapport (on the Physical Science). Het blijkt dat de SPM, net als in eerdere rapporten, vatbaar is voor overdrijving van gegevens en dus een weinig objectieve basis biedt voor beleidsvorming.

Verrassend genoeg hebben klimaatwetenschappers uit IPCC-kringen vorige week nog toegegeven dat hun nieuwe AR6-generatie van klimaatmodellen “oververhit” en dus te alarmistisch zijn. De bekentenis doet ook vragen rijzen over de betrouwbaarheid van de temperatuurvoorspellingen van de vorige generatie modellen van het IPCC in het AR5-rapport van 2014, waarin een extreem hoog RCP8.5-emissiescenario werd gebruikt, dat vaak ten onrechte wordt aangeprezen als een business-as-usual-case en wordt gebruikt om extreme klimaatmaatregelen te bevorderen.

Uit onafhankelijke waarnemingen was al gebleken dat de CMIP5-modellen te gevoelig waren voor de toename van broeikasgassen, waarschijnlijk met een factor twee. De combinatie van een te hoge klimaatgevoeligheid en te hoge emissieprognoses resulteerde in onwaarschijnlijk hoge temperatuurprognoses. Aangezien de modellen van de nieuwe generatie nog warmer lijken te draaien, maken zij de overeenkomstige scenario’s in het AR6 foutief hoog.  IPCC-wetenschappers zelf vragen zich af of hun modellen wel te vertrouwen zijn als beleidsinstrument. “Het is het afgelopen jaar of zo duidelijk geworden dat we niet om deze bekentenis heen kunnen“, vertelde Gavin Schmidt – directeur van NASA’s Goddard Institute for Space Studies – aan het gerenommeerde tijdschrift Science.  Schmidt zei ook: “Je eindigt met cijfers voor zelfs de nabije toekomst die waanzinnig eng zijn – en verkeerd.

De nieuwe scenario’s van een temperatuurstijging tegen 2100  tot 5°C ten opzichte van 1850 zijn niet consistent met de huidige opwarming van ongeveer 0,15°C per decennium, wat een verdere stijging van slechts 1,2°C tegen 2100 impliceert.

De SPM-grafiek van de mondiale temperaturen in de afgelopen 2000 jaar wekt weinig vertrouwen, omdat de Romeinse en Middeleeuwse opwarmingsperioden (met temperaturen die vergelijkbaar of zelfs hoger waren dan nu) en de Kleine IJstijd (met de laagste temperaturen in die twee millennia) niet worden vermeld.

De voorspellingen van het wereldgemiddelde zeeniveau tot 2100 lijken eveneens overdreven. Gegevens van getijdemeters sinds 1900 wijzen op een stijging van 2,1 mm per jaar, terwijl 27 jaar aan satellietgegevens wijzen op 3,3 mm per jaar. Uitgaan van het hoogste cijfer betekent een verdere stijging met slechts 25 cm tegen 2100.

De algemene beweringen in het SPM over de toename van de frequentie en intensiteit van extreme weersomstandigheden lijken niet te stroken met eerdere IPCC-rapporten. De basis voor deze beweringen, met name voor toegenomen droogtes, zal nader worden beoordeeld in onze analyse van het volledige WGI-rapport. Veel van de huidige onafhankelijke waarnemingen wijzen in feite op een grotere frequentie van extreme weersomstandigheden in het verleden.

CLINTEL heeft consequent betoogd dat het klimaat weliswaar verandert, deels door antropogene invloeden, maar dat er geen klimaatcrisis is, en dat het klimaatbeleid moet worden gebaseerd op voorzichtige kosteneffectieve aanpassing in plaats van op onbetaalbare ineffectieve mitigatie. Het nieuwe SPM biedt weinig objectief bewijs om deze sterk gekoesterde overtuigingen te wijzigen.

Guus Berkhout, President of CLINTEL (https://clintel.org),
Jim O’Brien, Irish CLINTEL ambassador, Chair of the ICSF (www.ICSF.ie)

.