Categoriearchief: Geen categorie

Verdienen aan de energie-onbalans

De ANWB schrijft in een emailalert vanmiddag:

De laagste stroomprijs ooit!  De stroomprijzen van zondag 2 juli

De omstandigheden op zondag 2 juli voor het opwekken van stroom uit wind en zon zijn morgen ideaal. Windkracht 4 en volop zon, maar met zo’n 21 graden hoeven de airco’s niet aan en presteren zonnepanelen optimaal. Bovendien is er in het weekend altijd al minder vraag vanuit de industrie. Er is morgen simpelweg veel meer aanbod van stroom dan dat er vraag naar is.

Dat betekent dat je morgen bijna de hele dag (en nacht) kunt profiteren van ‘gratis’ stroom. Van 11:00 tot 17:00 uur krijg je zelfs écht geld toe om stroom te verbruiken. Tussen 13:00 en 16:00 uur is er met -61 cent per kWh(!) een nieuw laagterecord.

Let op! Ook bij negatieve stroomprijzen betaal je energiebelasting en inkoopkosten. Er komt per kWh altijd nog 17 cent bij. Verbruik je tussen 13:00 en 16:00 uur één kWh, krijg je daar dus 44 cent voor.”

Dat is natuurlijk heel fijn als je een dynamisch energiecontract hebt, en uiteraard gaat mijn afwasmachine morgen draaien. Maar het is ook een teken dat de energiebalans in ons land (en in de buurlanden) behoorlijk scheef is gegroeid. Boosdoeners zijn de vele zonnepanelen en windmolens, die niet vraaggestuurd energie leveren maar alleen als de zon schijnt en/of de wind waait. Dat tikt extra aan in het weekend als er relatief weinig stroom gebruikt wordt.

Vervelend is dat als de zon niet schijnt (50% van het jaar) of als het weinig waait er toch voldoende stroom opgewekt moet worden om aan de vraag te kunnen voldoen. Dat doen we dan met behulp van energiecentrales die fossiele brandstoffen gebruiken en met kerncentrales. Kerncentrales en een deel van de fossiele energiecentrales zijn niet snel uitschakelbaar, zodat er momenten zijn waarop we teveel stroom produceren. Dan moet er zelfs geld bij, zoals morgen,  tot € 0,62 per kWh ! Op hout/bossen draaiende centrales zijn overigens ook niet snel schakelbaar, maar volgens de EU wel ‘klimaatbesparend’. Wat een gekte.

Biomassa wordt ‘biogrondstoffen’, met EU certificaat!

Wetenschapsjournalist Edwin Timmer schrijft vandaag in het AD over het pleidooi om zo snel mogelijk te stoppen met het gebruik van biomassa (lees: bossen) voor het opwekken van elektriciteit. Dat pleidooi komt uit de mond van Tim Searchinger die vandaag in de Tweede Kamer aanzat aan een gesprek over biomassa. ,,In de strijd tegen klimaatverandering kunnen we ons die extra CO2-uitstoot niet veroorloven”, waarschuwt Searchinger. Tim Searchinger is senior wetenschapper aan Princeton University’s Center for Policy Research on Energy and the Environment.

Dat het massaal verstoken van hout discutabel is, is om meerdere redenen zonneklaar. Zo is de uitstoot van CO2 bij verbranding aanmerkelijk hoger dan van steenkool. Bovendien worden er aan beide zijden van de Atlantische Oceaan enorme oppervlaktes bos gekapt om aan de vraag naar hout als brandstof in de EU te voorzien.

Fig.1    Bron: Flickr

Die grote vraag naar biomassa in de EU is het gevolg van het feit dat de socialistische Europees Commissaris Frans Timmermans hout een ‘groene verklaring’ heeft gegeven. De EU gaat ervan uit dat de CO2 die vrijkomt bij het verstoken van hout weer snel door nieuwe bomen wordt opgenomen. In werkelijkheid gaat dat  natuurlijk net zo langzaam als bij het vrijkomen van CO2 door het gebruik van bijvoorbeeld steenkool. Of aardgas, dat ook nog eens veel schoner verbrandt.

Zowel vanuit de wetenschap als vanuit de burgers zijn er -terecht- grote bezwaren tegen het gebruik van biomassa. Dat brengt Timmermans er echter niet toe om het gebruik van biomassa te verbieden. Wel heeft hij enkele maatregelen genomen om het probleem te verdoezelen. Zo noemt hij biomassa nu ‘biogrondstoffen’, en mag er alleen nog maar hout gebruikt worden uit bossen die Europees ‘gecertificeerd’ zijn. Het sprookje van de Kleren van de Keizer dus. Hoe dubbel het allemaal is toont de foto, waar Timmermans voor een groot scherm met  “Fairness, Sustainability, Respect” zijn verhaal houdt.

Nederland is een van de grootste gebruikers van biomassa in de EU en minister Rob Jetten van D66 schaart zich nog steeds braaf achter het beleid van de EU. Dat grote Nederlandse gebruik is sterk gestimuleerd door grote subsidies voor bedrijven die biomassa willen gebruiken. Het is overigens opvallend dat door extreme actiegroepen als bijvoorbeeld Extinction Rebellion wel vaak de subsidiëring van fossiele brandstoffen wordt gehekeld terwijl het over biomassa opvallend stil blijft.

Professor David Smeulders van de TU Eindhoven: “Kies dan bijvoorbeeld voor meer kernenergie. Doorgaan met bomenverbranding is echt dramatisch. Daar hoef je geen wetenschapper voor te zijn: met een beetje boerenverstand begrijp je dat we voor het opslaan van CO2 elke boom hard nodig hebben.

Energietransitie tot mislukken gedoemd

Afgelopen week rekende ir. Jacques Hagoort op de website Wynia’s Week de energieplannen van minister Rob Jetten door. Zijn conclusie liegt er niet om, zoals de titel van het artikel aangeeft:


Fig.1    Bron:  Wynia’s Week

Wat Hagoort doet is waar hij als ingenieur goed in is, namelijk het doorrekenen van plannen. In dit geval de plannen van minister Rob Jetten. In 2050 moeten alle EU-landen, dus ook Nederland, klimaatneutraal zijn. Er mogen dan netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten. Een en ander is vastgelegd in de Europese klimaatwet van 2021. Dat is bindend voor alle EU lidstaten. In 2030 moet de broeikasuitstoot met 55% zijn afgenomen ten opzichte van 1990.

Om dat doel te bereiken heet Jetten onlangs een pakket met ruim 120 klimaatmaatregelen naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarbij heeft hij zelfs de maatregelen van de EU overtroffen, braafste jongetje van de klas als we de afgelopen decennia steeds maar willen zijn. Dat mag dan ook wat kosten, ruim 28 miljard euro.

Fig.2    Bron: Wynia’s Week

Wat dat betekent voor de herkomst van de energie die we in Nederland nodig hebben laat figuur 2 zien. Fossiel daalt tot 0 in 2050, en dat moet gecompenseerd worden door een toename van wind- en zonne-energie, wat waterstof en heel veel meer kernenergie. Wat dat laatste betreft: Hagoort berekent dat alleen al voor de nodige groei van kernenergie niet 1 duo-kerncentrale nodig zal zijn (zoals nu gepland in Borssele), maar 16 duo kerncentrales. Alleen dat al is op relatief korte termijn onmogelijk.

Maar Hagoort rekent er verder rustig op los, over hoeveel extra windmolens er moeten komen, hoeveel zoutcavernes (440) er moeten komen om waterstof in op te slaan, enzovoort. Conclusie van Hagoort:

Klimaatneutraliteit-in-2050 is misschien een lofwaardige streven, het is met de beste wil van de wereld onuitvoerbaar. Een tijdspanne van 30 jaar is gewoon te kort om zo’n majeure systeemverandering in de praktijk door te voeren. Klimaatneutraliteit-in-2050 kunnen we vergeten. Het is een schoolvoorbeeld van hoe praktische uitvoerbaarheid politieke dromen in de weg kan staan.

Als minister Jetten volhardt in klimaatneutraliteit-in-2050, en daar ziet het wel naar uit, dan stevent het kabinet Rutte-4 onherroepelijk af op een nieuw ‘structureel overheidsfalen van on-Nederlandse proporties’ (vrij naar oud-minister Wiebes), waar het toeslagenschandaal en het Groningse schade-afhandelings- en versterkingsfiasco niets bij zijn.”

Terwijl ik met dit onderwerp bezig was stuitte ik bij toeval op een podcast van Maarten van Rossem van een jaar geleden, ook over de energietransitie. Nu ben ik bij Van Rossem altijd wel een beetje op mijn hoede, want hij is meester in de improvisatie en slaat dan wel eens de plank flink mis. Maar deze keer had hij zich ingelezen in een boek van de hand van Vaclav Smil.


Fig.3    Bron: Uitgeverij Nieuw Amsterdam

Smil is emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Manitoba (Canada) aan de Faculty of Environment. Hij schreef meer dan veertig boeken over onderwerpen als energie, milieu, voedselproductie en voedselvoorziening, technische innovatie, risicobeoordeling en openbaar bestuur en is Fellow van de Royal Society of Canada.

Maarten van Rossem vat de conclusie van Smil’s boek kort samen: het idee dat we in 2050 fossiele energie volledig zouden kunnen uitbannen is wishful thinking, dat is volstrekt uitgesloten. Luister naar Van Rossem over het boek van Smil:

Wat zie ik?

In het vorige bericht heb ik geanalyseerd hoe het auteursteam van de recente Zeespiegelmonitor 2022 (Deltares en KNMI) tot de conclusie waren gekomen dat er aan de Nederlandse kust sinds 1993 sprake zou zijn van een opmerkelijke versnelling in de zeespiegelstijging. Het team schreef daarover:

De stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust kan nu het best beschreven worden door een trend tot circa 1990 van 1.8 ± 0.1 mm/jaar, met een toename van de gemiddelde jaarlijkse stijging over de laatste 30 jaar van 2.9 ± 0.4 mm/jaar. Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”

Daar is wel het een en andere op af te dingen. Belangrijk is hier uiteraard dat het auteursteam haar uitspraken niet baseert op de gemeten zeespiegelhoogten maar uitgaat van fictieve zeespiegelhoogten die gebaseerd zijn op data die ‘gecorrigeerd’ zijn voor windopzet. Heel verwarrend noemt men die fictieve data in het rapport de ‘zeespiegel’, maar die titel is mijns inziens voorbehouden aan de gemeten data van Rijkswaterstaat. De ‘gecorrigeerde’  data zijn de uitkomsten van een model.

Ik heb al eerder opgemerkt (zie reacties op paper Steffelbauer en de recente Zeespiegelmonitor) dat er in het professionele veld gerede twijfels zijn over het gebruik van windhoek en windsnelheid bij het bereken van de windopzet als geen rekening wordt gehouden met de lengte van traject  die de wind over zee aflegt. De Noordzee is immers geen oceaanbekken maar een heel ondiepe zee die naar de Nederlandse kust toe steeds ondieper wordt en in Noord-Nederland in de Waddenzee eindigt. Ondieper kan het niet lijkt me, maar daarover later ongetwijfeld meer.

Ik laat die voor de wind ‘gecorrigeerde’  zeedata dus maar even voor wat ze waard zijn en ga voorlopig uit van de meetgegevens zoals Rijkswaterstaat die al heel lang levert. Ik toon voor elk van de 6 Nederlandse stations Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder, Harlingen en Delfzijl de lineaire trend vanaf 1890 t/m 2021 in mm/jaar en de versnelling in elk van de 6 tijdreeksen:

Fig.5    Bron: sealevel.info

Wat opvalt is dat de lineaire trends onderling verschillen, terwijl de afstanden tussen de stations relatief gering zijn. Den Helder en met name Harlingen wijken van de andere stations af vanwege hun lagere trends. De gemiddelde trend is 1,93 mm/jaar. Vanwege bodemdaling langs de kust is de absolute zeespiegelstijging gemiddeld ongeveer 1,5 mm/jaar. De onderlinge lineaire trendverschillen lijken me vooral het gevolg van verschillen in dalingssnelheid van de Pleistocene ondergrond, maar ook de aanleg van infrastructurele werken kunnen een rol spelen.

Belangrijker in het kader van dit artikel dan de lineaire trend is echter dat de versnelling (acceleration), die van alle 6 stations in de periode 1890 t/m 2021 zeer klein is. Daardoor is de oranje lijn die de versnelling weergeeft nauwelijks te onderscheiden van de lineaire trendlijn (rood). Er is dus aan onze kust nauwelijks een versnelling in de zeespiegelstijging waarneembaar.

Maar hoe zit het in de rest van de wereld? Is dat ontbreken van een versnelling een typisch Nederlands fenomeen? In een vroeger artikel  heb ik 9 ‘gouden’ getijdenstations uit de lange lijst van de PSMSL stations geselecteerd op basis van 4 criteria:

  1. langlopende meetreeksen (minimaal 100 jaar)
  2. compleetheid van data
  3. goede ruimtelijke spreiding
  4. geringe verticale bodembeweging

Deze lijst betreft behalve Den Helder tevens San Francisco (USA), Victoria (Can), The Battery (USA), Honolulu (USA), Balboa (Pan), Fremantle (Aus), North Shields (UK), en Sydney (Aus).

Fig.6    Kaart: Ligging 8 van de 9 getijdestations

Het is interessant om na te gaan hoe die meetreeksen van meer dan 100 jaar lang, verspreid over de aarde, het trendmatig gedaan hebben. Je mag ervan uitgaan dat fysische factoren in de nabijheid van 8 van die 9  stations (zoals windsnelheid en luchtdruk) die van invloed zijn op de hoogte van de zeespiegel niet gekoppeld zijn aan die van de Nederlandse stations. Alleen het Noord-Engelse station North Shields ligt dermate dicht bij de Nederlandse kust dat de atmosferische omstandigheden daar vergelijkbaar zullen zijn met die aan de Nederlandse kust.

Fig.7    Data: sealevel.info

De gemiddelde trend van deze 8 historische stations is 1,67 mm/jaar. Dat is nagenoeg gelijk aan de gemiddelde trend van alle 1269 stations van PSMSL (1,65 mm/jaar).

Behalve de lineaire trend is boven de grafieken ook de ‘acceleration’ weergegeven, de versnelling in het signaal. Bij 6 van de 8 stations is de versnelling in het signaal nagenoeg nul, alleen de Australische stations Fremantle en Sydney Denison 2 laten een lichte versnelling te zien van respectievelijk 0,0132 mm/y2 en 0,0210 mm/y2. Dat zou het gevolg kunnen zijn van de nabijheid van de zogenaamde Warm Pool.

Kortom: de 6 Nederlandse getijdenstations laten in de gemeten data geen versnelling van betekenis zien. Dat geldt ook voor de langjarige tijdreeksen van de 8 geselecteerde en wereldwijd verspreide getijdenstations.

ENSO en zo

Een duidelijke uitleg van de invloed van ENSO op de temperatuur op aarde, zowel voor wat betreft de jaarlijkse pieken en dalen (MEI) maar ook voor wat betreft de langetermijntrend van de temperatuur op aarde.

Maaneli (Max) Derakhshani is postdoctoraal onderzoeker aan de Rutgers University, New Brunswick. Hij voltooide zijn Ph.D. in de Foundations of Physics aan de Universiteit Utrecht, en werkt in de Foundations of Quantum Mechanics en Quantum Gravity.

Buiten zijn vakgebied natuurkunde heeft Derakhshani belangstelling voor klimatologie die werd opgewekt door het lezen van Thomas Gale Moore’s “Climate of Fear: Why We Shouldn’t Worry About Global Warming” .  Dat boek wordt enthousiast  gesteund door zijn favoriete econoom Milton Friedman, omdat het volgens hem overtuigend aantoont dat opwarming hoogstwaarschijnlijk netto voordelen zal opleveren voor de mensheid.

Zoek de verschillen

In het vorige bericht  over de Zeespiegelmonitor 2022 werd een nieuwe  grafiek getoond die volgens Deltares en het KNMI moet aantonen dat er langs onze kust sinds 1993 sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging.  Ik heb toen gepoogd aan te tonen dat die conclusie onjuist is en gebaseerd is op foutieve methodiek. In dit artikel wil ik wat dieper ingaan op de kwestie.


Fig.1    Data: PSMSL

De grafiek van figuur 1 is waar het eigenlijk om draait. De grafiek toont met blauwe puntjes de gemiddelde jaarlijkse zeehoogte van 5 hoofdstations van Rijkswaterstaat. Die stations zijn Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder en Harlingen. De verticale as geeft de zeehoogte weer in mm vanaf een fictief nulpunt. Daarover kunt u meer lezen op de website van PSMSL die de data van veel getijdestations over de hele wereld vergaart en distribueert.

Te zien is dat er sprake is van een gestage relatieve zeespiegelstijging voor onze kust sinds 1890. De metingen door Rijkswaterstaat beginnen al wat eerder, maar vanaf 1890 zijn ze betrouwbaar. De hamvraag is nu of er sprake is van een versnelling rond 1993.


Fig.2    Data: PSMSL

Een eenvoudige manier om een antwoord te geven op die vraag is om in de grafiek trendlijnen te trekken, zoals dat in figuur 2 is gebeurd. De dunne bruine lijn is de lineaire trendlijn, een rechte lijn die wordt gebruikt om de algemene trend of richting van de gegevens te laten zien. De formule staat rechts onder in de grafiek. Het getal voor de x geeft de trend aan, in dit geval 1,9058. Dat betekent dat de trend van de gegevens van het ensemble met 1,9058 mm per jaar toeneemt. Per eeuw is dat ruim 19 cm relatieve toename van de zeehoogte. Hou je rekening met de bodemdaling langs de kust dan was de absolute toename tot nu toe ongeveer 15 cm per eeuw. De correlatiecoëfficiënt van de gegevens en de lineaire trendlijn is R2 = 0,86.


Fig.3    Data: PSMSL

In de grafiek van figuur 3 is een extra trendlijn getrokken, een zogenaamde polynomiale trendlijn van de tweede graad (rode streepjeslijn). Die lijn laat zien of er een kromming zit in de gegevensverzameling (de blauwe puntjes). De formule staat midden onder de grafiek. De versnelling is hier 0,0042 mm/jaar2. Er is dus wel sprake van een kromming (anders zou de versnelling 0 zijn), maar die is extreem klein. Daarom bedekken de bruine lijn en de rode streepjeslijn elkaar nagenoeg.


Fig.4    Data: PSMSL

Figuur 1 liet zien dat de puntenwolk van de jaardata enigszins rond de lineaire trendlijn ‘golft’. De loess smoothing in figuur 4 maakt dat beter zichtbaar.


Fig.5    Bron: Zeespiegelmonitor 2018

Figuur 5 stamt uit de Zeespiegelmonitor 2018. De grijze puntjes zijn de zeespiegelhoogtes van het ensemble van 6 stations, te weten Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder, Harlingen en Delfzijl. Zes stations, want in 2018 mocht Delfzijl nog meedoen. Daarover later meer. In de Zeespiegelmonitor zijn de data van 1890 t/m 2017 meegenomen.

De makers van het Deltaresrapport 2018 hebben in de puntenwolk van figuur 5 bovendien een tweetal factoren weergegeven die van invloed (kunnen) zijn op de jaarlijkse zeespiegelhoogten, namelijk een rode lijn die de invloed van de zogenaamde nodale cyclus weergeeft en een blauwe lijn die de invloed van de wind weergeeft. Die nodale maancyclus heeft een looptijd van 18,613 jaar. De conclusie van de Zeespiegelmonitor 2018 was dat er geen versnelling zichtbaar is in de zeespiegelstijging van 1890 tot 2018, met en zonder wind.


Fig.6    Data: PSMSL

In figuur 6 heb ik de jaarlijkse zeespiegelhoogte van het ensemble van de 6 stations ( dus incl. Delfzijl) weergegeven van 1890 t/m 2017. Vergelijking van deze grafiek met figuur 5 laat zien dat de waarden van de grijze puntjes van figuur 4 exact overeenkomen met die van de blauwe puntjes in figuur 5. De auteurs hebben in de Zeespiegelmonitor 2018 de meetgegevens dus niet gecorrigeerd. En waarom zouden ze ook? De conclusie van de Zeespiegelmonitor 2018 was dat er geen versnelling zichtbaar is in de zeespiegelstijging van 1890 tot 2018, met en zonder wind. En ook dat we voor de komende 15 jaar uit kunnen gaan van die constatering dat er geen sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging aan de Nederlandse kust.

Ook is men in het rapport van 2018 op zoek gegaan naar een ‘breuk’  in de datareeks. Aanleiding daarvoor was dat satellieten sinds 1993 de zeespiegelhoogte meten, en die satellietdata geven een hogere trend ( ruim 3 mm/jaar) weer dan de langjarige getijdemetingen ( 1,9 mm/jaar) die we al meer dan 100 jaar lang aan onze kust doen. Met behulp van een statistische methode vonden de onderzoekers toevallig een mogelijke trendbreuk rond 1993/1994, die echter werd toegeschreven aan de extreem lage zeespiegel in 1996, waardoor de periode 1993-2018 een steilere trend kreeg. Het rapport zegt hierover: “Hierin kunnen we aflezen dat het meest waarschijnlijke knikpunt in 1994 lag. De kansverdelingen van de trend voor en na overlappen dusdanig dat we concluderen dat de trend voor en na niet anders zijn.

Vier jaar later -in de recente Zeespiegelmonitor 2022- wordt echter wél een trendstijging vanaf 1993 waargenomen. Dit is de grafiek waarmee men in de Zeespiegelmonitor 2022 kwam:


Fig.7    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Een vergelijking met figuur 5 uit de Zeespiegelmonitor 2018 wijst uit dat de grijze (en zwarte) stippen in figuur 7 niet de gemeten jaarhoogten van de zeespiegel zijn, maar de veranderde meetdata van het ensemble van de 5 getijdestations, ‘gecorrigeerd’ voor nodaal tij en wind. Wat je dan overhoudt in figuur 7 zijn in elk geval niét de gemeten zeespiegelhoogten.

Fig.8     Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Dezelfde methodiek hebben de onderzoekers ook toegepast op de afzonderlijke meetreeksen van 6 getijdestations (Delfzijl viel naderhand af). Het resultaat ziet u in figuur 8. Langs de verticale as staat “zeespiegel in cm t.o.v. NAP” . Dat is niet correct, het betreft de data die overblijven als je van de gemeten zeespiegeldata het effect van nodaal getij en windopzet aftrekt. Je kunt een goede reden hebben om beide effect van het gemeten signaal af te trekken (bijvoorbeeld wetenschappelijke nieuwsgierigheid, of een model bouwen waarmee je zeespiegelstijging wilt voorspellen) maar wat je dan overhoudt is nooit de zeespiegel.

Meetdata zijn wat dat betreft onvervangbaar en dus ‘heilig’, althans als er geen goede redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de metingen. En aan de methodische en instrumentele juistheid van de zeespiegelmetingen langs onze kust sinds 1890 wordt naar ik weet niet getwijfeld.

De Zeespiegelmonitor 2022 stelt:

In de vorige twee rapportages is geconcludeerd dat, cf. de methodiek, een constante trend, sinds 1900, de beste beschrijving geeft van de trend. In deze rapportage wordt een andere conclusie onderbouwd/getrokken. De stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust kan nu het best beschreven worden door een trend tot circa 1990 van 1.8 ± 0.1 mm/jaar, met een toename van de gemiddelde jaarlijkse stijging over de laatste 30 jaar van 2.9 ± 0.4 mm/jaar. Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”

Dat ‘het best beschreven’ is wollig taalgebruik, zeker als je bedenkt dat volgens de Zeespiegelmonitor 2018 van 4 jaar daarvoor de zeespiegelstijging vanaf 1890  het ‘best beschreven’ werd door een lineaire trend. De nu ‘ontdekte’ trendbreuk in 1993 is gebaseerd op veranderde meetgegevens, maar men suggereert alsof het om de meetgegevens gaat. Die suggestie wordt o.a. gewekt door in de grafiek van figuur 8 langs de verticale as ten onrechte ‘zeespiegel’ te schrijven. En dat gebeurt niet alleen in deze grafiek.

Interessante vraag bij de toegepaste veranderingen is of ze methodisch deugen. Het nodaal getij (lunar nodal cycle), veroorzaakt door de variërende declinatie van de maan over een periode van 18,61 jaar, zorgt voor veranderingen in de amplitude van het getij. Het draagt bij aan het zeespiegelsignaal met plus of min 1.2 cm. Die nodal cycle is een platte sinus met een periodiciteit van ruim 18 jaar, en het effect op de zeespiegel is beperkt en bekend.


Fig.9     Bron: LinkedIn

Dat geldt niet voor de tweede factor die het team van de Zeespiegelmonitor 2022 in stelling brengt, namelijk de windopzet. Die is -anders dan de nodal cycle- niet alleen grillig en onvoorspelbaar, maar vanwege de ondiepte en vorm van onze kustwateren is het toepassen van winddata zoals het team van de Zeespiegelmonitor doet, omstreden.

In de publicatie van Steffelbauer et al uit 2022 werd die windopzetmethodiek ook toegepast. Hessel Voortman, onafhankelijke consultant op het gebied van kustverdediging, reageerde destijds ( figuur 9) op de toegepaste methodiek in dat Delftse rapport. Zijn commentaar is duidelijk: de gehanteerde methodiek deugt niet. Volgens Voortman is het gebruik van zonale en meridionale windstress-data zoals gebruikt door de Delftse auteurs (en door het Zeespiegelmonitorteam) voor het ‘corrigeren’ van de getijdemeetreeksen onjuist, omdat de vorm van het Noordzeebekken het windeffect richtingsgevoelig maakt.

Fig. 10    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Niet alleen Voortmans commentaar op de foutieve berekening van de windstress is van toepassing op de Zeespiegelmonitor 2022.  Ook zijn opmerking over station IJmuiden over het ontbreken van een trendverandering voor en na 1993 raakt de Zeespiegelmonitor 2022 (figuur 8). De derde omissie die Voortman constateerde in de door Steffelbauer et al gehanteerde methodiek, namelijk de verschillen in onzekerheid van het stijgingspercentage vóór en na het breekpunt (als gevolg van  het feit dat de perioden vóór en na de breuk niet dezelfde zijn)gelden ook voor de Zeespiegelmonitor:


Fig.11    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Met deze kritiek valt de bodem ook onder de gehanteerde methodiek in de Zeespiegelmonitor. Want als de methodiek ten aanzien van het windeffect  aan twijfel onderhevig is en de trends voor en na 1993 niet te vergelijken zijn,  waar kijken we dan naar als we naar de grafieken van de figuren 8 en 10 kijken? In elk geval niet naar de zeespiegelcijfers, zoals in beide grafieken ten onrechte vermeld staat.

Het is onbegrijpelijk dat het team van de Zeespiegelmonitor 2022 zich de kritiek op de paper van Steffelbauer et al uit 2022 niet ter harte heeft genomen, zeker als je bedenkt dat de gehanteerde methodiek vergelijkbaar is. Waarschijnlijk is hun drive te vinden in dit ene zinnetje uit hun rapport: “Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”

Wat er eigenlijk staat is: ‘De langjarige meetreeksen van de 5 Nederlandse getijdestations laten vanaf eind 19e eeuw een continue zeespiegeltrend zien van ongeveer 1,9 mm/jaar. De satellietdata van de zeespiegel laten vanaf 1993 een stijging zien van ruim 3 mm/jaar. Laten we de meetdata van de getijdestations ‘corrigeren’ zodat ze in de pas lopen met die satellietdata.’

Uiteraard is dat laatste mijn eigen interpretatie: andersom (satellietdata corrigeren) had natuurlijk ook gekund, theoretisch 😉.

Natte start 2023


Fig.1     Data: KNMI

De eerste 4 maanden van 2023 waren nat en grauw. Figuur 1 toont de jaarlijkse neerslagsom van januari t/m april 2023 in De Bilt vanaf 1906. Met een neerslagsom van zo’n 330 mm was het eerste tertiaal van 2023 het op drie na natste vanaf 1906. Alleen de jaren 1937 (345mm), 1988 (345mm) en 2016 (335mm) waren natter. Het klimatologisch gemiddelde (1991-2020) was 232mm, terwijl de lineaire trendlijn over de hele periode steeg met 43mm.


Fig.2    Data: KNMI

Het verloop van de temperatuur in de eerste 4 maanden vanaf 1901 is in figuur 2 weergegeven. Duidelijk is ook hier de temperatuursprong van eind jaren ’80 waar te nemen, voor deze 4 maanden een reuzensprong van 1,5 °C. De temperatuur in 2023 lag met 6,8 °C boven het klimatologisch gemiddelde van 6,0 °C.


Fig.3    Data: Hoogeveen et al 2022

Erg nat dus en iets zachter dan het klimatologisch gemiddelde, dat komt goed overeen met de toenemende dominantie van W/ZW brongebieden van de lucht die ons land binnenstroomt. Ik liet in een recent artikel zien dat die zachte en vochtige lucht vooral in de winter dominant geworden is in de afgelopen decennia, zie figuur 3.

Om te zien hoe de situatie zich in de afzonderlijke 4 maanden heeft ontwikkeld heb ik de data naar maand uitgesplitst.


Fig.4    Data: KNMI


Fig.5    Data: KNMI

In figuur 4 valt meteen op dat januari 2023 de natste januari was van de afgelopen 118 jaren, met een neerslagsom van 142mm. Het klimatologisch gemiddelde voor januari is 70mm. De januaritemperatuur was met 5,8 °C zacht, het klimatologisch gemiddelde is 3,6 °C.


Fig.6    Data: KNMI

Zo nat en zacht in de winter betekent vaak veel ZW wind, en dat klopt. Januari 2023 telde maar liefst 15 dagen met wind uit het ZW, zie figuur 6. Ik gebruikte voor de windroos de vectorgemiddelde windrichting van De Bilt.


Fig.7    Data: KNMI


Fig.8    Data: KNMI

De maand februari was -in tegenstelling tot januari 2023- zeer droog: met een neerslagsom van 21mm lag die fors onder het klimatologische gemiddelde van 63mm. De temperatuur was met 5,7 °C zacht te noemen en lag bijna 2 graden boven het klimatologisch gemiddelde. Het aantal dagen met lucht vanuit W en ZW was lager dan in januari, maar wat vooral opvalt als je de weerkaarten erbij pakt, is dat de talloze frontensystemen vooral Noord- en Zuid-Europa aandoen maar wat minder boven Nederland liggen.


Fig.9

In de windroos van figuur 9 is te zien dat de dominantie van ZW die we in januari zagen, in februari veel minder is.


Fig.10    Data: KNMI


Fig.11    Data: KNMI

De maand maart bracht weer veel neerslag, met 100mm bijna twee maal zo veel als het klimatologisch gemiddelde van 57mm voor de maand maart. Daarmee was maart 2023 de op 7 na natste maart vanaf 1906. De temperatuur lag een halve graad boven het klimatologisch gemiddelde.


Fig.12    Data: KNMI

De windroos laat zien dat ZW met 11 dagen goed vertegenwoordigd is, maar ook de 7 dagen met wind uit het Z vallen op: zacht en nat dus.


Fig.13    Data: KNMI


Fig.14    Data: KNMI

De neerslagsom in april (67mm) lag wat hoger dan het klimatologisch gemiddelde van 41 mm. Opvallend was vooral dat de gemiddelde temperatuur met 8,7 °C meer dan een graad lager lag dan het klimatologisch gemiddelde van 9,9 °C. De grafiek van figuur 14 laat zien dat de temperatuurontwikkeling in april op langere termijn wat afwijkt van die van de maanden januari t/m maart: vanaf medio jaren ’70 een opwaartse trend, geen sprong rond 1989 en vanaf 2010 een dalende tendens.


Fig.15    Data: KNMI

De windroos laat zien dat april relatief veel dagen telde uit de koude hoek: N 7 dagen. NO 6 dagen en O 2 dagen. Dat verklaart die lage temperaturen goed.

Al met al een vooral nat en vaak grauw begin van 2023, dat voor een late start van de lente zorgde. Over een vroeg neerslagtekort hoeven we ons voorlopig geen zorgen te maken, het grondwater en hangwater zijn aangevuld. Overigens: de ene droogte is de andere niet, maar dat is iets voor een andere keer.


Fig.16    Bron: KNMI

 

Analyse AR6 rapport IPCC is uit

Marcel Crok van Clintel heeft samen met Andy May de redactie gevoerd over een in mijn ogen uniek rapport getiteld “The Frozen Climate Views of the IPCC”. Bij mijn weten is dit het eerste diepgravende onderzoek naar de methodiek die het IPCC hanteert in haar rapporten en met name het laatste rapport, AR6. Een internationaal team van onderzoekers uit het Clintel netwerk heeft delen van het zesde IPCC-rapport onderzocht. Houdt het IPCC zich aan zijn eigen principes en zijn de IPCC-rapporten en -beweringen werkelijk gebaseerd op een uitgebreide beoordeling van de bestaande wetenschappelijke literatuur?  Zijn de conclusies onbevooroordeeld, objectief en de methoden om ze te bereiken transparant? Het korte antwoord op deze vragen na meer dan een jaar onderzoek is een duidelijk “nee”.

Het volledige rapport The Frozen Climate Views of the IPCC is hier te downloaden, gratis.

 

Klimaatkapelaan

Fig.1    Bron: Volkskrant

Enkele dagen geleden verscheen in de Volkskrant van de hand van Maarten Keulemans een alarmistisch artikel over het klimaat. De kop boven het artikel belooft: “Snikhete zomers, verschuivende regenzones, veranderende seizoenen: steeds vreemder en heftiger reageert Europa op het veranderende klimaat, zo blijkt uit het nieuwe jaarrapport van het Europese klimaatcentrum C3S. De belangrijkste veranderingen, in zeven kaarten en grafieken.” De paragraafjes:

1  Europa: kampioen opwarming
2  We hadden een onaangenaam hete zomer
3  Broeikasgassen blijven maar toenemen
4  Regent het steeds minder?
5  Bosbranden: een steeds hardnekkiger probleem
6  Help, de rivieren vallen droog
7  Intussen, op Groenland …

Wat direct opvalt als je het verhaal leest is dat de titel weliswaar belooft dat het over ‘het nieuwe klimaat’ gaat,  maar dat een groot deel van de tekst en grafiekjes vooral betrekking heeft op slechts één jaar, namelijk 2022. Wat dat betreft is het Volkskrantartikel een nette afspiegeling van het C3S-rapport. Dat rapport heet immers ‘European State of the Climate 2022’ en gaat vooral over 2022.

Het artikel gaat dus niet over het klimaat maar vooral over het weer in 2022. Weinig is zo onvoorspelbaar als het weer, dat bewijzen de eerste maanden van 2023 wel. Daarom gebruiken klimatologen een periode van 30 jaren om het klimaat te duiden. Weergrafieken van het in Europa warme en droge jaar 2022 gebruiken om ‘aan te tonen’ dat er sprake is van klimaatverandering, zoals het artikel probeert, is natuurlijk flauwekul.

Fig.2    Bron: GISS NASA

Europa ‘kampioen opwarming’ noemen (par.1) is onzin. Er zijn gebieden -met name langs de randen van de Noordelijke IJszee- die het afgelopen decennium een grotere opwarming laten zien dan Europa, zoals het kaartje van figuur 2 toont. Het kaartje geeft het verschil weer tussen de gemiddelde temperatuur in de periode 2013-2022 vergeleken met de klimatologische periode 1991-2020. Elke gridcell  heeft een straal van 250 km rond een meetstation. GISS/NASA spreekt van ‘Smoothing radius’:  “Distance over which a station influences regional temperature.

Grijs betekent dat er geen thermometerdata zijn. Dat is het geval in een groot deel van de poolgebieden (incl. Groenland) en een deel van Centraal-Afrika. Die incomplete ruimtelijke dekking is interessant omdat de Volkskrant (par. 7) een kaartje van de september 2022 temperatuuranomalie van Groenland gebruikt uit het C3S-rapport:


Fig.3    Bron: C3S rapport 2022

De krant zet in vette letters boven dit kaartje “Hittegolven in Groenland” en citeert de voorlichtster van het rapport: “Met maar liefst drie hittegolven als gevolg, regen in een tijd waarin je normaal sneeuw verwacht en een enorme smelt van ijs op het continent’, aldus Emerton.” . Er kwam inderdaad in september 2022 gedurende een aantal dagen relatief zachte lucht Groenland binnen, maar om dan van ‘Hittegolven in Groenland’ te spreken is een gotspe.

Om te kunnen zien wat het effect geweest is van die zogenaamde ‘hittegolven’ op de Groenlandse ijskap in september 2022 heb ik gekeken op de website Polar Portal van de Deense meteorologische dienst DMI:


Fig.4    Bron: DMI

Het Groenlandse ‘jaar’ loopt van 1 september t/m augustus van het volgende jaar. In de onderste grafiek is de dagelijkse massabalans van de sneeuwval te zien. Boven 0 (verticale as) betekent toename van de sneeuw- en ijsmassa in Gt (Gigaton), eronder afname door smelten. Te zien is inderdaad dat in september 2022 de blauwe lijn even een klein stukje onder de 0-lijn komt. Dat moet het resultaat zijn van die 3 ‘hittegolven’ waar de Volkskrant over schrijft.

Om te zien of dat effect heeft gehad op de opbouw (accumulation) van de sneeuw- en ijsmassa vanaf 1 september 2022 moet je naar de bovenste grafiek kijken. Niets te zien: van eind september 2022 tot medio maart 2023 ligt de accumulatielijn zelfs ruim boven de gemiddelde accumulatielijn van 1981-2010. En sinds medio maart ligt hij ongeveer op dat gemiddelde. Keulemans schrijft: “Vervelend. De Groenlandse ijskap is toch al niet de meest stabiele ijsmassa ter wereld. Bovendien is hij in zijn eentje goed voor ruim 7 meter zeespiegelstijging, al zal het volledig smelten van de ijskap vele eeuwen duren.” Zie ook hier.

Het is overig wel een beetje raar om Groenland te betrekken in een artikel dat over Europa gaat. Ook al omdat die 7 meter zeespiegelstijging als al het landijs op Groenland verdwenen zou zijn (na duizenden jaren), vooral terecht komt op het zuidelijk halfrond. In figuur 5 is te zien wat het verdwijnen van een landijsmassa inhoudt voor de zeespiegel. Geofysicus Bert Vermeersen van de TU Delft heeft berekend dat vanwege het gravitatie-effect bij afsmelten van landijs de zeespiegel tot op een afstand van 2200 km zal dalen. Tussen 2200 km en 6700 zal het niveau stijgen, maar minder dan op basis van het afgesmolten ijs zou mogen verwachten indien het water zich zou gedragen als in een glas water. Vanaf 6700 km zal het zeeniveau sterker stijgen dan verwacht.

Fig.5    Bron: Klimaatgek

In figuur 5 is de rode lijn 1 het zeeniveau met ijskap,  lijn 3 het zeeniveau met ijskap indien er geen gravitatie-effect zou zijn, en lijn 2 het zeeniveau na het afsmelten van het landijs.  De afstanden van 2200 km en 6700 km zijn vaste afstanden, en gelden ongeacht de hoeveelheid ijs dat afsmelt. Onnodige bangmakerij, dat stukje over Groenland.

Het paragraafje 4 over de neerslag (’ Regent het steeds minder?’) valt op doordat dit de enige bewering is waar een vraagteken achter staat. De tekst begint met 2022 toen het droger was dan gemiddeld, maar het bijgevoegde kaartje laat voor de periode 1991-2020 geen opvallende afwijkingen zien. Op de ene plek in Europa is het wat droger geworden, op de andere natter. De paragraaftitel suggereert dat het droger wordt, wat overigens ook geldt voor par. 5 (Bosbranden: een steeds hardnekkiger probleem) en par. 6  (Help, de rivieren vallen droog). Ook hier gaat het niet om een klimatologische ontwikkeling maar vooral om het warme en droge jaar 2022.

Fig.6    Bron: C3S-rapport

Overigens bevat het C3S-rapport – in tegenstelling tot het Volkskrantartikel- wel een grafiekje waarin de ontwikkeling van de neerslag vanaf 1950 is afgebeeld, zie figuur 6. Conclusie: het regent in Europa niet steeds minder. Opvallend is dat van 1950 t/m 1965 er wel sprake was van een opvallend droge periode. Waarom gebruikte de journalist figuur 6 niet in zijn artikel?

Het is waar dat Europa de afgelopen 170 jaren  iets harder is opgewarmd dan de wereld als geheel. Keulemans spreekt van 1,2 °C  voor de wereld gemiddeld, en voor Europa 2,2 °C. Na verificatie kom ik niet verder dan 1,07 °C voor de wereld en 1,51 voor het Europese vasteland (Hadcrut5):


Fig.7    Bron: crudata

Fig.8    Bron: EEA

Dat het vasteland van Europa wat sneller opwarmt dan de wereld gemiddeld komt vooral doordat de aarde vooral een waterplaneet is. Het is dus waar dat Europa wat harder is opgewarmd dan de aarde gemiddeld, net zoals de meeste andere continenten. Behalve dat land sneller opwarmt dan water zijn er nog twee factoren die er in Europa voor gezorgd hebben dat vooral na 1988 de opwarming sneller verliep dan daarvoor. Dat is in de eerste plaats meer invallend zonlicht:


Fig.9    Bron: Copernicus

Het kaartje laat zien dat er in grote delen van West- en Midden-Europa in de periode 1991-2020 tussen de 5 en 10% méér zonlicht het aardoppervlak bereikte dan in de voorafgaande klimaatperiode 1961-1990. Dat is heel veel meer. Behalve de afname van luchtverontreiniging is de belangrijkste oorzaak van die zeer sterke toename van het invallend zonlicht de afname van bewolking. Ik heb daar op deze plek de afgelopen jaren al vaak over geschreven.


Fig.10    Bron: Copernicus

Het is opvallend dat in het artikel van de Volkskrant deze belangrijke factor niet genoemd wordt. Dat is opvallend omdat de grafiek ook gewoon in het C3S-rapport staat. Dat geldt ook voor de volgende grafiek die een gevolg laat zien van de afname van de bewolking:

Sunshine eu
Fig.12    Bron: Copernicus

De sterke opwaartse trend van na 1989 leverde in De Bilt een toename van de globale straling (zonnestraling die het aardoppervlak bereikt) op van maar liefst 16 W/m2. Bedenk dat er algemeen van uit wordt gegaan dat een verdubbeling van Het CO2 gehalte in de atmosfeer een toename (forcing) van 3,7 W/m2 oplevert.

Vanaf de breuk in 1989 is het aantal zonuren in De Bilt toegenomen van 1540 uren tot 1893 eind 2022. Een formidabele toename met 353 zonuren, dat is maar liefst 23% meer zonuren in de periode na de breuk van 1989. Aan die sterke toename van het aantal zonuren is af te lezen dat het in de afgelopen 3 decennia dus vooral de afname van de bewolking was die de sterke toename van de instraling veroorzaakte. Het Volkskrantartikel negeert dat aspect van afnemende bewolking en toenemende instraling helemaal.

De tweede belangrijke oorzaak van de temperatuurtoename in Europa van de afgelopen decennia is een verandering in de grootschalige luchtcirculatie boven Europa (en grote delen van Azië). Vorig jaar zag een opmerkelijke wetenschappelijke publicatie met de veelzeggende titel: “Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands” van vader en zoon Hoogeveen het licht. Daarin hebben beide onderzoekers de weerkaarten van Europa vanaf 1836 geanalyseerd. De belangrijkste parameters waren de brongebieden van de luchtmassa’s die Nederland elke dag bereikten en de weg waarlangs dat toestromen plaatsvond. Van hun data heb ik de volgende grafieken gemaakt van het aantal dagen per seizoen dat de lucht uit  NE-E, SE-S, SW-W of W-NW kwam in de periode 2001-2020:


Fig.12    Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.13   Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.14    Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.15    Data: Hoogeveen et al 2022

Opvallend is dat van de maritieme luchtsoorten NW-N afnam en SW-W toenam, het sterkst in de winter. Die switch levert niet alleen hogere temperaturen op maar ook het neerslagpatroon verandert daardoor. Verder valt op dat in de zomer en herfst het aantal dagen met lucht uit SE-S toegenomen is. Dat betekent meer aanvoer van warme tot zeer warme lucht.

De factor verandering van luchtcirculatie noemt Keulemans terloops: “…en, naar wetenschappers vermoeden, omdat de klimaatverandering bij ons tot verschuivende weerpatronen leidt.” Maar meer aandacht krijgt het onderwerp niet. Wel wordt er een verband gesuggereerd tussen de toename van broeikasgassen en de versterkte toename van de temperatuur in Europa (paragraaf 3  Broeikasgassen blijven maar toenemen ). De vraag is of je een grafiek van de stijging van het CO2-gehalte vanaf 2003 moet gebruiken in een artikel dat over recente temperatuurstijgingen gaat.


Fig.16    Data: KNMI

In een artikel dat nauwelijks ruimte laat voor andere factoren komt de nadruk wel erg sterk te liggen op CO2 als regulator van het klimaat. Dat is onterecht. Zo tonen de stralingsdata van meetstation Cabauw Mast tussen 2001 en 2020 een toename van de netto SWD (zonnestraling) van ongeveer 5 W/m2, terwijl de LWD (broeikaseffect: langgolvige straling als gevolg van broeikasgassen en wolken) in dezelfde periode een daling laten zien van 1,25 W/m2 (figuur 16). In dezelfde periode is het CO2 gehalte in de atmosfeer toegenomen van  371 ppm naar 414 ppm, wat in theorie goed zou moeten zijn voor een stralingsforcering van +0,5 W/m2. De toename van de temperatuur op meetstation Cabauw Mast tussen 2001 en 2020 van maar liefst 1 °C is dus niet toe te schrijven aan de toename van het atmosferisch CO2 (en al helemaal niet aan CH4) maar is waarschijnlijk een combinatie van méér zonlicht en een veranderde luchtcirculatie.


Fig.17    Bron: C3S rapport

Tot slot de laatste alinea: “Het noordpoolijs hield vorig jaar gelukkig redelijk stand. Aan het eind van de zomer was het poolijs ‘maar’ ongeveer 11 procent kleiner dan anders.”  Jammer dat de schrijver wederom niet de moeite nam om het bijbehorende grafiekje uit het C3S rapport erbij te plaatsen (figuur 17). Want dan hadden de lezers van de Volkskrant zelf kunnen zien dat al sinds 2007 geen sprake meer is van afname van het Arctische zeeijs in september. Het laatste zinnetje: “Aan het eind van de zomer was het poolijs ‘maar’ ongeveer 11 procent kleiner dan anders.”, plus het ontbreken van de grafiek, toont fraai hoe de schrijver te werk is gegaan.

Louise Fresco schreef onlangs in de NRC: “In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.”

Het is goed kersen plukken met klimaatkapelaan Keulemans 😉

 

Klimaat is religie geworden


Bron: Wikipedia

Louise Fresco is een bekende wetenschapper op het gebied van voedseltechnologie. Ze werkte over de hele wereld en was jarenlang bestuursvoorzitter van Wageningen University & Research. Ze weet waar ze over praat, en zoals vaker in de wetenschappelijke wereld kan ze sinds haar pensionering zonder last en ruggespraak haar visie geven over zaken waar ze verstand van heeft. Dat doet ze onder andere als columnist van NRC. Op 16 april j.l. schreef ze:

In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.”

Lees de hele column hier: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/04/16/klimaat-is-religie-geworden-a4162215/appview