Nieuwe hockeystick deel 10

Archeoloog Hans Oude Rengerink schrijft dat aan dateringen m.b.v.  C14  altijd nog kleine en grote onzekerheidsmarges  kleven:

1. C14 dateringen zijn nooit op een jaar nauwkeurig maar kennen altijd een waarschijnlijkheid volgens een standaarddeviatie. Dit kan variëren van enkele jaren voor jonge dateringen tot meestal 40 tot 75 jaar voor oude dateringen.
2. Door wisselingen in de hoeveelheid 14C isotopen in de atmosfeer is het nodig om de dateringen te kalibreren. Doorgaans wordt daardoor de bandbreedte voor de datering in kalenderjaren nog breder opgerekt, soms wel tot 400 a 500 jaar of meer. Ook voor jonge dateringen uit de 20e eeuw kan al een bandbreedte van 10 tot 25 jaar ontstaan.
3. Op basis van bovenstaande kan eigenlijk gesteld worden dat de C14-dateringen zelf ook feitelijk gewoon proxies zijn.

Marcott et al kalibreren de datasets met CALIB 6, een kalibratieprogramma van de Queens University in Belfast. De berekening van de leeftijd van C14 samples gaat er van uit dat C14 in de atmosfeer constant is, wat onjuist is. Daarom is het nodig om C14 leeftijd om te zetten in gekalibreerde jaren ( cal yr). Dergelijke kalibreringsprogramma’s worden voortdurend verbeterd en verschillen al naar gelang het type sample. Zo gebruikt men voor mariene samples CALIB 6, de recentste kalibratie.

Dataset MD95-2043 is afkomstig van alkenonen van een boring in de Alboran Zee in het westelijk deel van de Middellandse Zee  (Cacho, I., et al. 2006). De oorspronkelijke onderzoekers hebben de data gekalibreerd aan de hand van CALIB 4.1, een voorloper van de recente 6.0 versie. Het is de tweede dataset uit de tabel in de vorige bijdrage  (bron Steve McIntyre):

mcintyre6

Bij deze dataset is de einddatum van de set om onopgehelderde redenen naar voren geschoven, namelijk van 1007 BP naar 0 BP, een verjongingskuur van meer dan 1000 jaar. Hieronder ziet u grafisch weergegeven wat Marcott et al gedaan hebben met de reeks:

mcintyre7

De onderste rode stip is de datering van de oorspronkelijke auteurs van de bovenzijde van de boring op 0 cm diepte: 1007,6 jaar BP.   Zoals te zien is de vijfde sample de eerste min of meer gemeenschappelijke van Caho en Marcott, op 14 cm diepte. Cacho geeft een ouderdom van 1527 BP, Marcott van   1535 BP, nagenoeg gelijk. Maar van daaruit divergeren de laatste 4 gegevens. Cacho gaat zoals in de lineaire verdeling van de rode punten te zien is uit van een min of meer gelijkblijvende sedimentatiesnelheid vanaf ongeveer 4300 BP. Marcott laat de sedimentatiesnelheid vanaf 1535 BP tot 0 BP sterk afnemen. Is dar enige aanleiding toe? Uit de publicatie wordt dat niet duidelijk.  Het gevolg voor de temperatuurreconstructie op basis van genoemde dataset ziet u hier:

mcintyre8

De verschillen tussen de ‘herwaardering’ door Marcott et al van de data tussen 0 – 14 cm diep zijn niet het gevolg van het gebruik van CALIB 6.0 in plaats van CALIB 4.1. De verschillen tussen beide kalibraties zijn gering. Waarom Marcott dit gedaan heeft is niet duidelijk.

Eenzelfde merkwaardige sprong is ook te zien in en andere dataset, MD95-2011. Ook hier een opvallende verjongingskuur van de recentste meetgegevens, met als resultaat dat de jongste sample niet meer 510 BP oud is maar 0 BP. Dit is het resultaat:

mcintyre9

De groene lijn is het resultaat van een zogenaamde ‘box core’ JM-948-2A, een ondiepe boring die een veel betere resolutie heeft dat de gebruikelijke ‘piston cores’.

Nog merkwaardiger is wat er is gebeurd met een van de drie datasets , OCE326-GGC30  , die in het vorige bericht beschreven is als geantidateeerd door Marcott et al. Het einde van dataset OCE326-GGC30 wordt geantidateerd van 0 BP  (1950 AD) naar 191 BP , dus die eindigt nu ruim voor de ‘final date’ van 1940 AD die Marcott et al hanteren. De temperatuurgrafiek ziet er dan als volgt uit:

mcintyre10

Wat is hier gebeurd en waarom?  Volgende keer meer.