Auteursarchief: Rob de Vos

Interview met Simon Rozendaal


Fig.1    Bron: Twitter @Simon_Rozendaal

Schrijver, wetenschapsjournalist, chemicus (erelid KNCV), columnist Elsevier. Boeken: o.a. Alles wordt beter! (nou ja, bijna alles) & Warme aarde, koel hoofd.  Die informatie staat op Simons Twitteraccount, en dat is natuurlijk een zeer beknopte samenvatting van zijn activiteiten. Rozendaal werd onlangs geïnterviewd door Hans van Willigenburg voor de website TPO en dat is een lezenswaardig stuk geworden.

Over de farce die de klimaatdiscussie momenteel is : “Niet Simon Rozendaal is veranderd of geradicaliseerd, vindt hijzelf, maar de media en de groene lobby die in een steeds hogere frequentie apocalyptische beelden en redeneringen over ons uitstorten. Daarmee staan zij volgens Rozendaal een nuchtere analyse van de opwarming van de aarde in de weg, met zijns inziens zeer negatieve gevolgen. Denk bijvoorbeeld aan het massaal in de ban doen van kernenergie. Zelf meent hij juist in het midden te zitten (“inzetten op gedragsverandering vind ik een nuttige bijdrage om opwarming tegen te gaan”) en voelt hij, net als bij elk onderwerp, de journalistieke drive om feit van fictie te scheiden. En die fictie tiert volgens hem welig in de huidige klimaatdiscussie.”

Met dat laatste slaat Rozendaal mijns inziens de spijker op de kop. Hij is van huis uit chemicus en weet dus goed wat exact is en wat niet. Samen met zijn brede visie op de samenleving en economie, plus een portie gezond verstand, zorgt dat er voor dat hij lastige onderwerpen goed in een breder kader kan plaatsen. Daarbij is het hem vergeven dat hij zegt dat het ‘wetenschappelijk nagenoeg vaststaat’ dat het atmosferisch CO2-gehalte verantwoordelijk is voor ‘de opwarming van de aarde’. Als je als bron van wetenschappelijke waarheid de rapporten van het IPCC gebruikt mag dat wel zo lijken, in werkelijkheid wordt daar in de wetenschappelijke wereld nog een robbertje over geknokt. Maar ook het IPCC heeft nog nooit gezegd dat er echte bewijzen zijn dat de huidige opwarming kan worden verklaard met de broeikashypothese. Bovendien zijn er steeds meer belangrijke natuurwetenschappers die hun twijfels hebben over die hypothese. De aanwezigheid van broeikasgassen is een feit, maar hoe groot hun aandeel is in de opwarming van pakweg de afgelopen 150 jaar is nog steeds niet duidelijk.

Simon Rozendaal behoort zonder twijfel bij het kleine groepje wetenschapsjournalisten dat altijd een open blik is blijven behouden bij gevoelige onderwerpen als klimaatverandering. Dat is prijzenswaardig en ook moedig. Volgens hem zou hij anno 2022 nooit meer worden aangenomen door zijn voormalige werkgever de NRC, de krant die hem tegenwoordig labelt als ‘klimaatontkenner’. “De cancelcultuur heeft ook de kwaliteitskrant bereikt”. Maar Rozendaal laat zich niet cancelen, daar ben ik van overtuigd.

Greenhouse efficiency

Gastartikel door Willis Eschenbach

Whatsupwiththat  2 september 2022

Voortgestuwd door spot en lof voor mijn laatste bericht, ” Surface Radiation: Absorption And Emission waag ik me opnieuw in de arena. Ik had een vreemde gedachte. De temperatuur op aarde is in de periode 2000-2021 over het algemeen gestegen. Ik vroeg me af of er een manier was om de efficiëntie van het broeikaseffect te meten, om te zien of de opwarming het gevolg was van toenemende broeikasgassen. Als de broeikasgassen de oorzaak waren, dan zou het broeikaseffect efficiënter moeten zijn in termen van opwarming van het oppervlak. Dit is de temperatuursverandering gedurende de periode van de CERES-satellietgegevens:

Fig.1    Veranderingen in de oppervlaktetemperatuur, CERES-gegevens. Dit is een omrekening van de CERES-gegevens van de naar boven gerichte langgolvige straling aan het oppervlak naar graden Celsius met behulp van de Stefan-Boltzmann-vergelijking. Het komt goed overeen met bijvoorbeeld de LTL data van satellietmetingen in de tropen, met een resterende standaardfout van ongeveer een tiende graad C.

De vraag is nu: waarom is het in die periode warmer geworden? Wat het broeikaseffect doet is de oppervlaktetemperatuur verhogen. Het broeikaseffect begint met een bepaalde hoeveelheid energie die het klimaatsysteem binnenkomt, en eindigt ermee dat het oppervlak warmer geworden is en dus meer warmtestraling uitzendt dan je zou verwachten als je naar bijvoorbeeld de maan zou kijken, die dezelfde hoeveelheid zonlicht opvangt als de aarde.

Het idee was dat ik de efficiëntie van het broeikaseffect kon vaststellen door de opwaartse langgolvige straling van het oppervlak te vergelijken met de hoeveelheid zonne-energie die het systeem binnenkomt. Zo meet ik de “end-to-end” efficiëntie van het hele systeem, inclusief alle terugkoppelingen en interacties. Ik heb ervoor gekozen dat uit te drukken in een “versterkingsfactor“: hoeveel W/m2 opwaartse langgolvige straling vanaf het oppervlak krijgen we voor elke W/m2 zonne-input?

De hoeveelheid zonne-energie aan de bovenkant van de atmosfeer (TOA) is ongeveer 340 watt per vierkante meter (W/m2). Ongeveer 100 W/m2 wordt gereflecteerd door de wolken en het oppervlak. Dit betekent dat de binnenkomende zonne-energie aan het aardoppervlak ongeveer 240 W/m2 bedraagt.

De opwaartse langgolvige energie van het oppervlak is daarentegen ongeveer 400 W/m2. Dit betekent dat de gemiddelde broeikas versterkingsfactor ongeveer is:

400 W/m2 / 240 W/m2 ≈ 1,66

Met andere woorden, voor elke Watt per vierkante meter zonne-input, krijgen we ~ 1,7 watt per vierkante meter opwaartse oppervlaktestraling.

Nu kunnen we deze berekening voor elke maand uitvoeren, waarbij we kijken naar de hoeveelheid warmtestraling die door het oppervlak wordt uitgezonden, gedeeld door de zonne-energie die het systeem binnenkomt. Figuur 2 toont dat resultaat. Vergeet niet dat de toename van broeikasgassen alleen verantwoordelijk is voor de opwarming als de broeikasversterkingsfactor toeneemt.

Fig. 2    Broeikasversterking. De versterking wordt berekend als de opwaartse langgolvige oppervlaktestraling gedeeld door de inkomende zonnestraling (na albedo-reflecties). Een versterkingsfactor van 2 betekent dat het oppervlak twee keer méér energie uitstraalt (langgolvige straling in W/m2)voor elke W/m2 zonne-energie die daadwerkelijk binnenkomt. Hieruit blijkt dat het broeikaseffect de inkomende zonnestraling met ongeveer twee derde heeft verhoogd, gemeten aan het oppervlak.

De grafiek toont een zeer interessante bevinding: de efficiëntie van de planetaire broeikas is in de getoonde periode iets afgenomen – niet significant, maar zeker niet toegenomen.

In feite is de stabiliteit over deze periode op zichzelf al interessant. De standaardafwijking van de versterking is 0,004 W/m2. In die periode varieerde de end-to-end efficiëntie van het hele kassensysteem nauwelijks. Ik heb al eerder geschreven over de verbazingwekkende stabiliteit van het systeem. Dit is daar een voorbeeld van.

Het bovenstaande toont aan dat de toename van de opwaartse straling aan het oppervlak niet het gevolg kan zijn van een verandering in de broeikasefficiëntie door een toename van CO2 of een andere oorzaak.  Maar wat is dàn de oorzaak van de temperatuurstijging? Hier zijn de grafieken van de twee datasets die samen de ‘broeikasversterker’ vormen: de opwaartse langgolvige oppervlaktestraling en de inkomende kortgolvige zonnestraling:

Fig. 3   Opwaartse warmtestraling aan het oppervlak (geel, linkerpaneel), en inkomende zonnestraling na albedo-reflecties (rood, rechterpaneel). De blauw/zwarte lijnen zijn LOWESS-smoothing van de gegevens.

In figuur 3 is te zien waarom de efficiëntie van het systeem nauwelijks varieerde: de langgolvige uitgaande straling aan het aardoppervlak nam vrijwel evenveel toe als de zonne-energie die het systeem binnenkwam.

Conclusie: we beschikken over observationeel bewijs dat de temperatuurstijging van 2000-2021 niet te wijten was aan een toename van broeikasgassen, noch aan een toename van de efficiëntie van het broeikaseffect door welke oorzaak dan ook. De efficiëntie is in die periode zeer stabiel geweest, met een standaardafwijking van 0,2% en zonder significante trend.

Aan de andere kant is de verandering in inkomende zonne-energie voldoende om de toename van de opwarming te verklaren, zoals te zien is bij vergelijking van beide LOWESS smoothlijnen in figuur 3. Hoewel er ongetwijfeld andere factoren in het spel zijn, is de belangrijkste oorzaak van de opwarming duidelijk de toename van de hoeveelheid zonne-energie na reflecties van de wolken en het oppervlak. Nogmaals: the clouds rule

Wiskundige noot: Ik ben geneigd “opwaartse langgolvige straling aan het oppervlak” en “temperatuur” door elkaar te gebruiken. Ja, ik weet dat straling varieert als de vierde macht van de temperatuur, T4. Het verschil is echter triviaal in het nauwe bereik dat wordt getoond in bijvoorbeeld figuur 3.

Figuur 4 toont een vergelijking van de opwaartse langgolvige straling uit figuur 3 en de Stefan-Boltzmann afgeleide temperatuur. Beide signalen zijn vrijwel identiek:

Fig. 4   Temperatuur (geel, linkerschaal) en opwaartse langgolvige straling aan het oppervlak (rood, rechterschaal)

Geloof niet alles

De titel van dit bericht had wel een levensmotto van me kunnen zijn. Het is echter (ook) de titel van een nieuw verschenen boek over klimaatverandering, van de hand van Jules de Waart. Jules de Waart is van oorsprong een fysisch geograaf en geoloog en heeft na zijn pensionering zijn zicht op de wereld verder verbreed door gewoon weer te gaan studeren. Enkele jaren geleden herontdekte hij de fysische geografie en de klimaatwetenschap en was gefascineerd door de veelzijdigheid en het grote belang van de klimaatproblematiek. Dat mondde uit in een boek over klimaatverandering.

Ik lees vaak klimaatartikelen en publicaties en soms een boek over klimaatverandering, maar zelden lukt het me om in (bijna) één ruk een klimaatboek uit te lezen. Dat lukte met het boek van Jules de Waart wonderwel. Het is goed geschreven, in een vlotte stijl, en erg informatief. Ik durf zelfs wel te stellen dat dit het beste boek over klimaatverandering is dat ik de afgelopen jaren heb gelezen. Het viel me op dat De Waart min of meer op dezelfde wijze tegen de klimaatproblematiek aankijkt als ik. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat we beiden de weg weten in de fysische geografie en geologie, wat maakt dat je op een bepaalde manier aankijkt tegen klimaatproblematiek.

Het boek is nergens drammerig en dat is een prestatie als het over klimaat gaat. De Waart stelt steeds zienswijzen van klimaatalarmisten tegenover die van klimaatsceptici, wat verhelderend werkt. Deel I, het brede perspectief, vond ik voor mijzelf het meest informatieve omdat ik in mijn werk als redacteur van Klimaatgek.nl vaak vooral ‘technisch’ bezig ben en dan schiet de beschouwelijke kant van klimaatproblematiek het politieke frame waarin zich zaken afspelen er wel eens bij in.  Deel II, de wetenschappelijke basis, was me natuurlijk wel in grote lijnen bekend, hoewel ik ook daarin wel het een en ander opgestoken heb, en ideeën kreeg over onderwerpen waar ik eens in zou moeten duiken. Dit hoofdstuk vat mooi samen ‘waar het over gaat’.

Kortom, ik ben blij dat ik het mocht lezen en raad het iedereen die geïnteresseerd is in klimaatverandering van harte aan. Het is te verkrijgen via de reguliere boekhandel en bol.com.

Inhoudsopgave

Deel I De Moderne Warme Periode in breder perspectief 

1    Werelden van verschil
1.1 Een onbewoonbare aarde? Alarmisten en sceptici
1.2 De wereld verandert
1.3 Het belang van woorden
1.4 Een korte geschiedenis van de klimaatwetenschap
1.5 Enkele hoofdmomenten
1.6 Enkele standpunten nader belicht
1.7 Andere meningen
1.8 En hoe nu verder?

2    Beeldvorming
2.1 “Zo ziet klimaatverandering er uit.”
2.2 De kracht van beeldvorming. IJsberen, bosbranden en koralen
2.3 IJsberen en een ‘academic hanging’
2.4 Koralen en de vrijheid van meningsuiting

3    De mythe van de consensus
3.1 Een consensus van 97%?
3.2 Peer-review en gerelateerde problemen
3.3 Het voorzorgbeginsel en ‘no-regret’
3.4 Waarschijnlijkheid en Vertrouwen in de IPCC-rapporten

4    In de hoek geschilderd
4.1 “The lady doth protest too much, methinks.”
4.2 Leugentjes om bestwil. De ‘double ethical bind’
4.3 Appeals, Petities en Open Brieven
4.4 Manipulatie en fraude? “Hide the decline!”
4.5 Aanpassingen en homogenisaties
4.6 Een neerwaartse spiraal?

5    The Empire strikes back
5.1 Het Assessment Report 5 en een nieuwe voorzitter voor het IPCC
5.2 De Akkoorden van Parijs en de gevolgen
5.3 Het Special Report van 2018. Global warming of 1.5 Celsius
5.4 De politiek als aanjager. Een Green New Deal en een European Green Deal
5.5 Het nieuwe Assessment Report 6 van het IPCC
5.6 “Resistance is futile”

Deel II De wetenschappelijke basis 

6    Wetenschappers en hun methode. Geloof niet alles
6.1 Witte zwanen, zwarte zwanen. Consensus, falsificatie en post-normale wetenschap.
6.2 Wetenschappers, vroeger en nu

7    Enkele relevante wetenschappen
7.1 De klassieke klimatologie
7.2 Aardwetenschappen. Lessen uit het Kwartair.
7.3 De klimaatwetenschappen
7.4 Kosmo-klimatologie
7.5 De plate-climatology theorie
7.6 De modellen

8    Een poging tot kwantificering
8.1 Forcings en feedbacks
8.2. Natuurlijke aandrijvers
8.3. Menselijke oorzaken
8.4. Hoe groot is het versterkt broeikaseffect? Enkele conclusies

DEEL III Synthese 

9    Klimaat en klimaatbeleid in het Antropociën
9.1 Klimaatverandering; vroeger en nu
9.2 Het Antropociën. Een Moord in de Oriënt-Expres
9.3 Een nieuwe rol voor wetenschap en politiek

10  Enige conclusies en consequenties

DEEL IV ANNEX 

11  Noten en literatuurverwijzingen
12  Samenvatting
13  Over de auteur

Surface Radiation: Absorption And Emission

Gastartikel door Willis Eschenbach
WhatsUpWithThat  30 augustus 2022

In mijn vorige artikel “Putting It Into Reverse” besprak ik het verband tussen de temperatuur en de totale geabsorbeerde straling aan het aardoppervlak. Met “totale geabsorbeerde straling aan het aardoppervlak ” bedoel ik het totaal van de downwelling langgolvige straling van de wolken en de atmosfeer plus downwelling zonlicht aan het oppervlak, minus het upwelling gereflecteerde zonlicht. Hier is een grafiek uit dat artikel.

Figuur 1: Correlatie per rastercel van geabsorbeerde straling (kortgolvig + langgolvig) en oppervlaktetemperatuur. Rastercellen zijn 1° breedtegraad x 1° lengtegraad.

In dit artikel richt ik me op de stralingsbalans aan het oppervlak: hoeveel straling wordt geabsorbeerd versus hoeveel wordt uitgestraald? Het is een zeer eenvoudig en transparant onderdeel van het hele verhaal. Er zijn geen tussenstappen: het oppervlak absorbeert straling, warmt op en zendt straling uit.

Volgens de gegevens van de CERES-satellieten bedraagt de opwaartse (naar de ruimte gerichte) warmtestraling van het aardoppervlak (gemiddeld over 24 uur per dag en 7 dagen per week) iets minder dan 400 W/m2. De neerwaartse (naar de aarde gerichte) warmtestraling van de wolken/atmosfeer die door het oppervlak wordt geabsorbeerd, bedraagt ongeveer 345 W/m2. En de netto zonne-energie (neerwaartse straling minus gereflecteerde kortgolvige straling) die door het oppervlak wordt geabsorbeerd, bedraagt iets minder dan 165 W/m2.

Dit resulteert wereldwijd 24/7 gemiddeld iets meer dan 500 W/m2 aan door het oppervlak geabsorbeerde straling. Maar slechts ongeveer 400 W/m2 wordt uitgestraald. Waar blijft die resterende 100 W/m2 geabsorbeerde energie?

Ten eerste wordt ongeveer driekwart van die energie gebruikt om water te verdampen. Dat heet “latente warmte“. Hierdoor blijft het oppervlak uiteraard koeler dan het anders zou zijn als er geen latente warmte verloren ging. Het andere kwart gaat verloren via geleiding naar de atmosfeer en daaropvolgende convectie, weg van het oppervlak. Dit wordt “voelbare warmte” genoemd. Hierdoor blijft het oppervlak ook koeler dan het zou zijn zonder die voelbare warmte.

Hieronder ziet u een scatterplot die de relatie en de trend weergeeft van de opwaartse uitgestraalde straling aan het aardoppervlak ten opzichte van de geabsorbeerde neerwaartse straling.


Figuur 2. Scatterplot, waarbij elke stip een maand is. Voor elke maand toont de x-as de in die maand geabsorbeerde straling, en de y-as de in diezelfde maand uitgezonden straling. De seizoensgebonden schommelingen zijn in alle grafieken uit de gegevens verwijderd.

Figuur 2 laat zien dat voor elke geabsorbeerde watt per vierkante meter slechts driekwart van een watt per vierkante meter wordt uitgezonden als opwaartse straling van het oppervlak. De rest gaat naar voelbare en latente warmteverliezen. Er is een restje, minder dan ½ %, van energie van/naar opslag, voornamelijk in de oceaan. Maar omdat die zo klein is, wordt hij meestal genegeerd in dit soort eerste-orde-analyses.

Waarom is dit allemaal van belang? Rond 1880 kwamen een paar slimme mannen, Joseph Stefan en Ludwig Boltzmann, erachter dat er een wiskundig verband bestaat tussen de temperatuur van een voorwerp en zijn warmtestraling. Het verband wordt gegeven door de “Wet van Stefan-Boltzmann”. Met die wet kun je, als je de straling kent, de temperatuur berekenen en omgekeerd. Figuur 3 toont dezelfde gegevens als figuur 2, maar deze keer heb ik de wet van Stefan-Boltzmann gebruikt om de opwaartse straling van figuur 2 om te zetten in temperatuur. In figuur 3 is de y-as dus in graden Celsius.

Figuur 3. Scatterplot, waarbij elke stip een maand is. Voor elke maand toont de x-as de geabsorbeerde straling van die maand, en de y-as de temperatuur van diezelfde maand.

Wat uit de figuur blijkt is dat -omdat slechts een deel van de geabsorbeerde straling wordt omgezet in opwaartse langgolvige straling- er bijna 7 watt per vierkante meter extra energie nodig is om de temperatuur van het aardoppervlak met 1°C te doen stijgen. Dat is veel. Een verdubbeling van de atmosferische CO2-concentratie zou de neerwaartse straling met 3,7 W/m2 doen toenemen. Dus als die extra energie om de temperatuur met 1°C te doen stijgen uitsluitend afkomstig is van een toename van CO2, zou dat bijna twee maal een verdubbeling zijn ten opzichte van ons huidige niveau van 410 ppmv CO2. Het CO2-niveau zou ~ 1.500 ppmv moeten bedragen om een stijging van 1°C ten opzichte van de huidige temperatuur te bereiken.

Hier is een grafiek die laat zien hoe de oppervlaktetemperatuur en de geabsorbeerde straling aan het oppervlak sterk correleren:

Figuur 4. Geabsorbeerde totale straling aan het oppervlak (blauw, rechter schaal) versus temperatuur (rood, linker schaal). De totale straling is de som van de neerwaartse langgolvige straling van de atmosfeer, plus de kortgolvige zonnestraling. Ook de theoretische toename van CO2- forcering over de periode (geel/zwarte lijn) en de trend van de totale geabsorbeerde straling (gestippelde cyaan/zwarte lijn) zijn ingetekend. De gestippelde horizontale zwarte lijn laat zien wat er zou gebeuren als de geabsorbeerde straling aan het oppervlak niet zou toenemen.

Het is duidelijk dat er véél meer dan alleen CO2 in het spel is, voldoende stof dus voor verdere overdenking en discussie.

Wiskundige noot 01: Zoals gebruikelijk heb ik een emissiviteit van 1,0 gebruikt om straling om te zetten in temperatuur. Ik zou dat kunnen verfijnen, maar a) de emissiviteit van de aarde is vrij hoog, in de orde van 0,95 of hoger, en b) verandering van de emissiviteit verandert de absolute waarden maar het maakt zeer weinig verschil voor de trends.

Wiskundige noot 02: Omdat er onzekerheid bestaat over de waarden op de x-as (totale geabsorbeerde straling) in de figuren 2 en 3, heb ik Deming Regressie gebruikt om de juiste trend te bepalen, in plaats van lineaire regressie die de trend onderschat als er onzekerheid bestaat.

Putting It Into Reverse

Gastartikel door Willis Eschenbach
WhatsUpWithThat  7 augustus 2022

We hebben een empirisch begrip van het effect van straling op objecten. Ik bedoel niet nucleaire straling, dat is iets anders. Ik heb het over dingen als zonnestraling, oftewel zonneschijn. In de klimaatwetenschap wordt zonnestraling ook wel “kortgolvige straling” genoemd, om het te onderscheiden van “langgolvige” infraroodstraling. Langgolvige warmtestraling wordt voortdurend door alles om ons heen uitgezonden, inclusief de atmosfeer. Nachtkijkers “zien” die langgolvige straling. Langgolvige straling is ook de reden waarom we de warmte van een hete gietijzeren kachel aan de andere kant van de kamer kunnen voelen: we voelen de warmte door die langgolvige straling op onze huid.

In de klimaatwetenschap wordt straling onderscheiden naar richting: ofwel opwaarts (naar de ruimte) ofwel neerwaarts (naar het aardoppervlak) en vaak aangeduid met afkortingen. Zo is downwelling shortwave radiation (zonneschijn) DSR. Upwelling shortwave radiation (zonnestraling die door het oppervlak en de wolken wordt gereflecteerd) is USR. Evenzo is upwelling longwave radiation (dat deel van de langgolvige infraroodstraling dat voortdurend door het oppervlak en de atmosfeer wordt uitgezonden en naar de ruimte gaat) ULR, en downwelling longwave radiation (dat deel van de langgolvige straling dat door de atmosfeer wordt uitgezonden en naar het aardoppervlak gaat) DLR.

Met dat als inleiding, zoals ik al schreef, hebben we een empirisch begrip van het effect van straling op objecten. Onze ervaring met het effect van zonnestraling is vrij eenvoudig: hoe meer straling een voorwerp absorbeert, des te warmer het wordt.

Dat lijkt onbetwistbaar waar, gebaseerd op zowel onze ervaringskennis als op de vergelijkingen met behulp waarvan we daadwerkelijk de hoeveelheid warmte voor een bepaalde hoeveelheid straling kunnen berekenen. We kunnen elke dag waarnemen hoe de zon opkomt en de aarde warmer wordt… simpele natuurkunde, toch?

Maar is het altijd waar dat als er meer straling wordt geabsorbeerd door een object, dat het object dan warmer  wordt? Bedenk wat er gebeurt als je overdag in het zonnetje buiten loopt: je absorbeert onmiddellijk honderden Watts aan extra energie van de zon. Maar ondanks die absorptie van een grote hoeveelheid zonnestraling blijft je gemiddelde lichaamstemperatuur onveranderd. Méér straling heeft je blijkbaar niet warmer gemaakt.

We weten dat dat komt omdat het menselijk lichaam systemen heeft die onze temperatuur regelen. Systemen die het warmteverlies verhogen wanneer de geabsorbeerde straling toeneemt, die de geabsorbeerde energie verplaatsen naar een plek waar die aan de lucht kan worden afgegeven. Zou dat bij het klimaat anders werken?

Met dat in gedachten maak ik een kleine omweg. Er is een wiskundige maat die “correlatie” heet. Het meet de gelijkenis van twee datasets, en voor elk paar datasets heeft het een waarde ergens tussen -1 en +1. “Correlatie” meet of twee reeksen gegevens, bijvoorbeeld temperatuur en geabsorbeerde straling, in dezelfde richting bewegen. Een correlatie van +1 betekent dat de twee datasets altijd in dezelfde richting bewegen – als bijvoorbeeld de geabsorbeerde straling toeneemt, gaat de temperatuur altijd omhoog.

Een negatieve correlatie betekent dat de twee datasets over het algemeen in tegengestelde richting bewegen. Een correlatie van -1 betekent dat de twee datasets altijd in tegengestelde richting bewegen – als de ene stijgt, daalt de andere altijd. En een correlatie van 0 betekent dat er geen verband is tussen de veranderingen in de ene dataset en de veranderingen in de andere.

Laten we nu eens kijken naar de correlatie tussen de temperatuur van het aardoppervlak en de hoeveelheid straling die het oppervlak ontvangt. Volgens onze ervaring zou de correlatie sterk positief moeten zijn, wat betekent dat hoe meer straling door het planeetoppervlak wordt geabsorbeerd, des te warmer het zou moeten worden, en hoe minder straling wordt geabsorbeerd, des te koeler het zou moeten worden.

In figuur 1 wordt die correlatie per rastercel weergegeven aan de hand van de CERES satellietgegevens. Elke rastercel is 1° breedtegraad x 1° lengtegraad groot.

Figuur 1. Correlatie per rastercel van geabsorbeerde straling (kortgolvig+ langgolvig) en oppervlaktetemperatuur. Een rastercel is 1° breedtegraad x 1° lengtegraad.

Dit is een zeer interessant resultaat. Zonder uitzonderingen is de correlatie overal boven land precies wat we zouden verwachten: niet alleen positief, maar in het algemeen sterk positief. De totale correlatie over het land is 0,91, een sterke positieve correlatie, die ons inzicht in geabsorbeerde straling en temperatuur ondersteunt. Op het land stijgt de temperatuur inderdaad wanneer de geabsorbeerde straling toeneemt, en omgekeerd. Positieve correlatie. Eenvoudige natuurkunde.

Maar in grote delen van de tropische oceaan is er verbazingwekkend genoeg sprake van een negatieve correlatie. In tegenstelling tot wat we uit ervaring weten, in tegenstelling tot het centrale paradigma van de klimaatwetenschap, in tegenstelling tot de “eenvoudige natuurkunde”, maakt méér geabsorbeerde straling het aardoppervlak daar NIET warmer. Het maakt het oppervlak koeler, wat onmogelijk is als geabsorbeerde straling de temperatuur bepaalt.

Daaruit kunnen we concluderen dat de oorzaak in die gebieden omgekeerd is: in plaats van dat de totale geabsorbeerde straling de temperatuur bepaalt, bepaalt de temperatuur de totale geabsorbeerde straling.

Een belangrijk mechanisme dat deze schijnbare onmogelijkheid zou kunnen verklaren is het door de temperatuur gereguleerde ontstaan van cumulusvelden en onweersbuien. Deze nemen toe met toenemende temperatuur en verminderen dan sterk de hoeveelheid geabsorbeerde zonnestraling aan het oppervlak. En dus regelt de temperatuur de hoeveelheid geabsorbeerde zonnestraling, via wolken en onweersbuien. En dat is een zeer sterke regelaar. Hier is een scatterplot van het netto-effect van wolken op de neerwaartse straling versus de oppervlaktetemperatuur:


Figuur 2. Scatterplot, oceaantemperatuur versus totale verandering in neerwaartse straling door wolken (wolkenstralingseffect, “CRE”).

Merk op dat bij de hoogste temperaturen de wolken de totale neerwaartse straling (kortgolvig + langgolvig) met wel 60 W/m2 verminderen. Ter vergelijking: een verdubbeling van CO2 zou de straling met 3,7 W/m2 doen toenemen.

Vervolgens moet ik aantonen dat het fenomeen van omgekeerde oorzakelijkheid/negatieve correlatie in feite temperatuurgerelateerd is. Ik bedoel, het zou ook gewoon een eigenaardigheid van de tropische oceaan kunnen zijn die niet speciaal verband houdt met de temperatuur. Daarom maakte ik een scatterplot van het verband tussen de temperatuur en de correlatie in figuur 1. Dit is het resultaat:


Figuur 3. Scatterplot. De horizontale as toont de temperatuur van elke rastercel van 1° x 1°. De verticale as is de correlatie tussen absorptie en temperatuur in die rastercel. Het vak rechtsonder omvat alle rastercellen met een negatieve correlatie tussen de geabsorbeerde straling en de temperatuur.

Een paar dingen worden duidelijk. Ten eerste: de omkering van oorzaak en gevolg die leidt tot de negatieve correlatie van absorptie en temperatuur treedt alleen op bij oceaantemperaturen boven ~ 23°C. Ten tweede: in dat gebied rechtsonder met alle rastercellen met een negatieve correlatie, geldt: hoe hoger de temperatuur, hoe groter de maximaal waargenomen negatieve correlatie. Dit is dus een sterk bewijs voor het idee dat het ontstaan van negatieve correlatie inderdaad op de temperatuur gebaseerd is. Het toont weliswaar de gemiddelde omstandigheden over de periode van het satellietbestand, maar dit is slechts een lange-termijn berekening. We moeten nog onderzoeken wat er in de rastercellen gebeurt als de temperaturen in de loop van de tijd stijgen en dalen.

Mijn hypothese is dat de oppervlaktetemperatuur wordt geregeld door verschijnselen zoals tropische cumulusvelden en onweersbuien. Als dat het geval is, dan zou de sterkte van deze negatieve correlatie moeten afnemen naarmate de temperatuur stijgt. Dat zou betekenen dat het oceaanoppervlak waar de correlatie negatief is groter moet zijn in de zomer wanneer de oceaan warmer is, en dat het gebied met de negatieve correlatie kleiner moet zijn in de winter wanneer de oceaan koeler is. Dus ging ik aan het rekenen en maakte een grafiek. Natuurlijk moest ik daarvoor de gegevens opsplitsen in rastercellen op het noordelijk en zuidelijk halfrond, omdat de seizoenen op beide halfronden omgekeerd zijn:

Figuur 4. Maandelijkse variaties in het oceaangebied waar de temperatuur en de geabsorbeerde straling negatief gecorreleerd zijn.

Als mijn hypothese juist is, is het aannemelijk dat het gebied met een negatieve correlatie op het noordelijk halfrond (rode lijn) het grootst in de zomer. In feite is de piek ongeveer 50% groter in de zomer dan het winterminimum. Op hetzelfde moment is het gebied op het zuidelijk halfrond (blauwe lijn) minimaal van grootte, omdat het op het zuidelijk halfrond dan winter is. De schommeling op het zuidelijk halfrond is nog groter, waarbij het maximum oppervlak van het gebied met negatieve correlatie bijna tweemaal zo groot is als het minimum oppervlak. Beide methoden tonen dus aan dat de negatieve correlatie inderdaad een functie is van de temperatuur.

Samenvattend: Wanneer de temperatuur van de oceaan hoog genoeg wordt, valt de normale, “eenvoudige natuurkunde” van positieve correlatie tussen geabsorbeerde straling en de resulterende temperatuurstijging weg, en wordt de correlatie tussen straling en temperatuur negatief. Hierdoor daalt de temperatuur van het oceaanoppervlak. Het is een van de fenomenen die samen de warmte van de  planeet reguleren.

Hoe goed is deze planetaire warmteregulatie? Ondanks het feit dat wij leven op een planeet die in evenwicht is bij een temperatuur van ongeveer 50°C warmer dan het zou zijn zonder broeikasgassen, een wereld die geregeld wordt door wolken, winden en golven, een wereld waar de temperatuur van het land van zomer tot winter met wel ± 30°C (± 10%) kan variëren, en de temperatuur van de oceaan met ± 8°C (± 3%) schommelt van zomer tot winter… ondanks al die dagelijkse en maandelijkse schommelingen, varieerde de wereldgemiddelde temperatuur slechts met ± 0,4°C (± 0,1%) gedurende de hele 20e eeuw.

Voor mij is dit de grote onbeantwoorde vraag in de klimaatwetenschap: niet waarom de temperatuur varieert, maar waarom hij zo weinig varieert. En het bestaan van de hierboven besproken negatieve correlatie is een bewijs dat “eenvoudige natuurkunde” volledig ontoereikend is om het ongelooflijk complexe, chaotische klimaatsysteem te verklaren.

CERES

Fig.1    Bron: CERES

Het klimaat wordt bepaald door de hoeveelheid zonlicht die door de aarde wordt geabsorbeerd en de hoeveelheid infrarood straling die naar de ruimte wordt uitgestraald. Deze grootheden en hun verschil bepalen het stralingsbudget van de aarde (ERB). Het project Clouds and the Earth’s Radiant Energy System (CERES) levert satellietwaarnemingen van ERB en wolken. Het gebruikt metingen van CERES-instrumenten aan boord van verschillende satellieten, samen met gegevens van vele andere instrumenten, om een uitgebreide reeks ERB-gegevensproducten te produceren voor klimaat-, weer- en toegepast wetenschappelijk onderzoek.”

Zo begint het CERES-verhaal op de website van NASA, de stralings- of energiebalans in figuur 1 maakt het een en ander aanschouwelijk. De ‘motor’ achter die energiebalans van onze planeet is het inkomende zonlicht (kortgolvige straling). Alle andere energiestromen op het plaatje zijn het ‘gevolg’ van dat binnenvallende zonlicht. Aan de buitenzijde van de dampkring (TOA, top of atmosphere, op ongeveer 100 km hoogte) valt gemiddeld 340 W/m2 aan energie binnen. Daarvan verdwijnt 99 W/m2 door reflectie ongebruikt weer de ruimte in. Wat overblijft wordt geabsorbeerd door het aardoppervlak (164 W/m2)  en door de atmosfeer (77 W/m2). Door die absorptie worden aardoppervlak (71% water, 29% land) en atmosfeer opgewarmd. Aardoppervlak en atmosfeer zenden op hun beurt energie de ruimte in, in de vorm van langgolvige (infrarood) straling.

Fig.2    Bron: CERES

Als de energiebalans perfect in balans is komt er net zoveel energie het aardse systeem binnen als dat er uit gaat naar de ruimte. Op figuur 1 is te zien dat die balans bijna perfect is, er komt momenteel slechts 0,71 W/m2 méér binnen dan er uitgaat. Dat is extra opmerkelijk omdat er heel veel factoren invloed uitoefenen op de energiestromen in figuur 1. Een tijdje geleden heb ik over de rol van wolken in die energiebalans het een en ander geschreven, zie hier. Wolken reflecteren zonlicht aan de bovenzijde, maar absorberen infrarood aan de onderzijde. Broeikasgassen absorberen net als wolken ook infraroodstraling. Die infraroodstraling wordt na absorptie vrijwel onmiddellijk weer uitgestraald, naar alle kanten. Een deel gaat richting aardoppervlak en verwarmt het oppervlak extra: het broeikaseffect. Uiteindelijk verdwijnt alle infraroodstraling aan de TOA. Wie zin en tijd heeft moet maar eens het hoofdstuk over de broeikastheorie lezen.

Fig.3    Bron: CERES

Eind jaren ’90 van de vorige eeuw startte het CERES project met de lancering van de eerste satelliet met speciale instrumentatie. Momenteel worden er zowel satellieten in een lage polaire baan als in een hoge geostationaire baan gebruikt. Die meten aan energiestromen, van het aardoppervlak tot aan TOA. Met behulp van die veelheid aan metingen zijn wetenschappers in staat om een groot deel van de energiebalans uit figuur 1 te ontrafelen.

Twee factoren die permanent gemeten worden aan TOA zijn de inkomende kortgolvige zonnestraling en de uitgaande langgolvige infraroodstraling. De video van figuur 4 laat het verschil tussen beide zien gedurende een etmaal:

Fig.4   Bron: CERES

Het middelpunt van het beeld bevindt zich boven de Grote Oceaan. De vlek met de kleuren lichtblauw, groen, geel en rood is het gedeelte van de aarde dat op dat moment beschenen wordt door de zon. Het is daar dus dag. De netto straling aan TOA loopt op sommige plekken op tot 1000 W/m2. In het deel met de paars-blauwe kleuren is het nacht: geen inkomende straling, alleen uitgaande. De netto straling aan TOA bereikt dan waarden tot -400 W/m2. Aan de ligging van het gebied waar het dag is valt af te leiden dat het een zomers etmaal op het zuidelijk halfrond betreft. Vergelijk je deze video met de netto TOA straling van 0,71 W/m2 uit figuur 1, dan is duidelijk dat die 0,71 W/m2 het gemiddelde is van een grote range aan waarden van -400 W/m2  tot 1100 W/m2 ! Vrijwel nergens op aarde is er dus evenwicht tussen inkomende en uitgaande straling, in tegendeel zelfs. Maar gemiddeld is dat er wel (bijna).

Kortom, die CERES databanken zijn een schatkamer voor wie nieuwsgierig is naar het antwoord op de vraag hoe het aardse klimaat werkt. Het mooie is dat die databanken van NASA gewoon vrij toegankelijk zijn voor de geïnteresseerden, zie hier. Helaas zijn de data in netCDF formaat opgeslagen. Geen probleem voor wetenschappers maar wel voor de geïnteresseerde leek.

Een bekende auteur op de meest bezochte klimaatblog ter wereld WhatsUpWithThat, Willis Eschenbach, schrijft regelmatig over de energiebalans van de aarde en maakt gebruik van de originele data. Die data zijn samengesteld uit een aantal individuele datasets over zaken als de hoeveelheid zonlicht die door de aarde wordt gereflecteerd, de inkomende zonne-energie van de zon, de opwaartse infraroodstraling vanaf het aardoppervlak, en nog veel meer. Elke dataset is een gridcel van 1° breedtegraad bij 1° lengtegraad die per maand een bepaalde grootheid registreert.

Fig.5    Bron: WUWT

Figuur 5 toont een grafiek van een van de factoren, namelijk de gereflecteerde kortgolvige instraling van het NH per maand van 2000 tot 2022 (geel). De rode lijn is het resultaat als je de seizoenschommelingen uit de gele lijn verwijdert. De gemiddelde waarde ligt in de buurt van 100 W/m2. Dat is de ‘Reflected Solar Radiation’  uit figuur 1. Interessant is dat die van 2000 tot 2022 een licht dalende trend vertoont, dat wil zeggen dat er iets meer (die 0,71 W/m2 die we al eerder tegenkwamen) kortgolvige energie overblijft om de aarde te verwarmen.

Kortom, een zeer interessant onderwerp. Willis Eschenbach schrijft regelmatig over CERES-data en de energiebalans van de aarde en hij verstaat de kunst om moeilijke dingen eenvoudig te kunnen uitleggen. Daarom heb ik gevraagd of ik zijn recente artikelen voor Klimaatgek mag vertalen, en daar heb ik toestemming voor gekregen. Dus binnenkort het eerste artikel van Willis Eschenbach op deze website!

Die lange warme zomer

De zomer van 2022 zal de boeken ingaan als een lange, warme en droge zomer. Maarten Keulemans schreef een groot artikel in de Volkskrant met de vlammende kop “Een zomer vol extremen”. Het was een kunstig breiwerk van waarheden, anekdotische bewijsvoering, roodkleurende kaartjes, gespikkelde bosbranden en losse zinnetjes opgetekend uit de mond van enkele KNMI-ers. Kortom: een meesterwerkje op het gebied van klimaatalarmisme. Keulemans:  “Bezorgd zijn ook KNMI’ers Van den Besselaar en Van der Schrier, die Europa onder hun ogen zien veranderen. Minder verkoelend poolijs in het hoge noorden, minder vochtige zeewind vanaf de Atlantische Oceaan, minder sneeuw en ijs op de bergen en minder doorstroom van hoge- en lagedrukgebieden over het Europese vasteland. Wat je dan overhoudt, is een continent dat ’s zomers ligt te verdorren en te verpieteren in de brandende zon, en ’s winters druilt in de regen.” Een kunstig staaltje emo-journalistiek.


Fig.1    Bron: NSIDC

Keulemans noemde in zijn artikel ‘Minder verkoelend poolijs in het hoge noorden’ als mede oorzaak van de afgelopen warme en droge zomers. Op basis van bovenstaande cijfers in figuur 1 blijkt dat onzin te zijn: vanaf 2010 is de afname van het zee-ijsoppervlak per saldo nul. En in de periode waarin het zee-ijs wél afnam, van eind jaren ’90 tot 2010, kende Nederland en Europa eigenlijk geen opvallende warme en droge zomers. Zie ook het bericht van 8 september j.l.   


Fig.2    Bron: KNMI

En ‘minder vochtige zeewind vanaf de Atlantische Oceaan’, zoals Keulemans beweert? Het kan best zijn dat dat elders in Europa voorkomt, maar niet in Nederland. Ik heb alle dagelijkse neerslaghoeveelheden in De Bilt vanaf 1906 t/m augustus 2022 van de KNMI website gedownload en gekeken wat per jaar de neerslagsom in de zomer (juni-juli-augustus) was. Het resultaat ziet u in figuur 2. De zomerse  neerslag wisselt sterk van jaar tot jaar, afhankelijk van de dominante windrichting in elk van die zomers. De streepjeslijn is de lineaire trend van de zomerse neerslag, en die laat al vanaf 1906 geen trend zien. Weliswaar was de neerslagsom in de zomer van 2022 aan de lage kant (150,9 mm), maar er waren maar liefst 17 zomers met minder neerslag. Er waren zelfs 4 zomers met een neerslagsom van minder dan 100 mm, namelijk 1921 (85,4 mm), 1983 (86,7 mm), 2003 (71,1 mm) en 2018 (84,6 mm).

Fig.3    Bron: KNMI

“Minder sneeuw en ijs op de bergen” dan misschien? Op 5 juli 2022 schreef het KNMI op zijn website:In de Alpen is een groot deel van de wintersneeuw dit jaar al voor het begin van de zomer weggesmolten. De Alpengletsjers gaan de zomer in met een sneeuwdek dat je normaal pas één à twee maanden later in het seizoen aantreft.” Bovenstaande grafiek vergezelde dit artikel.

De massabalans van de meeste Alpine gletsjers is al meer dan 100 jaar negatief, dat wil zeggen dat er gemiddeld meer sneeuw en ijs verdwijnt in de lagere ablatiezone dan er door sneeuwval in de accumulatiezone boven in de bergen bij komt. Daardoor neemt de lengte van de Alpine gletsjers af. Gletsjers in de Alpen hebben een lang winterseizoen en een kort zomerseizoen (juni-eind september). Wintersneeuw is de voeding voor de gletsjers in de Alpen. Ligt er eind mei een dik pak sneeuw, dan kunnen de gletsjers de zomer met smelt en sublimatie redelijk goed doorstaan.

Dat wordt anders als het sneeuwdek aan het begin van de Alpenzomer relatief dun is. En dat was dit jaar het geval, als gevolg van relatief hoge temperaturen in mei. Niet alleen was er dus weinig ‘voeding’, maar verse sneeuw is veel witter dan gletsjerijs en heeft dus een hogere albedo. Zolang een gletsjer bedekt is met een laag sneeuw is de ablatie (smelt en sublimatie) kleiner. Die slechte start van de zomer zorgde daarom dit jaar voor een versterkte ablatie.

Fig.4    Bron: ZAMG

Een jaar geleden was de situatie echter totaal anders, zoals figuur 4 laat zien. ZAMG, de Oostenrijkse weerdienst, schreef toen: “Relatief veel wintersneeuw op de gletsjers. De gletsjers in de Hohe Tauern, die regelmatig door de ZAMG worden gemeten, zijn het zomerhalfjaar begonnen met tot 20 procent meer sneeuw dan het gemiddelde van de afgelopen 20 jaar.” De streepjeslijnen zijn de gemiddelde hoeveelheden wintersneeuw van de voorafgaande 20 jaren. De grafiek laat zien dat er op beide gletsjers vanaf 2002 sprake was van een stijgende tendens.

Inderdaad, de sneeuwhoeveelheid in mei van dit jaar was lager dan de voorafgaande jaren. Maar wat zegt dat, als de grafieken van jaar tot jaar sterk wisselende hoeveelheden sneeuw laten zien en t/m 2021 zelfs een stijgende tendens tonen? De sneeuwhoogte in 2022 op de Goldbergkees gletsjer is vanaf het begin van de metingen in 1987 zelfs 4x lager geweest dan dit voorjaar, in 1991,1996, 2007 en 2011. De sneeuwhoogten in het voorjaar 2022 lijken daarom binnen de natuurlijke bandbreedte te liggen.

De eerste drie factoren die Keulemans gebruikt om aan te tonen dat er werkelijk iets ‘verschrikkelijks’ aan de hand is in Nederland en Europa, zijn niet sterk. Hij schrijft: “Bezorgd zijn ook KNMI’ers Van den Besselaar en Van der Schrier, die Europa onder hun ogen zien veranderen. ….Wat je dan overhoudt, is een continent dat ’s zomers ligt te verdorren en te verpieteren in de brandende zon, en ’s winters druilt in de regen.” Als je dat zo opschrijft heb je het over het klimaatverandering en niet meer over het weer. Echter: één zwaluw maakt nog geen zomer, en één zomer maakt nog geen klimaat. Klimaten veranderen voortdurend, maar om één warme en droge zomer te gebruiken om een dramatische klimaatverandering te ‘bewijzen’ is te kort door de bocht.

Het laatste argument van Keulemans, “…minder doorstroom van hoge- en lagedrukgebieden over het Europese vasteland” is het enige argument dat hout lijkt te snijden, althans als verklaring voor die warme droge zomer van 2022 in West Europa. De ligging van hoge- en lagedrukgebieden bepalen de luchtcirculatie in gebieden en daarmee de aanvoer van kou, warmte en regen. Vader en zoon Hoogeveen toonden dat al aan in hun publicatie “Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands” en hadden daar opvallend genoeg geen CO2 voor nodig. Een volgende keer graag wat meer over die luchtcirculatie in de zomer van 2022.

Prof. Piet Lukkes en het stikstofdebat

Prof. Piet Lukkes:  “ In de ivoren toren van de politiek, de commissie Remkes, de ecologen en pressiegroepen weet men zeker dat de invloed van stikstofemissies op de natuur koste wat koste naar nul moet. Zulk ingrijpend beleid moet waterdicht zijn gefundeerd. Daarvan is geen sprake.”

Piet Lukkes schreef een verhelderend en kritisch stuk over het stikstofdebat, en de Leeuwarder Courant was zo moedig om het te plaatsen. Daar kunnen kranten als NRC, Volkskrant en Trouw nog wat van leren.  Klik hier om het hele artikel te lezen!

Fig.1   Bron: Leeuwarder Courant