Bron: NOAA
Nu de kruitdampen van deel één van het nieuwste IPCC-rapport wat zijn opgetrokken kan voorzichtig een balans opgemaakt worden. Dat eerste deel, Summary for Policy Makers, is voor een groot deel een herhaling van het vorige rapport uit 2007, namelijk dat we , als we niets doen, op weg zijn naar een catastrofale opwarming. Maar het rapport telt ook enkele opvallende zaken, bijvoorbeeld dat het nu nóg zekerder is dat de recente opwarming vooral de schuld van de mens is: “It is extremely likely that human influence has been the dominant cause of the observed warming since the mid-20th century.”.
Het IPCC kwalificeert de term extremely likely als een zekerheid van 95-100%. Dat lijkt heel erg op de zogenaamde betrouwbaarheidsintervallen uit de statistiek, maar is hier heel wat anders. Een betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op een reeks van betrouwbare gegevens. Voor de vraag hoe groot het aandeel van de mens is in de recente opwarming ontbreken keiharde gegevens. Dat is inherent aan het feit dat klimatologen nog heel veel niét weten. Wat overigens geen schande is, het klimaatsysteem is immers zeer complex. Maar het betekent wel dat het op dit moment feitelijk onmogelijk is om vast te stellen hoe groot het aandeel van die menselijke invloed op de opwarming is. Hoe het IPCC dan aan die stellige kwalificatie komt wordt uit het rapport niet duidelijk. Bij handopsteken misschien zoals hier en daar wordt geopperd?
De complexiteit van de rol van natuur en mens in klimaatveranderingen werd recentelijk nog eens bevestigd door een studie van Kosaka en Xie. Zij concludeerden dat de stilstand van de aardse temperatuur gedurende de afgelopen 13 jaar vooral het gevolg is van natuurlijke variabiliteit. Maar die natuurlijke variabiliteit begon natuurlijk niet in 2000, die is er altijd geweest. Judith Curry rekende op basis van dezelfde studie uit hoe de verhouding van het aandeel natuur-mens in de opwarming was voor de periode 1975 – 1998. Conclusie: de stijging van de wereldtemperatuur tussen 1975 en 1998 is voor ongeveer 40% door de mens veroorzaakt en voor 60% het gevolg van natuurlijke variabiliteit. De studie van Kosaka en Xie is op 28 augustus j.l. gepubliceerd in Nature, op tijd voor dit rapport.
Een tweede manco in het rapport is het ontbreken van een ten opzichte van het vorige rapport herberekende klimaatgevoeligheid. Klimaatgevoeligheid is de geschatte temperatuurverhoging als gevolg van verdubbeling van het CO2-gehalte. Weliswaar wordt de onderste grens van wat likely is naar beneden bijgesteld van 2 °C naar 1,5 °C, maar de waarschijnlijke bovengrens blijft 4,5 °C. Die bijstelling naar beneden “reflects improved understanding, the extended temperature record in the atmosphere and ocean, and new estimates of radiative forcing”. Dat is wel merkwaardig: 6 jaar klimaatstudies leveren verbeterde inzichten in de werking van het klimaatsysteem, maar de bandwijdte van de geschatte klimaatgevoeligheid wordt groter. Sterker nog: in tegenstelling tot het vierde rapport komt het IPCC nu niet met een “best estimate for equilibrium climate sensitivity”. Oorzaak: “…lack of agreement on values across assessed lines of evidence and studies”. Marcel Crok zegt hierover: “ Dat is raar. Klimaatgevoeligheid is een van de belangrijkste parameters. Het bepaalt grotendeels hoeveel opwarmen we kunnen verwachten. Als er een gebrek aan overeenstemming is tussen de verschillende methodes/studies dan willen we daar alles van weten ”.
Geen doemscenario dus in dit vijfde rapport? Toch wel: een flinke zeespiegelstijging. Het rapport stelt: “Under all RCP scenarios the rate of sea level rise will very likely exceed that observed during 1971–2010 due to increased ocean warming and increased loss of mass from glaciers and ice sheets.”
De zeespiegel zal deze eeuw volgens het IPCC tussen de 28 cm en 95 cm stijgen, afhankelijk van het scenario. Dat is nogal wat. Die ondergrens van 28 cm/eeuw is ongeveer de recente stijging van de globale zeespiegel volgens satellietmetingen. Er zou sprake zijn geweest van een acceleratie in de zeespiegelstijging gedurende de 20e eeuw. Het rapport: “It is very likely that the mean rate of global averaged sea level rise was 1.7 [1.5 to 1.9] mm yr– 1 between 1901 and 2010, 2.0 [1.7 to 2.3] mm yr–1 between 1971 and 2010 and 3.2 [2.8 to 3.6] mm yr–1 between 1993 and 2010. Tide-gauge and satellite altimeter data are consistent regarding the higher rate of the latter period.”. Ik heb daar mijn twijfels over, vooral omdat die zogenaamde peilschaalmetingen géén acceleratie vertonen.
Hieronder ziet u de absolute zeeniveaumetingen van Den Helder, een van de langste meetreeksen op aarde:
Bron: PSMSL
De macht-trendlijn zou een buiging moeten vertonen als er in het verleden sprake is geweest van een acceleratie in de zeespiegelstijging, maar die is er niet: de trendlijn is kaarsrecht. Nu heeft de zeespiegelstijging overal op aarde een ander tempo. Het zou dus kunnen zijn dat Den Helder een uitzondering vormt en dat er elders wel een acceleratie heeft plaatsgevonden. In de databank van PSMSL zijn nog 7 stations te vinden met een meetreeks van tenminste 100 jaar, die goed verspreid op aarde liggen en niet in tektonisch actieve zones liggen. Alle stations geven hetzelfde beeld als Den Helder: geen acceleratie:
Het IPCC verwacht een verdere versnelling van de zeespiegelstijging deze eeuw als gevolg van thermische expansie en versnelde afsmelt van landijs en gletsjers. Daar kunnen vraagtekens bij gezet worden, alleen al omdat er recent geen sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging. De zeespiegelstijging wordt sinds 1993 ook berekend aan de hand van satellietdata, en vanaf 1993 tot heden is ook daar geen acceleratie bespeurbaar ( zie hier ). Bovendien, als er een “lack of agreement” is over de klimaatgevoeligheid, kan men dan wel een acceptabele voorspelling doen over de te verwachten zeespiegelstijging? Men zou bovendien denken dat de falende klimaatmodellen het IPCC voorzichtiger zouden maken bij het doen van al te boude voorspellingen.
Het laatste punt van kritiek op het IPCC-rapport betreft het vrijwel negeren van de stilstand in de stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur vanaf eind jaren ’90. Het rapport noemt enkele mogelijke oorzaken, waarbij die van opslag van extra energie in de diepere oceanen de laatste tijd populair is. Dr.Richard Lindzen van het MIT zegt hierover: “Their excuse for the absence of warming over the past 17 years is that the heat is hiding in the deep ocean. However, this is simply an admission that the models fail to simulate the exchanges of heat between the surface layers and the deeper oceans. However, it is this heat transport that plays a major role in natural internal variability of climate, and the IPCC assertions that observed warming can be attributed to man depend crucially on their assertion that these models accurately simulate natural internal variability. Thus, they now, somewhat obscurely, admit that their crucial assumption was totally unjustified. ”
Er is domweg nog geen sluitend antwoord gevonden op de vraag waarom geen enkel klimaatmodel deze stilstand heeft kunnen voorspellen. Voor het IPCC is dit gebrek aan inzicht echter geen belemmering om toch een stevig standpunt in te nemen: het noemt deze stilstand treffend een ‘warming hiatus’, een tijdelijke vertraging in de opwarming.
In bovenstaande grafiek wordt treffend getoond dat je de wereldtemperatuur vanaf 1980 ook nog op een andere manier kan weergeven dan als lijngrafiek (links), namelijk als decenniumgemiddelde (rechts). In het laatste geval is het meest recente decennium nóg warmer dan de twee voorafgaande. Bekijkt men de lijngrafiek dan zal men zich wellicht verbazen over het vlakke verloop vanaf eind jaren ’90, zeker als deze ontwikkeling niet model-conform is.
Richard Lindzen zegt het treffend: het is verbazingwekkend om te zien hoe het IPCC zich in allerlei bochten moet wringen om de internationale klimaatagenda op gang te houden.