De temperatuur op Groenland

[Update: van diverse kanten werd me erop gewezen dat afgedrukte AMO-grafiek van ClimateExplorer niet matchte met de gebruikte AMO-index. Dat is correct. De gebruikte AMO-index is niet gecorrigeerd voor mondiale temperatuurstijging, de afgedrukte grafiek was dat wel. Dat was uiteraard niet de bedoeling. Ik heb intussen de betreffende grafiek verwijderd.]

Op deze plaats is al een aantal malen aandacht besteed aan de opmerkelijke toename van de oppervlakte-massabalans op Groenland afgelopen jaar. Lees hier en hier en hier en hier en hier. De afgelopen jaren was die oppervlakte-massabalans (het verschil tussen neerslag en smelt + sublimatie) relatief klein. Het kon de geschatte afname van het ijs door het afglijden van gletsjers in zee waarschijnlijk niet compenseren. Waar het de afgelopen jaren dus nogal magertjes was met de totale massabalans van het ijs op Groenland werd die trend tussen 1-9-2016 en 1-9-2017 doorbroken.

Bron: DMI

Die opmerkelijke toename van de oppervlakte-massabalans was vooral het gevolg van erg veel sneeuwval afgelopen arctisch jaar. Maar behalve de neerslag is de temperatuur natuurlijk ook een grote speler in de massabalans van het Groenlandse ijs. Daar ben ik de afgelopen dagen eens ingedoken.

Het DMI (Deens Meteorologisch Instituut) is verantwoordelijk voor het meetnet op Groenland. Op de figuur hieronder ziet u de ligging van de meetstations. Dat lijkt een redelijk goede dekking te hebben (in de kustzone althans), maar dat heeft het niet. Een groot deel van de stations is namelijk pas recent in bedrijf. Of er is sprake van een relocatie van een oude station maar dan zit er een groot gat in de meetdata (en soms ook in de afstand). Dan moet er sterk gehomogeniseerd gaan worden. Niet erg bruikbaar dus voor het doel dat me voor ogen staat, namelijk een kijkje in de historische ontwikkeling van de temperatuur op Groenland.

Bron: DMI

Voor mijn onderzoek heb ik datareeksen nodig die zonder onderbrekingen tot en met 2016 doorlopen en het liefst meer dan 100 jaren omvatten. Er zijn 5 meetreeksen beschikbaar die die daaraan lijken te voldoen:


Bron:  DMI

Alleen de reeks van Upernavik is volledig bruikbaar. Van de reeksen van Ilulissat, Nuuk en Qaqortoq ontbreken in het begin van de reeksen van vele jaren data. Daarom heb ik ze zo ingekort dat ze alle drie een aaneengesloten reeks. De reeks van Ilulissat begint in 1855, Nuuk in 1866 en Qaqortoq in 1873.

De vijfde reeks van Ivittuut/Narsarssuaq  valt af. Anders dan bovenstaande grafiek doet vermoeden ontbreken te veel data in deze gecombineerde reeks. Bovendien zijn het eigenlijk twee reeksen die ‘aan elkaar gehomogeniseerd’ zijn. Daar ben ik geen fan van. Beide plaatsen liggen hemelsbreed bijna 200 km uit elkaar. In Groenland waarschijnlijk ‘next door’, maar voor mij niet.


De datareeksen van de 4 bruikbare stations lijken elkaar niet veel te ontlopen zoals onderstaande grafiek toont. Een verklaring daarvoor is dat deze stations in dezelfde hoek van Groenland liggen. Maar vergis u niet in de afstanden. Het meest noordelijke station Upernavik en het meest zuidelijke station Qaqortoq liggen hemelsbreed bijna 1500 km uit elkaar. Dat is van Utrecht tot voorbij Madrid.

Er moet dus een andere, dominante factor in het spel zijn die een verklaring biedt voor het feit dat de 4 temperatuurreeksen zo opvallend op elkaar lijken. Er lijkt sprake te zijn van een soort periodiciteit in de 4 temperatuursignalen met een cyclus van ongeveer 80 jaar. Ik moest meteen aan de AMO denken. De AMO (Atlantische Multidecadale Oscillatie) is een klimaatcyclus die invloed heeft op de oppervlaktetemperatuur (SST) van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. Op de kaart hieronder is de sterkte en de ruimtelijke spreiding van de AMO weergegeven op basis van maandelijkse HadISST data tussen 1870 en 2013.


Bron: Giorgiogp2 – Own work, CC BY-SA 3.0

In een eerder artikel op deze website werd duidelijk dat de bijdrage van de AMO aan de variaties in de Arctische temperatuur bijna vijf maal zo groot is als de AMO-bijdrage aan de mondiale temperatuurvariaties. Het is dus verwachten dat de invloed van de AMO op de temperatuur in Zuid-Groenland aanwezig zal zijn.

Ik gebruik de AMO index gebaseerd op ERSST v3b SST-data van NCDC en niet detrended. Doordat het brongebied van de SST-data beperkt is tot 25-60N en 7-75W is  de invloed van ENSO beperkt. De AMO ziet er zo uit:

De AMO datareeks begint in 1880. Om de correlatie tussen de AMO en de 4 historische temperatuurreeksen te vergemakkelijken heb ik van de 4 datareeksen 1 ensemblereeks gemaakt. Samen met de AMO ziet dat er zo uit:


Duidelijk is te zien dat er een correlatie is tussen AMO en de temperatuurreeks. Maar zowel in het AMO-signaal als in het temperatuursignaal is nog veel jaarlijkse ruis aanwezig. Die ruis wordt uit het signaal gefilterd door gebruik te maken van een 5-jaarlijks voortschrijdend gemiddelde:


Er is onmiskenbaar een zeer sterke correlatie tussen de temperatuur in de 4 historische stations op Groenland en de AMO. De meervoudige correlatiecoëfficiënt is met een waarde van 0,84345 hoog. Een extreem lage P-waarde toont dat de correlatie significant is.

In het hiervoor aangehaalde bericht op klimaatgek.nl is geconstateerd dat de Arctische amplificatie vooral veroorzaakt wordt door deze versterking van het AMO-effect en niet door opwarming vanwege een stijgend CO2-gehalte. Als we de laatste grafiek bezien en de sterke correlatie en de lage P-waarde die daarbij horen, dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de dominante factor ten aanzien van het temperatuurverloop in ZW-Groenland sinds 1880 de AMO is.

Dat geconstateerd hebbend is het te verwachten dat met het ingaan van een nieuwe AMO-cyclus de invloed daarvan op de temperatuur in Groenland de komende decennia een afkoelende zal zijn.