Jaarlijks archief: 2013

Zeespiegel deel 2

De afwezigheid van enige versnelling in de zeespiegelstijging is niet in lijn met de opvatting dat de het globale zeeniveau gerelateerd is aan de globale temperatuur. Vermeer en Rahmstorf schreven in 2009:  “ When applied to observed data of sea level and temperature for 1880–2000, and taking into account known anthropogenic hydrologic contributions to sea level, the correlation is >0.99, explaining 98% of the variance. For future global temperature scenarios of the Intergovernmental Panel on Climate Change’s Fourth Assessment Report, the relationship projects a sea-level rise ranging from 75 to 190 cm for the period 1990–2100.  ”

vermeer0

Bovenstaande figuur uit de publicatie van Vermeer en Rahmstorf ,  “Global sea level linked to global temperature” (PNAS, 2009) , toont met de rode lijn de gemeten zeespiegelstijging en –versnelling vanaf 1880. Er zijn twee periodes te herkennen met versnelling van de stijging: tussen 1930 en 1950, en vanaf 1980. Lees verder

Zeespiegel in de rest van de wereld

Conclusie is dat de zeespiegelstijging in Den Helder tussen 1865 en 2012  geen enkele versnelling laat zien.
De data waarop de grafiek van Den Helder gebaseerd is komt van PSMSL  in Groot Brittannië  en NOAA in de USA.

PSMSL en NOAA baseren hun reeksen op  data die komen van diverse organisatie in veel landen.  Zo levert Rijkswaterstaat de data van Den Helder. Hieronder ziet u een lijst van meetstations die PSMSL gebruikt, inclusief zeeniveautrends: Lees verder

Zeespiegel Den Helder stijgt al 146 jaar constant

 

den helder1
De zeespiegel bij Den Helder wordt al vanaf 1865 meerdere malen per dag gemeten. De gegevns zijn van PSMSL, de instantie die de meetgegevens van vrijwel alle getijdemetingen bijhoudt.  Met behulp van deze gegevens berekent men dagelijkse, maandelijkse en jaarlijkse gemiddelden. In bovenstaande figuur heb ik de jaarlijkse gemiddelden uitgezet in een grafiek. Tevens heb ik een lineaire trendlijn door Excel laten berekenen en tekenen. Dat is de zwarte lijn. Zoals u ziet is er geen versnelling in de zeespiegelstijging te bekennen. De verticale schaal is gebaseerd op de zogenaamde RLR,  Revised Local Reference, de standaardisatie die  PSMSL toepast op de meetgegegevens.

Waarom is het feit dat er geen versnelling te constateren valt bijzonder? Omdat het IPCC in haar rapport uit 2007 stelde:  “ Satellite altimetry… shows that since 1993, sea level has been rising at a rate of around 3 mm/yr, significantly higher than the average during the previous half century. Coastal tide gauge measurements confirm this observation.”. Dat had het IPCC natuurlijk niet zelf verzonnen, maar gehaald uit een toen recente publicatie van Church en White uit 2006, A 20th century acceleration in global sea-level rise. Natuurlijk kan men tegenwerpen dat Den Helder niet de wereld is, maar ik zal een volgend keer laten zien dat het verloop van de zeespiegelstijging in Den Helder eerder regel dan uitzondering is op aarde.

De jaarlijkse schommelingen zijn tamelijk groot, zodat de R-kwadraat van de lineaire trendlijn niet groter is dan 0,7625. De blauwe lijn lijkt heel fraai de lineaire trendlijn te volgen. Om te zien of er in de data toch geen sprake is van een versnelling in de zeespiegelstijging zoals het IPCC en Church en White beweren, heb ik hieronder voor dezelfde date een exponentiele trendlijn ingetekend. Zoals te zien is, is deze vrijwel kaarsrecht, hetgeen ook bevestigd wordt door r2= 0,7624. Een afwijking van de r2 van de lineaire trendlijn van slechts 1/1000  !

 

den helder2

Dat alarmisten ons graag willen laten geloven dat de zeespiegel vanwege AGW veel harder stijgt dan vroeger heb ik hier al vaker aan de kaak gesteld. Ik denk bijvoorbeeld aan professor Pier Vellinga uit Wageningen die op de televisie de zeespiegelstijging van de afgelopen 80 jaar met een factor 7 (!) overdreef .

De Deltacommissie onder leiding van Cees Veerman ( de man die overal verstand van heeft) voorspelt een maximale zeespiegelstijging van maar liefst 135 cm voor het eind van de eeuw.  De zeespiegelstijging in Den Helder is de afgelopen 100 Jaar niet meer dan 15 cm gestegen.  Dat betreft de relatieve zeespiegelstijging, dus inclusief de bodemdaling ter plaatse van ongeveer 5 cm/eeuw. En van een versnelling is nog steeds geen sprake. De zee moet dus voortmaken!

Klimaatmodellen zitten er flink naast

De geavanceerde klimaatmodellen die voorspellen wat de ontwikkeling van de temperatuur op aarde zal worden de komende decennia zitten er flink naast. Dr. John R.Christy, professor aan de University of Alabama Huntsville is op 20 september j.l. gehoord door de Energy and Power Subcommittee van het Congres en heeft de meest recente cijfers eens voor de parlementariërs op een rijtje gezet. Hieronder ziet u wat dat opgeleverd heeft.

christy6
Christy gebruikt voor de vergelijking 38 klimaatmodellen uit de CMIP5 dataset. Meer hierover is te vinden in de Climate Explorer van het KNMI.

Hij zette vervolgens de datareeksen op basis van metingen ook in de grafiek. Dat zijn de reeksen van NCDC, NASA, HadCRUT4, RSSLT en UAHLT. De laatste  zijn datasets verkregen door satellieten. De referentieperiode is 1979-1983. Conclusie: vrijwel alle modellen schatten de temperatuurontwikkeling op aarde veel te hoog in.

De temperatuurstijging in het Arctische gebied is zoals bekend sterker dan de gemiddelde aardse temperatuur. De recente afname in het oppervlak van het zomerse drijfijs wordt vaak door alarmisten gebruikt om de ‘catastrofale gevolgen van de antropogene opwarming’ te duiden. Weliswaar doen de modelmatige voorspellingen het in het gebied tussen 70 °NB en 90 ° NB het wat beter dan voor de aarde als geheel, maar ook hier schatten de meeste modellen de temperatuurontwikkeling veel hoger in dan wat in werkelijkheid gemeten is.

christy7

Bekijken we dezelfde cijfers voor de regio met drijfijs rond Antarctica ( 60 ° ZB tot 75 ° ZB), dan is ook hier hetzelfde beeld als voor de aarde als geheel: de modellen voorspelen een flinke stijging van de temperatuur in het gebied, terwijl de gemeten waarden zelfs een lichte daling vertonen.

christy8

Modellen zijn dus tot nu toe slecht in het voorspellen van de temperatuurontwikkeling op aarde. Desondanks zijn ze zonder terughoudendheid gebruikt door het IPCC en andere instanties om ons er van te doordringen dat een grote opwarming gaande was met mogelijk desastreuze gevolgen.

Hawkins en Sutton hebben in 2009 onderzoek gedaan naar de onzekerheid in klimaatmodellen. Onderstaande figuur stamt uit de publicatie. De oranje kleur betreft de interne variabiliteit.

hawkins1
Mojib Latif van de universiteit van Kiel voegt aan de onzekerheid in het gebruik van modellen om de temperatuur te voorspellen nog een extra factor toe: de onvoorspelbare externe invloeden op het klimaatsysteem. Over wellicht de belangrijkste, de zon, is hier al vaker geschreven.

Het weer wordt steeds extremer

 

droogteusa
Verdroogde mais in de Midwest van de USA 2012, bron: http://www.farmersguardian.com

Dat is wat klimaatalarmisten de ‘gewone man’ graag willen laten geloven. Dat idee is gevoed door het derde rapport van het IPCC en gebaseerd op klimaatmodellen. Op basis van de gebruikte modellen werd een toename van extremen gebeurtenissen in het weer voorspeld, als gevolg van stijgende temperaturen. Ik heb hier al vaker laten zien dat die voorspelling tot op heden niet bevestigd wordt door waarnemingen.

Met name als het hier of daar de weersomstandigheden ‘records’ breken is het weer tijd voor sommigen om het dogma van het extremer wordende weer uit de kast te halen en op te poetsen. Nu zijn er in het weer een schier oneindig aantal records om te breken, zodat er altijd wel ergens een sneuvelt. De aarde is immers zeer groot en het weer zeer dynamisch.

De zomer van 2012 was het opmerkelijk droog in de Midwest van de USA. Er werd al rap gesproken van een ongekende droogte en een link met de vermeende antropogene opwarming werd snel gelegd. De vraag is natuurlijk of het inderdaad een zeer uitzonderlijke en ongekende situatie betrof. Daar heeft Christy vorige week enkele interessante dingen over gezegd. Dr. John R.Christy, professor aan de University of Alabama Huntsville is op 20 september j.l. gehoord door de Energy and Power Subcommittee van het Congres. Het verslag daarvan kunt u hier vinden.

christy1

In bovenstaande grafieken is de droogte in de Midwest weergegeven voor de periode van januari 1900 t/m juli 2012. Zoals te zien is is er wel sprake van meer dan gemiddelde droogte in de Midwest, maar van extreme omstandigheden is geen sprake. Duidelijk is ook te zien dat in de eerste helft van de periode grote droogte veel vaker voorkwam dan in de tweede helft. Bekijkt men dat voor de gehele USA dan is dit beeld hetzelfde:

christy2

Interessant is ook om te kijken naar records op het gebied van dagelijkse maximum en minimum temperaturen. Meehl et al (2009) hebben gepubliceerd over de records in dagelijkse maximum en minimum temperaturen in de USA. De studie, Relative increase of record high maximum temperatures compared, liet een onmiskenbare toename van de records van de dagelijkse maximum temperatuur zien ten opzichte van records in de dagelijkse minimum temperatuur.

Meehl et al : “The current observed value of the ratio of daily record high maximum temperatures to record low minimum temperatures averaged across the U.S. is about two to one. … Following an A1B emission scenario for the 21st century, the U.S. ratio of record high maximum to record low minimum temperatures is projected to continue to increase, with ratios of about 20 to 1 by mid-century, and roughly 50 to 1 by the end of the century. ”. A1B emission scenario slaat op de CO2-emissies door de mens en is terug te vinden in het vierde rapport van het IPCC.

meehl1

De ratio record max. temp/min. temp gaat inderdaad vanaf eind jaren ’60 van de vorige eeuw omhoog. Zoals te zien is hebben Meehl et al hun studie gebaseerd op gegevens vanaf 1950. Interessant is wat Christy laat zien over een wat langere periode, namelijk 1895 – 2012. Hij gebruikt daarvoor 970 meetstations die een continue meetreeks van tenminste 80 jaar hebben (NOAA/NCDC/USHCNv2). Zoals te zien is is het aantal records van maximum temperaturen vanaf de er uit springende jaren ’30 van de vorige eeuw flink afgenomen en zijn al meer dan een halve eeuw tamelijk constant.

christy3

Op onderstaande grafiek is van dezelfde 970 langjarige meetreeksen de records van de dagelijkse minimum temperatuur te zien. Er was een piek aan records te zien aan het begin van de vorige eeuw, en een lichte daling vanaf begin jaren ’80.

christy4

Voor de 704 USHCNv2 meetstations die een meetreeks van meer dan 100 jaar hebben heeft Christy de ratio record max.temp/min.temp in een grafiek weergegeven:

christy5

Vergelijk deze grafiek eens met die van Meehl et al. Het is duidelijk: als men een langere periode van waarnemingen aanhoudt wordt het beeld volledig anders. Christy zegt terecht: “…the claim of rapidly increasing ratios would not hold”. Ik ben met Christy van mening dat het beter is af te gaan op meetgegevens dan op de uitkomsten van modellen.

Gaan we even terug naar de “extreme” droogte van de zomer 2012 zoals die geclaimed wordt door klimaatalarmisten. Piechota et al ( 2004 , The Western U.S. Drought: How Bad Is It? ) reconstrueerden de droogte in het Upper Colorado River Basin (UCRB) vanaf 1500. Het resultaat is hieronder te zien. De grijze balken geven perioden weer met meer dan gemiddelde droogte. De lijn is het voortschrijdend gemiddelde van de zogenaamde Palmer Hydrological Drought Index (PHDI), een droogte-index gebaseerd op neerslag en temperatuur. Negatieve waarden zijn perioden met grote droogte. De 20e eeuw komt naar voren als een relatief natte periode. Zo wisselt het beeld dat men van droogte krijgt door te wisselen van tijdschaal. Mijns inziens wordt dat de afgelopen jaren veel te weinig gedaan.

piechota1

UHI deel 8 : Delhi

Een recent onderzoek van Javed Mallick en Atiqur Rahman  toont een sterke correlatie tussen verstedelijking en oppervlaktetemperatuur in Delhi (India).  Het is bekend dat de verwijdering van natuurlijke vegetatie en de vervanging daarvan door antropogene materialen als asfalt, steen, beton en dergelijke en aanwezigheid van warmtebronnen een temperatuurverhogende werking hebben. Omdat dit effect het grootst is in urbane gebieden wordt dit het Urban Heat Island-effect genoemd. Zoals bekend is er al een aantal jaren een levendige discussie hoe groot een dergelijk effect is en welke invloed het UHI heeft op de meetgegevens van meetstations. Zie hiervoor het hoofdstuk De Feiten en dan UHI.

aster1

De onderzoekers hebben met hun publicatie bijgedragen aan de kennis over de relatie tussen  UHI en urbanisatiegraad. Ze maakten gebruik van datasets van de satelliet ASTER die de oppervlaktetemperatuur van Delhi  weergeven, alsmede gegevens van de bevolkingsdichtheid in Delhi  (Census of India 2001). De satelliet ASTER meet  onder andere infrarood met een resolutie tot 15 m. Gebruikt zijn de nachtelijke gegevens van 7 oktober 2001. Op het kaartje hieronder ziet men de ruimtelijke variatie in oppervlaktetemperatuur  in genoemde nacht.

delhi2
Oppervlaktetemperatuur ’s nachts 7 oktober 2001

Zoals te zien is is de ruimtelijke variatie in nachtelijke temperatuur erg groot, , en varieren van 23,9  °C tot 40 °C.  Op onderstaande kaart is de bevolkingsdichtheid van Delhi weergegeven. Duidelijk is te zien dat de gebieden met de hoogste temperaturen ook de gebieden zijn met de grootste bevolkingsdichtheid.

delhi1
Bevolkingsdichtheid Delhi 2001

Op het derde kaartje zijn beide gegevens in een kaart weergegeven:

delhi3
Oppervlaktetemperatuur en bevolkingsdichtheid gecombineerd

Maar nog sprekender is de volgende grafiek, die aan duidelijkheid niets te wensen over laat:

delhi4
Correlatie temperatuur en bevolkingsdichtheid

De waarde van de logaritmische regressie (R2) is 0,748, wat wijst op een sterke correlatie tussen bevolkingsdichtheid en temperatuur.

De grote ruimtelijke variabiliteit van de temperatuur in Delhi is opvallend, en correspondeert niet met schattingen van het UHI door onder andere GISS-NASA, die op veel lagere waarden uitkomen. Natuurlijk zijn niet alle urbane gebieden vergelijkbaar met het urbane gebied Delhi. Omvang van steden en andere ruimtelijke factoren  zullen vaak afwijken van die in India. Desondanks lijkt de uitkomst van dit onderzoek  me een extra stimulans om het UHI en de problematiek van meetstationlocaties nog een keer serieus onder de loep te nemen.

CO2 , de zon en de temperatuur op aarde

 

Een tijdje terug publiceerde Russ Steele op zijn  weblog onderstaande grafiek van de hand van meteoroloog Joe Bastardi. Men ziet voor de periode 1979 tot heden het verloop van het CO2-gehalte in de atmosfeer zoals gemeten op Mauna Loa Observatory op Hawaii, de globale zee-en landtemperatuur volgens de datareeks  HadCRUT3, en de SST (sea surface temperature) volgens de datareeks HadSST2.

co2 temp2

Russ vraagt zich af:  “ If the admission to the school of your choice, be it Cornell, or lets say Columbia or Harvard, depended on you answering this question — “Given the facts presented in the chart below, is CO2 driving the Earth’s temperature?” — how would you answer it? ”

En bezie nu eens de figuur over de inkomende zonnestraling en de maximum dagtemperaturen in de USA.  De figuur is afkomstig van een onderzoek door Willie Soon and William M. Briggs, waarvan de resultaten gisteren werden gepresenteerd in de Washington Times.

soon2
Bron: BEST project University of California

Het toont een sterke correlatie tussen inkomende zonnestraling en de oppervlaktetemperatuur in de USA. Tot nu toe werden bij dergelijke onderzoeken ook altijd de nachttemperaturen meegenomen, wat natuurlijk verwonderlijk is omdat de zon dan niet schijnt. De variatie in inkomende zonnestraling  (in W/m2) is erg klein, maar de maximum dagtemperatuur  in vooral wolkenloze regio’s volgt die opvallend goed.
Soon:  “Pictures like these cannot be drawn for temperature and CO2 concentration. There just is no such close match between the steady rise in atmospheric CO2 concentration and the often dramatic ups and downs of surface temperatures in and around the Arctic, China and the United States.” Waarvan acte zou ik zeggen (zie eerste figuur).

Soon en Briggs hebben al eerder een dergelijke sterke correlatie tussen zonnestraling en maximum temperaturen waargenomen in diverse andere regio’s op aarde. Zo vonden ze  een dergelijke correlatie ook bij hun onderzoeken in het Arctische gebied  en China. Ook de onderzoekers Van Loon en Meehl hebben in een aantal recente publicaties  (hier en hier) deze zonnestraling-oppervlaktetemperatuur-hypothese  wetenschappelijk op de kaart gezet.

De verklaring voor de sterke relatie tussen zonnestraling en temperatuur  is volgens Soon en Briggs te vinden in de conveyor belt,  de grote thermohaline circulatie  die grote massa’s water verplaatst in de oceaanbekkens. Hierbij is vooral de uitwisseling tussen Arctische Zee en tropen van belang.

conveyor1
Bron:  Wikipedia

Soon verklaart:  “…we were able to provide a self-consistent explanation for these observed apparent sun-climate correlations, which involves the exchange of heat and moisture between the equator and the Arctic region. In addition, we recently discovered direct evidence that changes in solar activity have influenced what has been called the “conveyor belt” circulation of the great Atlantic Ocean currents over the past 240 years. For instance, solar-driven changes in temperature and in the volume of freshwater output from the Arctic cause variations in sea surface temperature in the tropical Atlantic five to 20 years later. These peer-reviewed results, appearing in several science journals, make it difficult to maintain that changes in solar activity play no or an insignificant role in climate change. ”.

Sterke zeespiegelstijging verwacht?

 

” Opwarming van het klimaat zorgt de komende eeuwen voor een significante stijging van de zeespiegel. Zelfs bij een succesvol klimaatbeleid met een opwarming van minder dan 2 graden Celsius stijgt de zeespiegel deze eeuw 75 tot 80 centimeter ten opzichte van 2000. Rond 2300 is een verdere stijging tussen de 1,5 en 4,0 meter te verwachten, met als meest waarschijnlijke stijging 2,7 meter. Dat schrijven internationale klimaatonderzoekers, waaronder van Wageningen University, in het wetenschappelijk tijdschrift Nature Climate Change van 24 juni. Zij doen die uitspraken op basis van zeer uitvoerige berekeningen van de zeespiegelstijging in de afgelopen duizend jaar en beleidsscenario’s rond de uitstoot van broeikasgassen in de komende eeuwen.

Met een gericht klimaatbeleid kan de uitstoot van CO2 verder worden teruggebracht en daarmee de opwarming op max.  1,5 graad Celsius uitkomen. In die omstandigheden valt volgens de onderzoekers de meest waarschijnlijke stijging in 2300 lager uit, maar die is dan naar schatting nog altijd ruwweg 1,5 meter. Als de klimaatopwarming in de komende eeuwen uitkomt op 3 graden, dan is een stijging tussen 2 en 5 meter te verwachten, met een meest waarschijnlijke stijging van 3,5 meter.”
Aan de aanhalingstekens en de cursieve letter is al te zien dat dit een citaat is en dat dit niet uit eigen koker komt. Het is een deel van een persbericht dat de WUR gepubliceerd heeft naar aanleiding van een nieuwe publicatie van Michiel Schaeffer, William Hare, Stefan Rahmstorf en Martin Vermeer, Long-term sea-level rise implied by 1.5°C and 2°C warming levels,  in Nature Climate Change van 24 juni  2012.

delta

Nu waren we al wat gewend na het rapport van de Deltacommissie onder leiding van Cees Veerman. De commissie bestond uit 10 mensen, van wie er zeggen en schrijven 3 iets hebben gestudeerd dat met het onderwerp zeespiegel te maken heeft. Conclusie van de commissie: rond 2100 is de zeespiegel tussen 65 en 130 cm gestegen. Hoon was hun deel, toen bleek dat die 130 cm bij elkaar gerommeld was. Wat dat betreft vallen die 75 tot 80 cm in het jaar 2100 van het rapport van Schaeffer et al best wel mee. Maar is het reëel?

Schaeffer et al zeggen dit:

Projecting sea level into the future is still associated with large uncertainties. Physics-based models attempting to predict the combined contributions from thermal expansion, glaciers and ice sheets are not yet mature and underestimate the SLR observed in past decades. One of the largest uncertainties at present is the response of the Greenland and Antarctic ice sheets, where process-based models do not capture the full response so far observed1, nor the timescales of response seen in the palaeorecord.
Voorzichtigheid dus ook bij de auteurs, maar desalniettemin een voorspelling van een forse zeespiegelstijging voor de komende 90 jaar. Laat ik daarom eens enkele aspecten van de publicatie onder de loep nemen. In de publicatie “Long-term sea-level rise implied by 1.5°C and 2°C warming levels”  maken de auteurs gebruik van een zogenaamd semi-empirisch model om toekomstige zeespiegelstijging te voorspellen. Voor het gebruik van dit model is een record van zeespiegeldata een voorwaarde. De publicatie “Long-term sea-level rise implied by 1.5°C and 2°C warming levels”  leunt daarom sterk op een publicatie van Kemp et al uit 2011, getiteld “Climate related sea-level variations over the past two millennia”.While these models are further developed, semi-empirical models have emerged as a complementary approach and have shown their ability to reproduce sea-level evolution over the past millennium and the modern tide-gauge record well, leading to projections that are robust against different choices of input data and statistical approach. It remains open, however, how far the close link between global sea level and temperature found for the past will carry on into the future.

Despite this caveat, the results presented here provide at least plausible estimates for sea-level evolution in the coming centuries and a number of robust insights into how it can be affected by mitigation measures. A key aspect of this, irrespective of the exact numbers, is the long response time of sea level that is physically expected from the slow response of large ice sheets and the deep ocean to climate change, and also found in palaeoclimate data2. This slow response means that about half of the twenty-first century SLR is already committed from past emissions. ”.

Deze publicatie voorziet de onderzoekers van zeedata over de afgelopen 2 millennia. Zoals te zien is zijn ook hier Rahmstorf en Vermeer leading authors. Pikant is dat Michael (hockeystick) Mann co-auteur is. Michael Mann was nodig om de auteurs te voorzien van cijfers over de temperatuur van de afgelopen 2000 jaar. Die komen uit zijn publicatie uit 2008, getiteld “Proxy-based reconstructions of hemispheric and global surface temperature variations over the past two millennia”.

Dus de opzet ziet er als volgt uit:

1) De publicatie van Schaeffer et al doet een voorspelling over de toekomstige zeespiegel in 2012
2) Daarvoor is een reconstructie nodig van de zeespiegel over de afgelopen 2000 jaar, die wordt geleverd door Kemp et al in 2011
3) De reconstructie van de zeespiegel gedurende de afgelopen 2000 jaar kan niet zonder een reconstructie van de globale temperatuur van de afgelopen 2000 jaar, en die wordt geleverd door Mann et al in 2008

 

bas14
Bron: agreenliving.org

In deze paragraaf zal ik me richten op de locatie van het onderzoek en de problemen en onzekerheden die daarmee samenhangen. Daarover heb ik a eerder op deze site geschreven. In een volgende bijdrage zal ik aandacht besteden aan het model dat de onderzoekers gebruikt hebben.

In het artikel van Kemp et al wordt een reconstructie van het zeeniveau van de afgelopen 2100 jaar uitgevoerd op basis van proxies uit twee kustmoerassen in North Carolina. Vervolgens tonen de onderzoekers aan dat voor tenminste de afgelopen 1000 jaar de zeespiegelstijging correleert met het globale temperatuurverloop. Althans, dat is wat de auteurs beweren. In onderstaande grafieken is een en ander aanschouwelijk gemaakt.

kemp1
kemp2

kemp4

Een van die auteurs is Michael Mann, bekend van de hockeystickgrafiek. Geen wonder dan ook dat de publicatie op extra belangstelling mocht rekenen van diegenen die het klimaat kritisch volgen. En kritiek kwam er, zowel op de reconstructie van het zeeniveau als op de gebruikte temperatuurdata.

Laten we eerst eens naar de reconstructie van het zeeniveau kijken. De auteurs concluderen op basis van de studie dat er een viertal periodes te onderscheiden zijn:

a) van 100 v. Chr. tot 950 n.Chr. een stabiele zeespiegel
b) van 950 n.Chr. tot 1350 n.Chr. een stijging met 0,6 mm/jaar
c) van 1350 n.Chr. tot ongeveer 1880 n.Chr. stabiel en licht dalend
d) van ongeveer 1880 tot heden 2,1 mm/jaar

Voor een inleiding in de materie leest men bijvoorbeeld deze site, hoofdstuk “De Feiten” en dan “Zeespiegelstijging”. Het is dan al snel duidelijk dat van ‘één zeespiegel’ geen sprake is. Allerlei factoren hebben invloed op de zeespiegel, zodat men beter van regionale zeespiegel kan spreken dan van een mondiale, zeker in een relatief korte tijdsspanne.

Onderhavige studie baseert de reconstructie van het zeeniveau op een aantal sedimentboringen op een tweetal plaatsen, vlak bij elkaar gelegen aan de oostkust van de USA. Tot voor kort, voordat de satelliet zijn intrede deed, was men uitsluitend aangewezen op onderzoek langs de kust. Dat juist dergelijk kustonderzoek voor extra complicaties zorgt is bekend. Mörner (2010) vat de problemen die kunnen ontstaan bij een reconstructie van het zeeniveau langs de kust bondig samen in onderstaande figuur.

kemp5Bron: Mörner
Zoals op het kaartje goed te zien is, is de kust van North Carolina een sedimentatiekust, met strandwallen, en een achterliggend waddengebied, het haf. Eigenlijk is deze situatie heel goed vergelijkbaar met onze eigen kust in West en Noord Nederland. Net als in North Carolina is in ons haf op den duur veen ontstaan (Hollandveen). Dergelijke kusten zijn zeer dynamisch van aard (zie bovenstaand figuur) waardoor het zeer lastig is het zeeniveau te reconstrueren. Bovendien is het extra lastig op basis van de veenafzettingen dergelijk onderzoek te doen omdat veenafzettingen organisch van aard zijn, en te maken hebben met inklinken, mar ook met andere geochemische reacties.

De auteurs zeggen over de betrouwbaarheid van deze data: “Agreement of geological records with trends in regional and global tide-gauge data (Figs. 2B and 3) validates the salt-marsh proxy approach and justifies its application to older sediments. Despite differences in accumulation history and being more than 100 km apart, Sand Point and Tump Point recorded near identical RSL variations.”

kemp6Bron: WUWT
Eschenbach heeft in een bijdrage voor WUWT uitgezocht of de salt-marsh proxy approach in de studie inderdaad gerechtvaardigd wordt door nabijgelegen getijdedata. In bovenstaande figuur zijn de 2 nabijgelegen getijdemeetpunten weergegegeven, namelijkHampton Roads en Wilmington.

Van de eerste gaan de data terug tot 1927, van de tweede tot 1935. Bovendien heeft Eschenbach de satellietgegevens van TOPEX
gebruikt die lopen vanaf 1992. In onderstaande figuur zijn alle data bijeengebracht om te zien of “global tide-gauge data (Figs. 2B and 3) validates the salt-marsh proxy approach and justifies its application to older sediments” zoals de auteurs beweren.

kemp3Bron: WUWT
Opvallend is dat de gemiddelde zeespiegelstijging van Wilmington 2 mm/jaar is, terwijl die van Hampton Roads 4,5 mm/jaar is. Beide meetpunten liggen nog geen 300 km van elkaar. Overigens een prachtig bewijs dat Mörner gelijk heeft. Maar de grafiek laat tevens zien dat beide getijdedatareeksen zo ver uiteen lopen dat van een ‘valitation’ van de gebruikte aanpak geen sprake kan zijn. Zeker als men in daarbij de verschillen tussen de gekozen meetpunten Tump Point en Sand Point betrekt: de zeespiegelstijging van het eerste is bijna 50% groter dan van de laatste.

Eschenbach vat dit zo samen: ” We don’t have good observations to compare with their results, so virtually any reconstruction could be claimed to be “validated” by the nearby tidal gauges. In addition, since the Tump Point sea level rise is nearly 50% larger than the Sand Point rise, how can the two be described as “near identical” ?” . Overigens vertoont de recente satellietmeting van TOPEX een gemiddelde stijging vanaf 1992 van 0,5 mm/jaar.

 

In deze paragraaf ga ik in op het door Kemp et al gebruikte wiskundige model om met behulp van de gereconstrueerde zeespiegeldata van de afgelopen 2000 jaar een voorspelling te doen voor de komende eeuwen. Tom Moriarty heeft in zijn weblog climatesanity het gebruikte model aan een nadere inspectie onderworpen. Moriarty is fysicus en Senior Scientist bij de  US Department of Energy’s National Renewable Energy Laboratory. Moriarty ploos het gebruikte wiskundige model van Kemp et al uit en gebruikte daarvoor ook de modellen die de auteurs in voorafgaande publicaties gebruikten. Zie hiervoor zijn bijdragen.  KMVR2011 is de bovengenoemde publicatie van Kemp:

“ Here is the KMVR2011 model:

tom1

where

tom2

Where H is the sea level, T(t) is the global temperature, Too, a1, a2, b and τ are all constants and To(t) is a to-be-determined time varying function related to T(t) as defined by equation Ia.

Now, consider the following temperature evolution.  It is nearly the same as equation II from my previous post, but has an additional unitless constant, γ (a.k.a. “gamma”), in the exponential…

tom3

If equation II is inserted into equation I, then…

tom4

Rearranging terms in equation III gives…

tom5tom6

H is the sea level.  dH/dt, the derivative of the sea level,  is the sea level rise rate.  d2H/dt2, the second derivative of the sea level, is the rate at which the sea level rise rate changes.  That is, d2H/dt2, is the acceleration.  If d2H/dt2, is positive, the sea level rise rate is increasing.  Conversely, if d2H/dt2, is negative, then the sea level rise rate is decreasing.  Taking the time derivative of equation IIIa gives…

Let’s also consider the difference in the sea level rise rates at some time, t, for different values of γ.  We can do this by analyzing the derivative of dH/dt (equation IIIa) with respect to γ.

tom7

What does the math tell us? KMVR2011 does not conclude with specific values for their model constants and their time varying T0(t).  Instead, they present probability density distributions for some constants, or combination of constants.  However, there are some definite constraints that can be noted about the variables and their relationships to each other.  These constraints are key to my conclusions.

Constraints:
*)  a1 + a2 = a, where a1 and a2 are defined in KMVR2011 (see equation I, above) and a is defined in VR2009.  VR2009 found a = 5.6 mm/yr/K.
*)  a1 > 0 mm/yr/K  and a2 > 0 mm/yr/K.  KMVR20011 states that the distribution of a1 for their Bayesian analysis varied between 0.01 and 0.51 mm/yr/K.   Needless to say, if either of these terms were less than zero the KMVR2011 model would make even less sense that it does now.  That would be a road that the KMVR2011 authors do not want to travel.
*)  b < 0 .  VR2009 found b = -49 mm/K.   KMVR2011 varied b about -49 mm/K with σ2 = (10 mm/K)2 for their Bayesian analysis.

( VR2009 is de publicatie van Vermeer en  Rahmstorf , 2009 PNAS paper, “Global sea level linked to global temperature“ ( Rob de Vos))

*)  C  > 0.  C is a unitless constant that I introduced, and for the purposes of this post I am constraining C to be greater than zero.
*)  γ > 0.  γ is a unitless constant that I introduced, and for the purposes of this post I am constraining γ to be greater than zero.
*)  Time, t, is restricted to about 1900 and later for my hypothetical temperature (equation II).  This insures that T(t) > T0(t), which in turn insures that dT0(t)/dt > 0.

The equations above, coupled with the listed constraints guarantee the signs of the derivatives shown in table 1, below.

tom8
Table 1. Derivatives of temperatures and second derivatives of sea level.
Green “up arrows” indicate increasing values and red “down arrows” indicate decreasing values.

As you can see from table 1, it gets little confusing for 0<γ<1.  When a1, a2, b, C, and γ conform to the listed constraints, the signs of the various derivatives are known with certainty as long as…

tom9

But when …

tom10

at some point in time t- t’ will become large enough that d2H/dγdt will become positive.  When that time occurs depends on the choices of a1, a2, b  and γ.  If we choose a1, a2 and b to agree with VR2009 (recall a1 +a2 = a = 5.6 mm/yr/K, and b = -49 mm/K) and γ = 0.8, then d2H/dγdt will continue to be negative until t – t’ = 44 years. “.

De conclusie van Moriarty uit bovenstaande exercitie in hogere wiskunde is nogal absurd: Het model van Kemp et al levert bij hogere temperatuurstijgingen geen stijging van het zeeniveau op maar een daling ervan! Deze grafiek geeft de temperatuurstijging weer bij verschillende scenario’s:

tom11
En dit zij de gevolgen voor de zeespiegel als men het model van Kemp et al hanteert:

tom12
Conclusie: het gehanteerde model voorspelt zeespiegeldalingen bij temperatuurstijgingen. Volgens Kemp is dit een gevolg van het feit dat de constante b een negatief teken heeft.

Stefan Rahmstorf zei over Moriarty:  “ Science progresses by peer-reviewed publications, not blogs. We are well advanced in preparing a paper that includes the latest sea level data and groundwater pumping estimates, as well as looking at a number of other factors. That will be up for discussion once it appears in the peer-reviewed literature. (Without giving away too much, I can probably already say that we come to different conclusions from what you claim.) ”.

Dit commentaar van Rahmstorf deed hij vóór de laatste publicatie. Misschien zou het voor de wetenschap goed zijn als  Rahmstorf zijn academische arrogantie eens opzij zou zetten. Moriarty is niet de eerste ‘leek’  die buiten het formele circuit van publicaties om laat zien dat hij verstand van zaken heeft. Maar helaas wordt hij , net als McIntyre, gezien als een gevaarlijke buitenstaander. Dat dit tot verhitte debatten en ferme uitspraken leidt leest men in deze blog.

Vegetatie Sahel houdt langjarig gemiddelde neerslag in de gaten?

Kort geleden heb ik aandacht besteed aan een vraag in het examen aardrijkskunde voor het havo. Als u denk dat dit een eenmalige uitglijder was geef ik nu een kijkje in het herexamen aardrijkskunde voor het havo van afgelopen dinsdag.Opdracht 16 van het herexamen:

her1

Dit is de grafiek die bij de opdracht hoort. Trouwe lezers herkennen hem van een recente bijdrage over het examen havo van 2 weken geleden, en al wat langer van het hoofdstukje ‘De Sahara Groeit’.

her2
Een leuke vraag: je test het lezen van de grafiek en de kandidaat moet het verband begrijpen tussen neerslag en de verschuiving van vegetatiezones.  En dit is het antwoord uit het officiële correctiemodel:

her3

Ik moest het antwoordmodel twee maal lezen, en begreep toen dat de examenmakers een enorme fout hebben gemaakt. Ziet u wat er fout is? Aan het antwoordmodel te zien zou er in 1965 sprake moeten zijn van een omslagpunt, waardoor vegetatiezones verschuiven. Ik pijnigde mijn hersens wat er in godsnaam aan de hand was met 1965. Toen begreep ik de absurde redenering die de examencommissie/CITO hier gevolgd heeft: tussen 1950 en  1965 waren de jaarlijkse hoeveelheid neerslag groter dan het langjarig gemiddelde, erna kleiner. De examenmakers denken dus dat het langjarig gemiddelde van de neerslag in de Sahel een omslagpunt is dat verschuiving van vegeatiezones triggert. Onbegrijpelijk.

Het gaat om het verschuiven van vegetatiezones. Die zones verschuiven vanwege in dit geval veranderingen in het neerslagpatroon. Het is in het geheel niet interessant of in bepaalde jaren de neerslag boven of onder het langjarig gemiddelde ligt. Het gaat om de dynamiek, niet het absolute getal. Van 1950 tot 1985 neemt de jaarlijkse hoeveelheid neerslag in de Sahel af. Deze afname zorgt voor een verschuiving van de vegetatiezones richting evenaar. Na 1985 nemen de jaarlijkse hoeveelheden neerslag in de Sahel weer toe, met als gevolg een verschuiving van de vegetatiezones naar het noorden.Of de jaarlijkse neerslag boven of onder het gemiddelde ligt is zoals reeds gezegd in het geheel niet van belang. Hoe zou zoiets überhaupt moeten? Een gemiddelde is een rekenkundige waarde, niets meer dan dat.
Vegetatie reageert op veranderingen in de externe factoren, niet op een door de mens berekend gemiddelde.

In het neerslagpatroon in de Sahel zit een periodiciteit, die waarschijnlijk samenhangt met die van de AMO, Atlantic Multidecadal Oscillation. Dat is een maat voor de natuurlijke variabiliteit van de SST (sea surface temperature) van de noordelijke Atlantische Oceaan , met een periodiciteit van 60 tot 80 jaar. Het dieptepunt in die periodiciteit hebben we rond 1985 gehad. Velen herinneren zich nog wel de vreselijke beelden van verhongerende mensen in de Sahel. Vanaf 1985 neemt de neerslag weer toe, en met een periodiciteit van 60 tot 80 jaar is te verwachten dat die neerslagtoename in de Sahel nog wel tot het midden van deze eeuw zal doorgaan. Wat overigens niet wil zeggen dat het elk volgend jaar natter is. Daarvoor is het neerslagpatroon in deze regio te wisselvallig.

Het eerste deel van het antwoord moet derhalve luiden:  tussen 1950 en 1985 neemt de jaarlijkse neerslag af, met als gevolg naar het zuiden verschuivende vegetatiezones. Na 1985 neemt de jaarlijkse neerslag toe, en verschuiven de vegetatiezones naar het noorden.
Examencommissie/CITO : een dikke 1 dus voor het antwoord op vraag 16 !

Het einde der tijden als wapen voor een nieuwe wereldorde

bruckner

 

Het artikel van Pascal Bruckner in de Volkskrant van 15-6-2012 over het gevaar van het moderne doemdenken is mij uit het hart gegrepen. De planeet als het nieuwe proletariaat dat moet worden gered van uitbuiting is exact wat de afgelopen jaren in het westen is gebeurd.

Bruckner is filosoof en als associate professor verbonden aan het Institut d’Études Politiques de Paris. Dit instituut leidt van oudsher de Franse politieke en diplomatieke elite op. Het artikel van Bruckner is oorspronkelijk in het Engels verschenen in City Journal.
Diegenen die niet mee doen in deze apocalyptische stoelendans worden verketterd en verguisd: “De econoom Rajendra Pachauri, het hoofd van het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN, heeft de Deense statisticus en eco-scepticus Bjørn Lomborg zelfs vergeleken met de Führer. De Amerikaanse klimaatwetenschapper James Hansen heeft oliemaatschappijen die ’twijfel proberen te zaaien over de opwarming van de aarde’ beschuldigd van ‘ernstige misdaden tegen de menselijkheid en de natuur’. Hansen bestempelde treinen die kolen vervoeren als ‘doodstransporten’. Ellen Goodman, columnist van The Boston Globe, schreef dat ‘ontkenners van de opwarming op gelijke voet staan met ontkenners van de holocaust’.  ”Arabist Hans Jansen schreef al in 2007 in HP dat de mens een eigenaardig, mogelijk aangeboren, verlangen naar het einde der tijden heeft. Bruckners constatering dat schrijvers, politici, journalisten en wetenschappers wedijveren in het schilderen van de verschrikkingen als we ons leven niet beteren stemt me niet vrolijk. Hij schrijft: “  De angst die deze intellectuelen zaaien, is een soort vraatzuchtig enzym dat zorgen opslokt, zich ermee voedt en vervolgens op zoek gaat naar nieuwe zorgen. Toen de kerncentrale van Fukushima instortte na de enorme aardbeving in Japan van maart 2011, was dat niet meer dan een bevestiging van een reeds aanwezige angst die slechts wachtte op invulling. Over een half jaar zijn we weer in de greep van een andere angst: een pandemie, de vogelgriep, smeltende ijskappen of de straling van mobieltjes. Angst wordt ook een zichzelf vervullende profetie. De media berichten dat jonge mensen wakker liggen van de zorgen over de opwarming van de aarde. Alsof dat verbazing wekt; dezelfde media pompen die zorgen er voortdurend in. Als een echoput weerspiegelen opiniepeilingen de opvattingen die de media verspreiden. Zo worden we ingeënt tegen de vrees door het steeds weer herhalen van dezelfde thema’s. ”

Al Gore, de voormalige vice-president van de USA, is een prominente speler in het rondreizende circus van angstprofeten. In zijn documentaire ‘An Inconvenient Truth’ stelde hij: “ De mensheid zit op een tijdbom. Als de overgrote meerderheid van de wetenschappers gelijk heeft, hebben we nog maar tien jaar om een enorme catastrofe af te wenden die het hele klimaatsysteem van onze planeet in een duikvlucht van gigantische vernietiging zal storten. Dat zal gepaard gaan met extreem weer, overstromingen, droogte, epidemieën en dodelijke hittegolven die erger zijn dan we ooit hebben meegemaakt: een catastrofe die we zelf hebben veroorzaakt. ”. Dat een dergelijke voorspelling zelfs op de examencommissie en het CITO indruk maakte heb ik in de bijdragen van 6 juni en 8 juni j.l. duidelijk gemaakt.

Vanuit allerlei hoeken is al jaren sprake van een vloedgolf van propaganda over de opwarming van de aarde en voor de noodzaak om van buitenaf in te grijpen in de economie van de rijke landen. Een aantal kiezers in het Westen is extreem gevoelig voor zulke verhalen en omhelst deze nieuwe leer van harte. Hans Jansen constateerde dat de mens in zijn borst ‘een heftig heimwee naar het einde der tijden’ draagt. De VN en in het bijzonder het IPCC zijn daarmee voertuigen geworden om een nieuwe wereldorde tot stand te brengen. Arme landen vormen de meerderheid in deze organisaties, en veel leiders van die arme landen zien de rapporten van het IPCC en de klimaatconferenties als vehikels om Westerse geldstromen om te buigen naar hun eigen land. Het kapitalistisch productiesysteem wordt verantwoordelijk geacht voor de naderende ondergang, dan wel verantwoordelijk gesteld om opportunistische redenen. Maar er is hoop vanuit onverwachte hoek: het is op aarde de afgelopen 15 jaar niet warmer geworden. Of dat indruk maakt op de doemdenkers valt te betwijfelen.