Categoriearchief: Geen categorie

Analyse AR6 rapport IPCC is uit

Marcel Crok van Clintel heeft samen met Andy May de redactie gevoerd over een in mijn ogen uniek rapport getiteld “The Frozen Climate Views of the IPCC”. Bij mijn weten is dit het eerste diepgravende onderzoek naar de methodiek die het IPCC hanteert in haar rapporten en met name het laatste rapport, AR6. Een internationaal team van onderzoekers uit het Clintel netwerk heeft delen van het zesde IPCC-rapport onderzocht. Houdt het IPCC zich aan zijn eigen principes en zijn de IPCC-rapporten en -beweringen werkelijk gebaseerd op een uitgebreide beoordeling van de bestaande wetenschappelijke literatuur?  Zijn de conclusies onbevooroordeeld, objectief en de methoden om ze te bereiken transparant? Het korte antwoord op deze vragen na meer dan een jaar onderzoek is een duidelijk “nee”.

Het volledige rapport The Frozen Climate Views of the IPCC is hier te downloaden, gratis.

 

Klimaatkapelaan

Fig.1    Bron: Volkskrant

Enkele dagen geleden verscheen in de Volkskrant van de hand van Maarten Keulemans een alarmistisch artikel over het klimaat. De kop boven het artikel belooft: “Snikhete zomers, verschuivende regenzones, veranderende seizoenen: steeds vreemder en heftiger reageert Europa op het veranderende klimaat, zo blijkt uit het nieuwe jaarrapport van het Europese klimaatcentrum C3S. De belangrijkste veranderingen, in zeven kaarten en grafieken.” De paragraafjes:

1  Europa: kampioen opwarming
2  We hadden een onaangenaam hete zomer
3  Broeikasgassen blijven maar toenemen
4  Regent het steeds minder?
5  Bosbranden: een steeds hardnekkiger probleem
6  Help, de rivieren vallen droog
7  Intussen, op Groenland …

Wat direct opvalt als je het verhaal leest is dat de titel weliswaar belooft dat het over ‘het nieuwe klimaat’ gaat,  maar dat een groot deel van de tekst en grafiekjes vooral betrekking heeft op slechts één jaar, namelijk 2022. Wat dat betreft is het Volkskrantartikel een nette afspiegeling van het C3S-rapport. Dat rapport heet immers ‘European State of the Climate 2022’ en gaat vooral over 2022.

Het artikel gaat dus niet over het klimaat maar vooral over het weer in 2022. Weinig is zo onvoorspelbaar als het weer, dat bewijzen de eerste maanden van 2023 wel. Daarom gebruiken klimatologen een periode van 30 jaren om het klimaat te duiden. Weergrafieken van het in Europa warme en droge jaar 2022 gebruiken om ‘aan te tonen’ dat er sprake is van klimaatverandering, zoals het artikel probeert, is natuurlijk flauwekul.

Fig.2    Bron: GISS NASA

Europa ‘kampioen opwarming’ noemen (par.1) is onzin. Er zijn gebieden -met name langs de randen van de Noordelijke IJszee- die het afgelopen decennium een grotere opwarming laten zien dan Europa, zoals het kaartje van figuur 2 toont. Het kaartje geeft het verschil weer tussen de gemiddelde temperatuur in de periode 2013-2022 vergeleken met de klimatologische periode 1991-2020. Elke gridcell  heeft een straal van 250 km rond een meetstation. GISS/NASA spreekt van ‘Smoothing radius’:  “Distance over which a station influences regional temperature.

Grijs betekent dat er geen thermometerdata zijn. Dat is het geval in een groot deel van de poolgebieden (incl. Groenland) en een deel van Centraal-Afrika. Die incomplete ruimtelijke dekking is interessant omdat de Volkskrant (par. 7) een kaartje van de september 2022 temperatuuranomalie van Groenland gebruikt uit het C3S-rapport:


Fig.3    Bron: C3S rapport 2022

De krant zet in vette letters boven dit kaartje “Hittegolven in Groenland” en citeert de voorlichtster van het rapport: “Met maar liefst drie hittegolven als gevolg, regen in een tijd waarin je normaal sneeuw verwacht en een enorme smelt van ijs op het continent’, aldus Emerton.” . Er kwam inderdaad in september 2022 gedurende een aantal dagen relatief zachte lucht Groenland binnen, maar om dan van ‘Hittegolven in Groenland’ te spreken is een gotspe.

Om te kunnen zien wat het effect geweest is van die zogenaamde ‘hittegolven’ op de Groenlandse ijskap in september 2022 heb ik gekeken op de website Polar Portal van de Deense meteorologische dienst DMI:


Fig.4    Bron: DMI

Het Groenlandse ‘jaar’ loopt van 1 september t/m augustus van het volgende jaar. In de onderste grafiek is de dagelijkse massabalans van de sneeuwval te zien. Boven 0 (verticale as) betekent toename van de sneeuw- en ijsmassa in Gt (Gigaton), eronder afname door smelten. Te zien is inderdaad dat in september 2022 de blauwe lijn even een klein stukje onder de 0-lijn komt. Dat moet het resultaat zijn van die 3 ‘hittegolven’ waar de Volkskrant over schrijft.

Om te zien of dat effect heeft gehad op de opbouw (accumulation) van de sneeuw- en ijsmassa vanaf 1 september 2022 moet je naar de bovenste grafiek kijken. Niets te zien: van eind september 2022 tot medio maart 2023 ligt de accumulatielijn zelfs ruim boven de gemiddelde accumulatielijn van 1981-2010. En sinds medio maart ligt hij ongeveer op dat gemiddelde. Keulemans schrijft: “Vervelend. De Groenlandse ijskap is toch al niet de meest stabiele ijsmassa ter wereld. Bovendien is hij in zijn eentje goed voor ruim 7 meter zeespiegelstijging, al zal het volledig smelten van de ijskap vele eeuwen duren.” Zie ook hier.

Het is overig wel een beetje raar om Groenland te betrekken in een artikel dat over Europa gaat. Ook al omdat die 7 meter zeespiegelstijging als al het landijs op Groenland verdwenen zou zijn (na duizenden jaren), vooral terecht komt op het zuidelijk halfrond. In figuur 5 is te zien wat het verdwijnen van een landijsmassa inhoudt voor de zeespiegel. Geofysicus Bert Vermeersen van de TU Delft heeft berekend dat vanwege het gravitatie-effect bij afsmelten van landijs de zeespiegel tot op een afstand van 2200 km zal dalen. Tussen 2200 km en 6700 zal het niveau stijgen, maar minder dan op basis van het afgesmolten ijs zou mogen verwachten indien het water zich zou gedragen als in een glas water. Vanaf 6700 km zal het zeeniveau sterker stijgen dan verwacht.

Fig.5    Bron: Klimaatgek

In figuur 5 is de rode lijn 1 het zeeniveau met ijskap,  lijn 3 het zeeniveau met ijskap indien er geen gravitatie-effect zou zijn, en lijn 2 het zeeniveau na het afsmelten van het landijs.  De afstanden van 2200 km en 6700 km zijn vaste afstanden, en gelden ongeacht de hoeveelheid ijs dat afsmelt. Onnodige bangmakerij, dat stukje over Groenland.

Het paragraafje 4 over de neerslag (’ Regent het steeds minder?’) valt op doordat dit de enige bewering is waar een vraagteken achter staat. De tekst begint met 2022 toen het droger was dan gemiddeld, maar het bijgevoegde kaartje laat voor de periode 1991-2020 geen opvallende afwijkingen zien. Op de ene plek in Europa is het wat droger geworden, op de andere natter. De paragraaftitel suggereert dat het droger wordt, wat overigens ook geldt voor par. 5 (Bosbranden: een steeds hardnekkiger probleem) en par. 6  (Help, de rivieren vallen droog). Ook hier gaat het niet om een klimatologische ontwikkeling maar vooral om het warme en droge jaar 2022.

Fig.6    Bron: C3S-rapport

Overigens bevat het C3S-rapport – in tegenstelling tot het Volkskrantartikel- wel een grafiekje waarin de ontwikkeling van de neerslag vanaf 1950 is afgebeeld, zie figuur 6. Conclusie: het regent in Europa niet steeds minder. Opvallend is dat van 1950 t/m 1965 er wel sprake was van een opvallend droge periode. Waarom gebruikte de journalist figuur 6 niet in zijn artikel?

Het is waar dat Europa de afgelopen 170 jaren  iets harder is opgewarmd dan de wereld als geheel. Keulemans spreekt van 1,2 °C  voor de wereld gemiddeld, en voor Europa 2,2 °C. Na verificatie kom ik niet verder dan 1,07 °C voor de wereld en 1,51 voor het Europese vasteland (Hadcrut5):


Fig.7    Bron: crudata

Fig.8    Bron: EEA

Dat het vasteland van Europa wat sneller opwarmt dan de wereld gemiddeld komt vooral doordat de aarde vooral een waterplaneet is. Het is dus waar dat Europa wat harder is opgewarmd dan de aarde gemiddeld, net zoals de meeste andere continenten. Behalve dat land sneller opwarmt dan water zijn er nog twee factoren die er in Europa voor gezorgd hebben dat vooral na 1988 de opwarming sneller verliep dan daarvoor. Dat is in de eerste plaats meer invallend zonlicht:


Fig.9    Bron: Copernicus

Het kaartje laat zien dat er in grote delen van West- en Midden-Europa in de periode 1991-2020 tussen de 5 en 10% méér zonlicht het aardoppervlak bereikte dan in de voorafgaande klimaatperiode 1961-1990. Dat is heel veel meer. Behalve de afname van luchtverontreiniging is de belangrijkste oorzaak van die zeer sterke toename van het invallend zonlicht de afname van bewolking. Ik heb daar op deze plek de afgelopen jaren al vaak over geschreven.


Fig.10    Bron: Copernicus

Het is opvallend dat in het artikel van de Volkskrant deze belangrijke factor niet genoemd wordt. Dat is opvallend omdat de grafiek ook gewoon in het C3S-rapport staat. Dat geldt ook voor de volgende grafiek die een gevolg laat zien van de afname van de bewolking:

Sunshine eu
Fig.12    Bron: Copernicus

De sterke opwaartse trend van na 1989 leverde in De Bilt een toename van de globale straling (zonnestraling die het aardoppervlak bereikt) op van maar liefst 16 W/m2. Bedenk dat er algemeen van uit wordt gegaan dat een verdubbeling van Het CO2 gehalte in de atmosfeer een toename (forcing) van 3,7 W/m2 oplevert.

Vanaf de breuk in 1989 is het aantal zonuren in De Bilt toegenomen van 1540 uren tot 1893 eind 2022. Een formidabele toename met 353 zonuren, dat is maar liefst 23% meer zonuren in de periode na de breuk van 1989. Aan die sterke toename van het aantal zonuren is af te lezen dat het in de afgelopen 3 decennia dus vooral de afname van de bewolking was die de sterke toename van de instraling veroorzaakte. Het Volkskrantartikel negeert dat aspect van afnemende bewolking en toenemende instraling helemaal.

De tweede belangrijke oorzaak van de temperatuurtoename in Europa van de afgelopen decennia is een verandering in de grootschalige luchtcirculatie boven Europa (en grote delen van Azië). Vorig jaar zag een opmerkelijke wetenschappelijke publicatie met de veelzeggende titel: “Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands” van vader en zoon Hoogeveen het licht. Daarin hebben beide onderzoekers de weerkaarten van Europa vanaf 1836 geanalyseerd. De belangrijkste parameters waren de brongebieden van de luchtmassa’s die Nederland elke dag bereikten en de weg waarlangs dat toestromen plaatsvond. Van hun data heb ik de volgende grafieken gemaakt van het aantal dagen per seizoen dat de lucht uit  NE-E, SE-S, SW-W of W-NW kwam in de periode 2001-2020:


Fig.12    Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.13   Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.14    Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.15    Data: Hoogeveen et al 2022

Opvallend is dat van de maritieme luchtsoorten NW-N afnam en SW-W toenam, het sterkst in de winter. Die switch levert niet alleen hogere temperaturen op maar ook het neerslagpatroon verandert daardoor. Verder valt op dat in de zomer en herfst het aantal dagen met lucht uit SE-S toegenomen is. Dat betekent meer aanvoer van warme tot zeer warme lucht.

De factor verandering van luchtcirculatie noemt Keulemans terloops: “…en, naar wetenschappers vermoeden, omdat de klimaatverandering bij ons tot verschuivende weerpatronen leidt.” Maar meer aandacht krijgt het onderwerp niet. Wel wordt er een verband gesuggereerd tussen de toename van broeikasgassen en de versterkte toename van de temperatuur in Europa (paragraaf 3  Broeikasgassen blijven maar toenemen ). De vraag is of je een grafiek van de stijging van het CO2-gehalte vanaf 2003 moet gebruiken in een artikel dat over recente temperatuurstijgingen gaat.


Fig.16    Data: KNMI

In een artikel dat nauwelijks ruimte laat voor andere factoren komt de nadruk wel erg sterk te liggen op CO2 als regulator van het klimaat. Dat is onterecht. Zo tonen de stralingsdata van meetstation Cabauw Mast tussen 2001 en 2020 een toename van de netto SWD (zonnestraling) van ongeveer 5 W/m2, terwijl de LWD (broeikaseffect: langgolvige straling als gevolg van broeikasgassen en wolken) in dezelfde periode een daling laten zien van 1,25 W/m2 (figuur 16). In dezelfde periode is het CO2 gehalte in de atmosfeer toegenomen van  371 ppm naar 414 ppm, wat in theorie goed zou moeten zijn voor een stralingsforcering van +0,5 W/m2. De toename van de temperatuur op meetstation Cabauw Mast tussen 2001 en 2020 van maar liefst 1 °C is dus niet toe te schrijven aan de toename van het atmosferisch CO2 (en al helemaal niet aan CH4) maar is waarschijnlijk een combinatie van méér zonlicht en een veranderde luchtcirculatie.


Fig.17    Bron: C3S rapport

Tot slot de laatste alinea: “Het noordpoolijs hield vorig jaar gelukkig redelijk stand. Aan het eind van de zomer was het poolijs ‘maar’ ongeveer 11 procent kleiner dan anders.”  Jammer dat de schrijver wederom niet de moeite nam om het bijbehorende grafiekje uit het C3S rapport erbij te plaatsen (figuur 17). Want dan hadden de lezers van de Volkskrant zelf kunnen zien dat al sinds 2007 geen sprake meer is van afname van het Arctische zeeijs in september. Het laatste zinnetje: “Aan het eind van de zomer was het poolijs ‘maar’ ongeveer 11 procent kleiner dan anders.”, plus het ontbreken van de grafiek, toont fraai hoe de schrijver te werk is gegaan.

Louise Fresco schreef onlangs in de NRC: “In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.”

Het is goed kersen plukken met klimaatkapelaan Keulemans 😉

 

Klimaat is religie geworden


Bron: Wikipedia

Louise Fresco is een bekende wetenschapper op het gebied van voedseltechnologie. Ze werkte over de hele wereld en was jarenlang bestuursvoorzitter van Wageningen University & Research. Ze weet waar ze over praat, en zoals vaker in de wetenschappelijke wereld kan ze sinds haar pensionering zonder last en ruggespraak haar visie geven over zaken waar ze verstand van heeft. Dat doet ze onder andere als columnist van NRC. Op 16 april j.l. schreef ze:

In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.”

Lees de hele column hier: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/04/16/klimaat-is-religie-geworden-a4162215/appview

De scheve schaatsen van Nederlandse media

Flavio Pasquino van Blckbx interviewde voormalig NOS-directeur Bauke Geersing. Volgens Geersing zijn het NOS Journaal en veel andere media tegenwoordig niets meer dan spreekbuizen van de macht. Op onderwerpen als klimaat, stikstof, immigratie en het slavernijverleden belichten het NOS Journaal en andere traditionele media vaak maar één perspectief. De NOS houdt zich niet aan de eigen grondbeginselen, constateert Geersing. Het behoort kritisch te zijn, meerdere invalshoeken te belichten en vooral de machthebbers kritisch te volgen. Maar men schurkt aan tegen de macht. Een kijkje achter de schermen van de media.

Die onbetrouwbare zeespiegel toch

Vier jaar geleden bracht het onderzoeksbureau Deltares de “Zeespiegelmonitor 2018”  uit. Daarin stond deze grafiek centraal:

Fig.1    Bron: Deltares

De grafiek laat met grijze puntjes de jaarlijkse gemiddelde relatieve waterhoogte zien van het ensemble van de 6 hoofdstations van Rijkswaterstaat, van 1890 tot 2018. De grote verschillen van jaar tot jaar worden vooral veroorzaakt door de wind: stormen kunnen het zeewater flink opstuwen. Om het effect daarvan te zien hebben de onderzoekers een model gemaakt dat het windeffect weergeeft (blauw).

Deltares schreef als conclusie:

De zeespiegel langs de Nederlandse kust is niet versneld. Dit hadden we wel verwacht op basis van oude projecties. Dit is belangrijk in de context van welk zeespiegelindicator gebruikt wordt voor verschillende toepassingen. De stijging van de Nederlandse zeespiegel wordt onder andere gebruikt om te bepalen hoeveel met hoeveel zand de kust versterkt moet worden. We adviseren om de huidige zeespiegelstijging te gebruiken voor toepassingen tot maximaal 15 jaar vooruit. Dit sluit aan bij het advies van de adviescommissie van het Expertise Netwerk Water. Voor ontwerpen, beheersvragen en planologische vragen met een langere zichtduur adviseren we om op scenario gebaseerde projecties worden gebruikt.”

Enkele belangrijke zinnen in bovenstaande alinea heb ik vetgedrukt. Dat is ten eerste de constatering dat er geen versnelling zichtbaar is in de zeespiegelstijging van 1890 tot 2018, met en zonder wind. Ten tweede dat we voor de komende 15 jaar uit kunnen gaan van die constatering dat er geen sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging aan de Nederlandse kust.

Ook is men in het rapport van 2018 op zoek gegaan naar een ‘breuk’  in de datareeks. Nou meten satellieten sinds 1993 de zeespiegelhoogte en die satellietdata geven een hogere trend ( ruim 3 mm/jaar) weer dan de langjarige getijdemetingen ( 1,8 mm/jaar) die we al meer dan 100 jaar lang aan onze kust doen. Met behulp van een statistische methode vonden de onderzoekers toevallig een mogelijke trendbreuk rond 1993/1994, die werd toegeschreven aan de extreem lage zeespiegel in 1996 waardoor het stuk 1993-2018 een steilere trend kreeg. Het rapport:

Hierin kunnen we aflezen dat het meest waarschijnlijke knikpunt in 1994 lag. De kansverdelingen van de trend voor en na overlappen dusdanig dat we concluderen dat de trend voor en na niet anders zijn.

Enige verbazing overviel mij toen in de nieuwe  ‘Zeespiegelmonitor 2022’ de opzienbarende conclusie getrokken werd dat er wél sprake is van een versnelling in de zeespiegel na 1993, en een flinke ook:

Fig.2    Bron: Deltares

Ik lees:

Fig.3    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Die gewijzigde conclusie (2018 geen versnelling, 2022 wel versnelling) is dus het gevolg van een gewijzigde methodiek. Zoals we al in onze commentaarartikelen op de publicatie van Steffelbauer et al uit 2022 constateerden zijn de zeespiegeldata van Delfzijl onbetrouwbaar, omdat het betreffende meetstation door de gaswinning maar liefst 24 cm is gedaald.

Fig.4    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Het eerste verschil tussen de Zeespiegelmonitor 2022 en de Zeespiegelmonitor 2018 is dat het station Delfzijl voorlopig buiten beschouwing wordt gelaten totdat betrouwbare zeespiegeldata zijn gereconstrueerd. Het zou me overigens niet verbazen dat ook de data van Harlingen zijn beïnvloed  door delfstofwinning (zout en gas) van de afgelopen decennia.

Het tweede -principiële- verschil is dat de onderzoekers niet meer uit zijn gegaan van één lineaire trend, zoals in de monitor 2018, maar van een gebroken lineaire trend: een lineaire trend van 1890 tot 1993 van 1,8 ± 0,1 mm/jaar, en een trend vanaf 1993 van 2,9 ±0,4 mm/jaar. Het nieuwste rapport verdedigt dat door te stellen: “Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”  Daarbij maakt men geen melding van het feit dat die ‘kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel’ de data betreft van de satellietmetingen sinds 1993, niet van de langjarige getijdemetingen die al sinds midden van de 19e eeuw plaats vinden.

De aanpak van het team van de nieuwste Zeespiegelmonitor lijkt verder sterk op die van het Delftse onderzoeksteam van Steffelbauer et al uit 2022. Een en ander is uitgebreid beschreven in ons gebundelde commentaar dat hier te downloaden is.


Fig.5    Bron: LinkedIn

Dr. Hessel Voortman, expert op het gebied van kustverdediging, reageerde vorig jaar via Twitter op het Delftse rapport (figuur 5). Volgens Voortman is het gebruik van zonale en meridionale windstress door het Delftse team (en nu ook door Deltares) voor het corrigeren van de getijdemeetreeksen onjuist omdat omstandigheden zoals de vorm van het Noordzeebekken het windeffect sterk richtingsgevoelig maakt.

Voortmans tweede opmerking is fundamenteel statistisch van aard en betreft het verschil in lengte tussen de periode vóór en na de breuk. De trends van 1890-1992 en van de periode erna zijn niet met elkaar te vergelijken. Ook geofysicus Hans Erren wees op dat laatste:


Fig.6    Bron: LinkedIn

Laten we eens de meetgegevens van de 5 hoofdstations bekijken. PSMSL levert de data van de zeespiegelhoogte per maand, uitgedrukt in mm . Die data zijn oorspronkelijk afkomstig van Rijkswaterstaat. Om tijdreeksen van zeespiegelmetingen op veel verschillende station samen te stellen herleidt PSMSL de maandelijkse en jaarlijkse gemiddelden tot een gemeenschappelijk nulpunt, de “Revised Local Reference” (of “RLR”). Het RLR nulpunt op elk station is vastgesteld op ongeveer 7000 mm onder het gemiddelde zeeniveau, om negatieve getallen te voorkomen. Zie ook hier.


Fig.7    Data: PSMSL

De blauwe puntjes in figuur 7 zijn de maandgemiddelde zeehoogten (in mm RLR) van januari 1890 t/m december 2021 van het gemiddelde (ensemble) van de 5 stations.  Die stations zijn Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder en Harlingen. De rode lijn is de lineaire trend over de gehele periode. De formule rechtsonder laat zien dat de trend over de gehele periode ongeveer 1,9 mm/jaar is. Dat betreft dan de relatieve zeehoogten ten opzichte van het vasteland. De absolute trend is ongeveer 1,5 mm/jaar vanwege de permanente daling van het land langs de Nederlandse kust. De zwarte lijn is de loess smoothing van de puntenwolk.

Die loesslijn volgt heel aardig de lineaire trendlijn, er zijn op het oog geen opvallende versnellingen waarneembaar. Weliswaar ligt die zwarte lijn vanaf 2015 iets boven de rode lijn, maar dat afwijken naar boven of naar benden komt wel vaker voor in de periode van 132 jaar, zoals te zien is. Rond 1993 ligt de loesslijn wat lager dan de lineaire trendlijn. Zou je een rechte lijn van 1993 tot 2021 trekken dan ligt die ietsjes steiler dan de rode lijn. Het Deltaresteam stelt nu dat dat een teken is dat er sprake is van een significante versnelling sinds 1993.


Fig.8    Data: PSMSL

De grafiek van figuur 8 geeft de gemiddelde jaarlijkse zeehoogten van het ensemble van 5 stations weer. Uiteraard is de trend over de gehele periode gelijk aan die van de maandelijkse data van figuur 7. Vergelijken we nu figuur 8 (op basis van de gemeten zeehoogten) met de grafiek van figuur 2, dan valt meteen op dat in de grafiek van de Zeespiegelmonitor het deel vanaf 1993 veel steiler is dan in de grafiek van figuur 8. Dat komt omdat de Deltaresgrafiek niet de gemiddelde gemeten zeehoogten weergeeft, maar de zeehoogten gecorrigeerd voor de zgn. windopzet en het nodale getij. In het bijschrift onder figuur 2 staat: ”De nieuwste waarnemingen veranderen dit beeld”. Die waarnemingen zijn niet de gemeten zeehoogtedata maar de data na windcorrectie en correctie voor de nodale cyclus. 

Fig.9    Bron:  Zeespiegelmonitor 2022

In figuur 2 wordt de waterstand dus niet beschreven volgens bovenstaande formule maar gecorrigeerd voor wind en getij. In de figuren 7 en 8 wordt de waterstand gegeven zoals die gemeten is door Rijkswaterstaat. Deltares doet dus in zijn Zeemonitor 2022 vrijwel hetzelfde als Steffelbauer et al vorig jaar deden in hun publicatie.

Voorwaarde bij het team van Deltares voor de uiteindelijke modelkeuze (welk model is beter dan lineaire model) was dat er sprake moest zijn van een significante versnelling. In de paper van Steffelbauer et al was die significantie van de trendbreuk in 1993 kunstmatig. Voor de Zeespiegelmonitor 2022 heb ik voor de afzonderlijke tijdreeksen van de 5 stations grafieken gemaakt met een voortschrijdende 30-jarige trend.


Fig.10    Data: PSMSL

De grafiek laat voor elk jaar de trend zien van de 30 volgende jaren. De eerste staaf is dus de trend van 1890 t/m 1919, enzovoort, de laatste staaf is die van 1993 die de trend weergeeft van de laatste periode 1993 t/m 2021. Die laatste trend is relatief hoog met 3,8 mm/jaar. Maar opvallend is dat er nog twee toppen zijn met een trend boven de 2,5 mm/jaar, en twee dalen met een lage, zelfs negatieve trend.


Fig.11    Data: PSMSL

De grafiek van Den Helder toont ook een top nabij 1993, maar er zijn vanaf 1890 nog drie andere toppen zichtbaar, waarvan de hoogste rond 1970. Verder zijn er nog een drietal dalen zichtbaar, waarvan die van rond 1905 en rond 1948 een zeer lage trend vertonen.


Fig.12    Data: PSMSL

De reeks van IJmuiden laat geen trendtop zien rond 1993, wel rond 1920 en 1970. Ook hier een opvallend dal eind jaren ’40.


Fig.13    Data: PSMSL

De reeks van Hoek van Holland vertoont rond 1993 een lichte verhoging maar de toppen met de hoogste trend vielen aan het begin van de reeks en met name eind jaren ’50. Rond 1936 daalde de trend tot om en nabij 0.


Fig.14    Data: PSMSL

Vlissingen vertoont een top rond 1993, maar een iets hogere trend rond 1915. Een diep dal tot 0 mm/jaar is te zien eind jaren ‘40, zoals dat ook het geval was in IJmuiden en Den Helder.

De grafieken laten een paar dingen zien. In de eerste plaats dat alleen station Harlingen de hoogste trend vertoont rond 1993. De vier andere stations tonen hogere trends veelal op andere momenten in de 132 jarige tijdreeksen. 1993 is dus geen opvallend gemeenschappelijk ‘knikpunt’.

In de tweede plaats zijn de verschillen voor wat betreft het verloop in de tijd van de trendhoogte  tussen de 5 stations groot. Er lijkt een soort tweedeling te zijn tussen de Waddenzeestations (Delfzijl hier niet getoond) en de Noordzeestations. Den Helder neemt een soort tussenpositie in. Die onderlinge verschillen zijn zo groot dat ik me afvraag of het wel verantwoord is om te werken met een ensemble van de 5 stations. De suggestie van een gemeenschappelijk knikpunt rond 1993 wordt wel gewekt als men de trendgrafiek van het ensemble bekijkt:


Fig. 15    Data: PSMSL

Dat er een opvallend verschil is tussen de Waddenzeestations en de Noordzeestations kan wijzen op een mogelijk sterke invloed van de windrichting. Hessel Voortman wees al op het onjuiste gebruik van zonale en meridionale windstress voor het corrigeren van de getijdemeetreeksen, omdat gegevens zoals de vorm van het Noordzeebekken het windeffect sterk richtingsgevoelig maakt. Daar moet ik nog eens nader naar kijken.

In de derde plaats zijn de trendverschillen op de 5 stations van 1890 tot 1993 zo groot, dat het kiezen door Deltares en het KNMI voor een gemeenschappelijke  trend van 1890 tot 1993 van 1,8 mm/jaar volstrekte onzin is. Er is geen sprake van een gemeenschappelijke trend in deze periode, zoals de grafieken duidelijk laten zien.

Tot slot: ik ben een liefhebber van het analyseren van complexe zaken, en de zeespiegelhoogte is er een van. Het lijkt me daarom een prima idee om de invloed van de nodale cyclus en de wind op de zeehoogten te bestuderen. Het lijkt me echter een slecht idee om dergelijke data in een model te stoppen om daarmee een soort namaak-zeehoogten te creëren, met vergezichten naar de toekomst.

Laten we houden bij wat we waarnemen, en niet vervallen in wat we zouden móeten waarnemen, de ‘what if’ benadering. Modellen kunnen leuk zijn en kunnen waarnemingen aanvullen, maar moeten niet in de plaats komen van waarnemingen.

De beroemde Amerikaans-Hongaarse wiskundige  John von Neumann zei ooit: “With four parameters I can fit an elephant, and with five I can make him wiggle his trunk.” Hiermee bedoelde hij dat je niet onder de indruk moet zijn als een complex model goed past bij een dataset, in dit geval de altimetriedata van de satellieten sinds 1993. Met genoeg parameters kun je elke dataset passend maken. Maier et al (2010) hebben de quote van Neumann in de praktijk gebracht en met een handvol parameters een olifantje gecreëerd dat met zijn slurf kon zwaaien (figuur 16).


Fig.16     Bron: Mayer et al

Energie=CO2=klimaat

Fig.1  Foto: Klimaatgek

Het is raar dat Nederland het enige land in de EU is (en misschien wel het enige op aarde) dat vrijwillig van het aardgas af gaat. Andere landen willen juist méér aardgas gebruiken, een logisch stap na vooral steenkool en bruinkool. Bij het verbranden van aardgas (CH4) worden immers – anders dan bij olie en steenkool en bruinkool- slechts water (H2O) en koolstofdioxide (CO2) gevormd, op een zeer geringe hoeveelheid luchtverontreinigende stoffen na.

Fig.2    Bron: Groene Rekenkamer

De tabel van figuur 2 toont de uitstoot van CO2 in g per geproduceerde kWhe. Steenkool stoot bijna 2x zoveel CO2 uit als aardgas, en moderne houtverbranding zit nog hoger dan steenkool.

Voor wat betreft luchtverontreiniging doet aardgas het veel beter dan andere fossiele brandstoffen, zoals in figuur 3 te zien is:

Fig.3   Bron: Groene Rekenkamer

De EU lidstaten hebben de afgelopen jaren steenkool, bruinkool en olie deels al ingeruild voor het schonere aardgas. Figuur 1 toont de aanleg enkele jaren geleden van een Duitse aardgasleiding voor hoogcalorisch (Russisch) gas, net over de grens bij de stad Kempen. De snelheid waarmee de overschakeling in de EU naar gas  gebeurt heeft weliswaar een knauw gekregen door de aanslag op de Nord Stream pijpleiding en de oorlog in Oekraïne, maar het pad is ingeslagen. Die overschakeling gebeurde in  het kader van de eis van de EU dat het gebruik van fossiele brandstoffen minder moet ‘om het klimaat te redden’. De EU wil in 2050 fossielvrij zijn.

Fig.4    Bron: BNDeStem

Eigenlijk heeft Nederland het mede aan zichzelf te danken dat ons land het enige land in de EU en misschien wel op aarde is dat ‘van het gas af’ wil/moet. Dat heeft iets te maken met het feit dat vanaf de ontdekking van reusachtige aardgasvoorraden in de jaren ’50 (met name de ontdekking van het Slochterenveld in 1959) vrijwel iedereen in ons land in rap tempo werd aangesloten op het nieuwe aardgasnet (figuur 4). Daarmee namen we een unieke positie in en waren we onze buurlanden bijna 70 jaar vooruit.

Maar ja, van ieder EU land wordt nu een forse reductie geëist in het gebruik van fossiele brandstoffen, ook van Nederland. Het sluiten van onze weinige kolencentrales zou in de ogen van Brussel te weinig zoden aan de dijk zetten. Om toch aan de eisen van Brussel te kunnen voldoen kon het blijkbaar niet veel anders dan dat we  ‘van het gas af’ moesten. Omdat we in Nederland 70 jaar geleden al massaal overgingen van steenkool op aardgas doet ons dat nu de das om. De Nederlandse regering had daar natuurlijk nooit mee akkoord moeten gaan. Bovendien is het volstrekt idioot dat de opwekking van elektriciteit met hout (lees: bos) in de spelregels van de EU wel toegestaan is, terwijl hout per kWh meer CO2 oplevert dan  bruinkool of steenkool.

CO2 is onontbeerlijk voor plantengroei  en daardoor voor het leven op onze planeet, maar heeft de pech dat het de afgelopen decennia wordt gezien als dé grote boosdoener achter de opwarming van de aarde. Dat daar overigens wel wat op af te dingen valt weten de lezers van deze website intussen wel. Overigens is ‘opwarming’ al lang vervangen door ‘klimaatverandering’ (altijd raak), want met die opwarming van de planeet gaat het niet zo hard (1,1 °C vanaf 1850). Intussen is ‘klimaatverandering’  al weer ingehaald door ‘klimaatcrisis’ met veel ‘extreem weer’.

In Trouw van 16 januari 2023 legt KNMI hoofdwetenschapper Peter Siegmund uit dat vaak ‘klimaatverandering’ als oorzaak van weersextremen wordt aangewezen terwijl het om weersuitschieters gaat. Die overtreffende trap van klimaatellende wordt dan graag door traditionele media ‘bewezen’ met items die oneindig herhaald worden. Vaak is dat volstrekte onzin, maar constante herhaling is een beproefde beïnvloedingstactiek gebleken. Over de warme januaridagen van dit jaar zei Siegmund onlangs:

Fig.5    Bron:  Trouw

Fig.6    Bron: Trouw

Ook de overstromingen van 2 jaar geleden in Zuid-Limburg en de aangrenzende Duitse en Belgische regio’s waren volgens Siegmund niet het gevolg van klimaatverandering maar van dikke pech, maar dan nog menen veel burgers – voorgelicht door de traditionele media- dat het de schuld is van ‘klimaatverandering’  en dus van CO2 (lees: de mens). Zo zijn klimaat en energie in het overheersende narratief door CO2 met elkaar verbonden. Aan het ontstaan van die hevige neerslag in en rond Zuid-Limburg heb ik overigens destijds een uitgebreid artikel gewijd, zie hier.

Volgens klimaatactivisten is het (regelmatig) ‘5 voor 12’ en is de totale ineenstorting van het aardse leven nabij, maar die Apocalyps wil voorlopig maar niet doorzetten. De zeespiegel heeft nog steeds dezelfde trend als 100 jaar geleden, het zomerijs op de Noordpool wil maar niet verdwijnen, stormen worden niet heviger, er zijn geen aanwijzingen dat het gemiddeld op aarde droger of natter wordt, enzovoorts.


Fig.7   Bron: Commons Wikimedia

Leon de Winter schreef op 14 maart 2023 in de krant: “Op 21 juni 2018 verspreidde ’klimartelaar’ Greta Thunberg de volgende tweet: ’Topklimaatwetenschapper waarschuwt dat klimaatverandering de hele mensheid zal uitroeien, tenzij we de volgende vijf jaar stoppen met fossiele brandstoffen.’

De Winter: ‘We hebben dus nog drie maanden om te stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen. Als we dat niet doen, en het lijkt erop dat de hele wereld juist blijft doorgaan met gebruik van fossiel, dan zijn we verloren. Wanneer de Apocalyps dan toeslaat, vermeldde de tweet niet, maar voor de zekerheid heeft Greta de tweet inmiddels verwijderd. We hebben kennelijk meer tijd om met fossiel te stoppen.”

Dat laatste lijkt overigens erg veel op aanhangers van een bepaalde sekte die regelmatig langs de deur kwamen om het einde der tijden aan te kondigen. Als de aangekondigde Apocalyps dan op die bewuste datum niet door ging werd de doemdag zonder gêne doorgeschoven naar een volgende datum.

Slik: alweer 5 voor 12


Hoesung Lee, voorzitter IPCC   Bron: IPCC

Het vierde en laatste deel van het AR6 rapport van het IPCC,  het syntheserapport, is uit. Het vat de belangrijkste bevindingen van de drie voorgaande hoofddelen samen voor ‘policy makers’. De eerste drie delen hadden betrekking op de fysische wetenschap van het klimaat, hoe men zich daaraan kan aanpassen (adaptatie), en manieren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Die deelrapporten werden gepubliceerd in 2021 en 2022.

Het syntheserapport bevat nog sterkere waarschuwingen dat de wereld “onomkeerbare” niveaus (1,5 °C of 2  °C) van opwarming van de aarde nadert, waarbij catastrofale gevolgen snel onvermijdelijk worden. En dat het “nu of nooit” is om drastische maatregelen te nemen om een ramp te voorkomen. Kortom: all politics.

Nu is het al héél lang 5 voor 12 in de klimaatalarmistische gemeenschap, dat maakt dus steeds minder indruk. Het fysische deel van het rapport is interessant, omdat dat een tamelijk volledig beeld geeft van wat wetenschappers wel en niet weten over de werking van het klimaat. Dat is erg dik, erg wetenschappelijk en dus moeilijk, dus dat wordt door journalisten en politici zelden  ingekeken laat staan gelezen. Het syntheserapport is een politiek stuk, vooral door ambtenaren samengesteld.

Het vorige rapport, AR5, werd in 2014 afgerond. Het technische deel van AR6 is min of meer gelijk aan dat van AR5, maar de ‘vertaling’ naar politici wordt merkwaardig genoeg wel steeds alarmistischer.  Je zou verwachten dat in de periode die AR6 beslaat, 2015 tot 2023, er wellicht klimatologische ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die het IPCC noopten om extra hard op de alarmbel te slaan. Opvallend is dan ook dat de gemiddelde temperatuur op aarde in die periode niet is gestegen, er was zelfs sprake van een lichte temperatuurdaling.

Fig.1    Bron: NOAA

De grafiek van figuur 1 is afkomstig van NOAA en toont de temperatuuranomalie van land en oceanen op aarde ten opzichte van de referentieperiode 1901-2000 voor de periode 2015 t/m  2022. Rechts bovenin staat de trend: -0,07  °C per decennium. Dat is voor de periode 2015-2022 -0,05 °C.

Fig.2    Bron: GISS NASA

Met behulp van de website van GISS NASA kun je een kaart maken van de temperatuurtrends op aarde in de periode 2015-2022. Interessant, want de trendverschillen per regio zijn groot. Op het kaartje van figuur 2 zijn de gebieden die in de periode 2015-2022 warmer zijn geworden oranje gekleurd en de gebieden die kouder zijn geworden blauw. Wit betekent dat de temperatuur ongeveer gelijk gebleven is. De data zijn afkomstig van de Aqua satellieten, die met behulp van de AIRS (Atmospheric Infrared Sounder) sinds eind 2002 de oppervlaktetemperatuur van de planeet meten. GISS NASA komt voor de periode 2015-2022 uit op een gemiddelde trend van -0,03 °C. Ook hier dus een lichte daling van de temperatuur.

Fig.3    Data: GISS NASA

Bovenstaande figuur 3 toont de temperatuurveranderingen op het kaartje van figuur 2  per breedtegraad van de Zuidpool tot de Noordpool voor de periode 2015-2022. De sterkste opwarming vind je nabij de 75 °ZB, op de grens van het continent Antarctica  en de omringende oceanen. Veranderingen in het oppervlak drijfijs heeft sterke invloed op de albedo en daarmee op de luchttemperatuur. Opvallend is dat bij 75 °NB er nauwelijks sprake is van opwarming. Dat matcht goed met mijn observaties dat er al meer dan 10 jaar geen afname van het Arctische drijfijs waargenomen wordt.

Opvallende opwarming vindt men ook op het NH op subtropische en gematigde breedte. Over de snelle opwarming in Europa en grote delen van Azië heb ik hier al vaker geschreven. Dat is vooral het gevolg van sterk toegenomen zoninstraling (SWD). De tropen koelden in de periode 2015-2022 echter opvallend sterk af.

De eerste en laatste 4 puntjes in de grafiek van figuur 3 lopen opvallend horizontaal. Dat komt omdat de satellieten vanwege hun baan niet in staat zijn om de temperaturen in de poolgebieden van 82 tot 90 graden NB en ZB te meten. Niet op die 8 puntjes letten dus, ze geven de temperatuur op de polen niet weer.

Is dit alles een voorbode voor koelere tijden? Sommige wetenschappers zijn daar van overtuigd, anderen niet. Zolang voor velen CO2 de enige ‘driver’ is van de temperatuur op aarde past een pas op de plaats als die vanaf 2015 niet in het plaatje. Maar ik ben er van overtuigd dat die bijna ziekelijke focus op CO2 sterk overdreven is en mensen blind maakt voor natuurlijke klimaatfluctuaties, die van alle tijden zijn. De voorlopige resultaten van ons onderzoek naar de stralingsbalans op het meetstation Cabauw is daar een mooi voorbeeld van: van 2001 t/m 2020 werd daar een afname van LWD (neerwaartse langgolvige straling = broeikaseffect) gemeten, en tegelijk een toename van de SWD (zoninstraling) en een sterke toename van de gemeten luchttemperatuur.  Daar is het laatste woord nog niet over gesproken.

 

Elektriciteit in 2022

Fig.1    Bron CBS

Het CBS meldde op 6 maart 2023 op haar website dat Nederland  in 2022 de productie van hernieuwbare elektriciteit met 20 procent heeft zien groeien. Het aandeel in de totale stroomproductie groeide van 33 naar 40 procent.  Dat had vooral te maken met de zon die vorig jaar overvloedig scheen. Dat ziet er wel spectaculair uit, maar was dat ook zo?

Op 22 december 202 schreef ik een uitgebreid artikel getiteld “Energie in Nederland nu en later”. Daarin heb ik gepoogd de tamelijk ingewikkelde CBS tabellen terug te brengen tot eenvoudige grafieken. Een van de valkuilen in het energieverhaal is dat er een groot verschil bestaat tussen het bruto- en het netto energieverbruik, respectievelijk 3023,7 PJ en 1803,5 PJ. Het verschil, 1230 PJ, is uiteindelijk aan de verbruikerszijde niet werkelijk beschikbaar als energie. Een van de oorzaken is dat ruim 530 PJ niet als energiebron maar als grondstof gebruikt wordt in bijvoorbeeld de chemische industrie. Dat geldt voornamelijk voor olie en aardgas. Een ander deel (700 PJ) gaat verloren bij de omzetting naar andere energievormen, bij distributie, of wordt gebruikt in het productieproces van de energiesector zelf. Steenkool wordt grotendeels omgezet in elektriciteit en warmte, aardgas bijna 40%. Daarom is het beter om naar het netto energieverbruik, te kijken. Dit is de grafiek  van het netto energieverbruik 2021 uit het artikel van december 2022:


Fig.2    Data: CBS

Hernieuwbare energie (hier inclusief biomassa) is hier bijna volledig opgegaan in de sectie ‘elektriciteit’ en ‘warmte’. De belangrijkste energiebronnen in 2021 zijn aardgas (bijvoorbeeld voor verwarming) en aardolieproducten zoals benzine, diesel en dergelijke. In werkelijkheid is het aandeel van met name aardgas in het netto energieverbruik nog veel groter omdat aardgas een belangrijke rol speelt in de elektriciteitsproductie (en levering van restwarmte). Datzelfde geldt ook voor steenkool.

Maar het artikel van het CBS (figuur 1) ging alleen over elektriciteit, niet over het resterede grootste deel van het energieverbruik. Bovendien gaat het CBS artikel niet over het elektriciteitsverbruik maar over de elektriciteitsproductie. Daarover later meer.


Fig.3    Data: CBS

Figuur 3 toont de elektriciteitsproductie in 2021 naar energiebron. Van de elektriciteitsproductie in 2021 ( = 22% van het netto energieverbruik in dat jaar) was 25% afkomstig van duurzame energiebronnen (wind, zon, waterkracht). Het CBS rekent bij die duurzame energiebronnen nog steeds biomassa, waarschijnlijk omdat biomassa (= bossen kappen) door de EU bestempeld is als ‘duurzaam’. Dat is de blauwe taartpunt in figuur 3 (8%) . Zo komt het CBS aan een duurzame stroomproductie in 2021 van 33%, terwijl het in werkelijkheid 25% was.

Dat CBS aandeel van 33% groeide volgens het CBS tot 40%, vooral door meer elektriciteit van zonnepanelen terwijl het aandeel fossiel afnam met 11%  tot 56%. Nu is ‘afname met 11%’ vervelend rekenen. Duidelijker is: het fossiel aandeel was in 2021 62% (zie figuur 3) en daalde in 2022 tot 56%. Een daling met 6% . Duurzaam steeg met 7%.


Fig.4    Data: CBS

Figuur 4 is ook afkomstig van het artikel over het energieverbruik 2021. Het aandeel van echt hernieuwbare (dus zonder hout verbranden) energiebronnen in de elektriciteitsproductie was zoals gezegd in 2021 25%, dat is dus 106 PJ. Windmolens en zonnepanelen leveren rechtstreeks elektriciteit aan het stroomnet. De productie van restwarmte is  gekoppeld aan elektriciteitsproductie met behulp van de niet hernieuwbare energiebronnen aardgas, steenkool, biomassa en kernenergie.

Kijken we naar het netto energieverbruik in 2021, 1803,5 PJ, dan was het aandeel van hernieuwbare energiebronnen dus 5,88% van het netto energieverbruik in 2021. Rekening houdend met de toename van 7% duurzaam in de elektriciteitsproductie in 2022, dan steeg het aandeel duurzaam in 2022 tot ongeveer 6,3%. Het netto energieverbruik van 2022 was bij het schrijven van dit artikel nog niet bekend.

Tot slot nog enkele woorden over de productie en het verbruik van elektriciteit. Tot voor een aantal jaren geleden ontliepen productie en verbruik elkaar niet veel. Er werd voor gezorgd dat de productie altijd wat hoger was dan het verwachte verbruik, dat goed bekend was. Op die manier was de leveringszekerheid in Nederland zeer hoog. Bijspringen en afschakelen van gascentrales was de regulator van het netwerk. De productie van elektriciteit was destijds vraaggericht  en dus goed controleerbaar.

Met de komst van met name wind- en zonne-energie werd een steeds groter deel van de elektriciteitsproductie aanbodgericht: de weersomstandigheden en het dag/nachtritme bepalen steeds meer de elektriciteitsproductie. Dat dat tot onstabiele prijsvorming leidt zag ik afgelopen 24 uur op mijn energie-app:

 
Fig. 5      Bron: ANWB app

Het uurtarief van elektriciteit daalde gisterenmiddag 4 uren lang tot € 0,00 per kWh en vannacht nogmaals 4 uren lang tot € 0,00. Fijn voor mij, ik heb (bijna) gratis een paar wasjes gedaan. Iedereen voelt wel aan dat het niet veel doller moet worden, maar dat wordt het wel vrees ik. Een toenemende onevenwichtigheid in de stroomvoorziening is te voorzien.

De 10-minutenmetingen van Cabauw

In het artikel van 23 februari j.l. besteedde ik voor het eerst aandacht aan de infraroodmetingen die  verricht worden op station Cabauw. Verrassend was dat in de periode 2001 t/m 2020 niet alleen de LWD (langgolvige straling van atmosfeer naar aardoppervlak) een lichte negatieve trend vertoont maar ook de LWU, de langgolvige straling van het aardoppervlak naar de atmosfeer. Overigens waren die trends statistisch niet significant.

Fig.1    Data: KNMI

Je zou verwachten dat de LWD (= broeikaseffect van broeikasgassen plus wolken) vanwege het tussen 2001 en 2020 gestegen atmosferisch CO2-gehalte gestegen zou zijn, maar blijkbaar zorgde de afname van de bewolking in die periode voor een lichte netto afname van het broeikaseffect.

De lichte daling van de LWU was verrassend, met name omdat de luchttemperatuur die op 1,5m hoogte wordt gemeten in Cabauw een forse stijging laat zien van 2001 t/m 2020:


Fig.2    Data: KNMI

De luchttemperatuur op 1,5 m hoogte is dus niet synoniem aan de LWU die uitgestraald wordt door het aardoppervlak. Die luchttemperatuur is een maat voor de gemiddelde bewegingsenergie van de atomen of moleculen op 1,5 m hoogte. Er is energie nodig om de temperatuur te laten stijgen, en om de temperatuur te laten dalen moet energie weggehaald worden. Die energie om de luchttemperatuur op 1,5m hoogte te veranderen komt in de vorm van straling (LWD, LWU, SW netto), maar ook van verticale beweging van luchtn (LH= latente warmte en SH=voelbare warmte) en horizontale beweging van lucht (advectie). De luchttemperatuur op 1,5 m hoogte is dus de uitkomst van de aan- en afvoer van diverse vormen van energie, niet alleen van LWU.

In het voorafgaande artikel liet ik al even zien hoe een grafiek op basis van de 10-minutenmetingen in Cabauw er uit  ziet. Ik was nieuwsgierig naar de verschillen in de stralingsbalans in Cabauw in de zomer en winter, en bij diverse graden van bewolking. Ik gebruikte de parameter SP (percentage van de langst mogelijke zonneschijnduur per etmaal) als proxy voor de bewolkingsgraad en filterde de etmalen met maximale relatieve zonneschijnduur (SP>90) en maximale hemelbedekking (SP=0). Dat leverde over de gehele periode van 2001 t/m 2020 94 etmalen op met SP=0 of SP>90. Vervolgens heb ik gekeken of er blokjes van 5 etmalen voorkwamen waarbij tenminste 1 etmaal PS=0 had en een ander etmaal SP>90. Dat leverde in totaal slechts 4 blokjes van 5 etmalen op over de gehele periode.


Fig.3    Data: KNMI

Figuur 3 toont de stralingsgegevens (10-minutendata) over 5 dagen in juli 2008.  Net SW is SWD minus SWU. Net SW is dus kortgolvige straling die voor 100% geabsorbeerd wordt door het aardoppervlak. Overdag is de inkomende zonnestraling evenredig met de sinus van de hoek van instraling van de zon. Te zien is dat op 4 en 5 juli de net SW nagenoeg perfect is, geen bewolking dus. Vanaf 6 juli komt er steeds meer bewolking binnendrijven, die er voor zorgt dat de grafiek van net SW niet meer perfect is. Op 8 juli is de hemel vrijwel volledig bedekt met wolken en komt de net SW nauwelijks meer boven de 100 W/m2 uit, terwijl de net SW op 4 juli nog tot 750 W/m2 reikte.

Interessant is wat dat voor consequenties heeft voor de LWU en LWD. Op 8 juli met volledig bedekte hemel liggen LWD (warmtestraling omlaag) en LWU (warmtestraling opwaarts) ongeveer op hetzelfde stralingsniveau van 400 W/m2. LWU iets hoger dan LWD. Hoe komt dat?

Laten we de Wet van Stefan Boltzmann eens toepassen op de situatie op 8 juli 2001. LWD is gemiddeld over het hele etmaal 395,3 W/m2, LWU 404,4 W/m2 Dat betekent dat de onderste straler (aardoppervlak) een gemiddelde temperatuur had van  290,61 K en de bovenste straler een temperatuur van  288,96 K. in graden Celsius is dat respectievelijk 17,5 °C en  15,8 °C. Een klein verschil dat zo kenmerkend is voor een volledig bedekte hemel.

Kijken we naar een situatie met clear sky, zoals op 4 juli 2001, dan zien we dat de LWU vrijwel onmiddellijk reageert op de toenemende net SW vanaf zonsopgang. De korte vertraging van ruim 1 uur tussen de top van net SW en LWU is het gevolg van de (geringe) warmtecapaciteit van de bodem. De LWD curve hangt af van de luchttemperatuur die zijn maximum bereikt in de late namiddag vóór zonsondergang en zijn minimum bereikt net na zonsopgang.

De clear sky situatie zorgt er voor dat tussen zonsopgang en zonsondergang  het verschil tussen LWU en LWD gemiddeld 100 W/m2 is, en zijn maximum van 120 W/m2 bereikt rond 12 uur ’s middags. Om 12 uur is de LWU 468,4 W/m2 en de LWD 347,5 W/m2.


Fig.4    Data: KNMI

De grafiek van figuur 4 toont nog een zomersituatie, maar nu met 3 dagen clear sky en 2 dagen met gedeeltelijke bewolking: 1 juli lichte bewolking en 2 juli wat meer wolken zoals de net SW laat zien. Aan de snelle verhoging van de LWD rond 3 uur ‘s nachts op 2 juli is te zien dat dan meer wolken boven Cabauw verschijnen. De ruimte tussen de blauwe en bruine lijn neemt dan beduidend af.


Fig.5    Data: KNMI

Bovenstaande grafiek laat de derde zomerse situatie zien. Nu geen clear sky meer, maar 5 dagen met wat meer en wat minder bewolking. Ik denk dat de grafiek verder voor zich spreekt.


Fig.6    Data: KNMI


Fig.7    Data: KNMI

De figuren 6 en 7 geven twee wintersituaties weer.  De net SW (zon) grafieken blijven zelfs op de clear sky dagen  laag en reiken niet veel hoger dan zo’n 300 W/m2. De overgang van clear sky naar volledig bewolkt en andersom levert een prachtig niveauverschil op tussen LWD en LWU. Je kunt heel nauwkeurig aflezen hoe laat de wolken binnendrijven en wanneer ze weer verdwijnen.

Die 10-minutendata van de straling is een waar goudmijntje. Misschien een volgende keer nog wat meer gegevens uit die mooie databank van Cabauw.