Waar komt toch die extra CO2 vandaan?

Sinds het begin van de industriële revolutie eind 1700 is de gemiddelde concentratie van kooldioxide (CO2) in de atmosfeer met ongeveer 140 ppmv toegenomen tot de huidige hoeveelheid van ongeveer 420 ppmv. Dat is veel hoger dan de concentraties van de afgelopen 800.000 jaar, die volgens ijskerndata zelden boven de 300 ppmv uitkwamen.

Regelmatig laait er weer de discussie op over de vraag of de recente toename van het atmosferisch CO2 wel (grotendeels) mensenwerk is en geen natuurlijke verklaring heeft. Ferdinand Engelbeen schreef onlangs met twee collega’s van de website CO2-Coalition een artikel over de herkomst van de recente  CO2 toename in de atmosfeer. Volgens de drie auteurs is het onomstotelijk aangetoond dat de huidige toename van CO2 voornamelijk te wijten is aan antropogene uitstoot.

Veel interessanter is de vraag wat voor invloed méér CO2 heeft op het aardse klimaat. Daarbij spelen publicaties van o.a. William Happer, Van Wijngaarden, Lindzen en anderen een belangrijke rol. Méér CO2 zal waarschijnlijk nauwelijks nog invloed hebben op de stralingsbalans van de aarde. Het is intussen  duidelijk geworden dat de toename van het CO2 gehalte wel gezorgd heeft voor een flinke toename van de plantengroei, inclusief de voedselproductie.

Voor wie geïnteresseerd is in de discussie over de herkomst van de CO2 toename raad ik het artikel sterk aan! Het is hier te downloaden.

Dit zijn kort de bevindingen in het artikel:

Mass Balance Conclusions

Anthropogenic emissions of fossil CO2 are much larger than the measured increase in the amount of CO2 in the atmosphere. Therefore, the natural CO2 “sinks” are nearly always larger than natural CO2 “sources.” Any theory that leads to a substantial increase of CO2 in the atmosphere due to natural factors violates the mass balance and thus cannot be correct.  

13C/12C Conclusion

The strong decrease of the 13C/12C ratio in the atmosphere and ocean surface waters excludes any huge contribution of the (deep) oceans to the CO2 increase in the atmosphere.

14C/C Conclusion

The decrease of the 14C/C ratio in the atmosphere supports the fact that fossil fuels are the cause of the CO2 increase in the atmosphere.

Oxygen Conclusions

The production of extra O2 in the atmosphere excludes a net contribution from the whole biosphere to the CO2 increase in the atmosphere. As both oceans and vegetation are net sinks for CO2 and other sinks/sources (carbonate rock weathering, volcanic eruptions and vents) are much slower and/or smaller, this also means that nature as a whole is a net sink for CO2, and thus cannot be a net source.

Ocean pH and pCO2 Conclusions

The increasing pCO2 in the oceans and the accompanying slight reduction of ocean alkalinity indicates that the oceans are a CO2 sink. Therefore, the oceans are not a source for the modern increase of CO2 in the atmosphere. This adds to the overall evidence that human emissions are the main cause of the increase of CO2 in the atmosphere.

Process Characteristics Conclusions

From the process characteristics, it is clear that the observed increase of CO2 in the atmosphere follows the acceleration of human emissions. Temperature fluctuations can cause only very small deviations (1.2 ppmv for the extremes like the 1991 Pinatubo eruption or the 1998 El Niño) from the over-100-ppmv trend line since 1958. There are two main processes that influence the CO2 levels in the atmosphere beyond time frames of a few years: human emissions and temperature. The latter accounts for a maximum of 10%, or 13 ppmv, of the current increase since the start of the Industrial Revolution. The main cause of the observed 130-ppmv increase is the 210-ppmv one-way human addition.

Ice Core CO2 Conclusions

Antarctic ice cores capture the highest quality measurement of CO2 concentrations prior to the modern measurement record, which began in 1958. They provide a continuous global CO2 record over the past 800,000 years. Ice core CO2 data are accurate, repeatable and overlap well with modern CO2 measurements representing well-mixed atmospheric global CO2 levels. CO2 measurements from ice cores show that CO2 over the past 800,000 years rarely exceeded 300 ppmv, which is much lower than present day concentrations of about 420 ppmv.

Stomata CO2 Conclusions

CO2 concentrations from plant stomata are indirect proxy measurements consisting of discontinuous records. The uncertainties and shortcomings associated with plant stomata CO2 reconstructions mean that they are less reliable than Antarctic ice core measurements for determining paleo-atmospheric global CO2 concentrations. The main value of such studies is to test and calibrate methodologies for application to earlier time periods, for which ice core data is unavailable.

Historical CO2 Conclusions

A huge peak of +70 ppmv CO2 (150 PgC) in the atmosphere around 1942 is physically impossible, and the claim is based on measurements at places contaminated by huge local CO2 sources. It also conflicts with reliable highresolution ice core CO2 measurements, and with several proxies over the same period.

Meetstation Eelde revisited


Fig.1   Bron: Google Earth

Een aantal jaren geleden schreef ik al eens over station Eelde, een van de 5 hoofdstations van het KNMI. Het meetveldje van het KNMI is gelegen op het terrein van de luchthaven Eelde. Figuur 1 laat de ligging zien van het meetveldje ten opzichte van de start- en landingsbaan.

De WMO (World Meteorological Organization) heeft richtlijnen opgesteld over de wijze waarop gemeten dient te worden. Die staan in de zogenaamde CIMO Guide, officieel geheten WMO Guide to Meteorological Instruments and Methods of Observation. Die richtlijnen worden regelmatig bijgewerkt, de laatste editie stamt uit 2018. In die gids staat het volgende over temperatuurmetingen:


Fig.2   Bron: WMO

Op bovenstaande luchtfoto (figuur 1) is de ligging van het meetveldje te zien. Het is omgeven door kortgeschoren gras, en op 115m afstand ligt de start- en landingsbaan. Daar is allemaal weinig over te zeggen en het station voldoet zo te zien aan bovenstaande omschrijving van het WMO. Je kunt je zorgen maken over de start- en landingsbaan, maar die ligt op een voetbalveld afstand van het meetpunt. De luchtfoto is van Google Earth en genomen op 21 mei 2018.

Het WMO heeft op een andere plek in de CIMO Guide wat nauwkeuriger omschreven waaraan een temperatuurmeetlocatie moet voldoen. Daarbij hanteert men 5 klassen, waarbij de klasse 1 de hoogste standaard is:


Fig.3   Bron: WMO

In figuur 3 hierboven is omschreven waaraan een meetstation van klasse 1 moet voldoen. Een voor dit bericht belangrijke eis heb ik rood onderstreept.  Als ik naar de foto kijk behoort Eelde tot klasse 1: geen gebouwen of warmtebronnen in de buurt, kortgeschoren gras, de start- en landingsbaan op meer dan 100m afstand, et cetera.

Maar die situatie was van 21 mei 2018. De situatie  is intussen drastisch veranderd, zoals op deze luchtfoto te zien is:


Fig.4   Bron: Google Earth

Deze luchtfoto is van 17 juni 2023. Het KNMI meetveldje heb ik aangegeven met een gele stip. De situatie is nu volledig veranderd. In maart 2019 is men namelijk gestart met de aanleg van een enorm groot zonnepark op het terrein van vliegveld Eelde. De feestelijke opening van het park heeft in februari 2020 plaatsgevonden:  63.000 zonnepanelen in totaal met een maximum opgesteld vermogen van 21,9 MW. Maar het meetveld ligt nu letterlijk op een steenworp afstand van dat zonnepark.


Fig.5   Bron: Google Earth

Op figuur 5 is ingezoomed op de situatie en is het meetveldje te zien (rechthoekige structuur). De afstand tot het zonnepark en het meetveldje is ruim 20m. Het WMO stelt dat als de thermometer meer dan 10m (maar minder dan 30m) verwijderd is van kunstmatige warmtebronnen en reflecterende oppervlakken het meetpunt tot klasse 3 behoort.  Klasse 3 betekent: “additional estimated uncertainty added by siting up to 1 °C”. Afwijkingen zijn mogelijk tot 1° C. Dit betekent feitelijk dat het meetpunt Eelde in het KNMI netwerk door de aanleg van de zonneakker onbruikbaar geworden is: te lage kwaliteit.

Maar er is redding, al is die dan ook wat laat. Ik meen te kunnen zien op de luchtfoto van figuur 5 dat er meetapparatuur is geplaatst net ten zuiden van het huidige meetveldje. Als dat de nieuwe locatie wordt van het meetveldje is de afstand tot het zonnepark weliswaar wat groter maar nog steeds ruim binnen de 100m afstand. En de afstand tot de start- en landingsbaan wordt dan ook kleiner. Beter lijkt me om een geheel andere plek te kiezen voor de meetapparatuur.

Ik denk dat ik op de luchtfoto van figuur 2 op andere plekken wat veranderingen zie ten opzichte van de foto van figuur 1, wellicht is men ook elders op het vliegveld bezig met het inrichten van (tijdelijke meetopstellingen. Maar het is te onduidelijk om daar zeker van te zijn. Het zou mooi zijn als het KNMI gewoon open zou zijn over dergelijke situaties.

Over deze kwestie heb ik in 2020 al een email geschreven naar het KNMI maar helaas nooit antwoord gehad. De luchtfoto laat zien dat er echter ‘aan gewerkt’ wordt. Ik ben benieuwd waar de nieuwe meetlocatie uiteindelijk komt, en vooral hoe ze van die tijdreeks van Eelde van vóór de zonnepanelen (die al bestaat uit een stuk stad Groningen vastgeplakt aan een stuk vliegveld Eelde) weer een nieuwe tijdreeks gaan maken (homogeniseren). En die ook voldoet aan de kwaliteitsnormen van de WMO voor klasse 1 meetstations. Misschien dat ze die klus kunnen combineren met de herziening van de homogenisatie van station De Bilt?

De neerslagpiek van 2023-2024

In 2023 en 2024 hebben we in ons land een uitzonderlijk grote hoeveelheid neerslag te verwerken gekregen. In hoog Nederland (vanaf +1m NAP) betekende dit dat het grondwaterpeil op veel plaatsen zo ver steeg dat veel kelders (die normaal droog bleven) nat werden. Ook míjn kelder moest er aan geloven. Ik ging op zoek naar de cijfers.

Tegenwoordig wordt op ruim 320 KNMI-neerslagstations dagelijks de neerslag gemeten met een standaard regenmeter. De aftappingen vinden eenmaal daags plaats om 8.00 uur UTC (9.00 uur lokale tijd in de winter, 10.00 uur lokale tijd in de zomer). Waarnemers geven deze gegevens
Fig.1   Bron: KNMI

In de loop van de tijd zijn er veel meer neerslagstations in ons land geweest, opgeteld in totaal bijna 1000. Vele daarvan zijn vroegtijdig gesloten, zoals op deze lijst te zien is. Behalve de ruim 320 handmatige neerslagstations zijn er op het land nog 33 automatische stations waar ook neerslag gemeten wordt, en nog 14 automatische stations op zee.

Omdat er veel handmatig gemeten neerslagstations zijn is de ruimtelijke dekking zeer goed, zoals figuur 1 laat zien. Een goede ruimtelijke dekking is belangrijk, omdat de neerslag vaak plaatselijk is. Van de in totaal bijna 1000 tijdreeksen die er in de loop van vele jaren geweest zijn, zijn er 655 bereikbaar via de ClimateExplorer. De reeksen beginnen al in 1849.

Om een idee te krijgen op welke wijze de neerslag in ons land zich recent ontwikkeld heeft bekeek ik de gegevens van die 655 stations vanaf 1 januari 1951 t/m 31 december 2024. Voor het gemak heb ik de 655 samengevoegd (ensemble) tot 1 tijdreeks.


Fig.2   Bron: ClimateExplorer

Figuur 2 toont de neerslagsom per dag van het ensemble van 1951 t/m 2024. Elk dun rood lijntje per dag (met regen). In het onderste deel van de grafiek loopt de kleur rood helemaal ‘dicht’ omdat er maar liefst 27029 dagen een plaats proberen te vinden in de grafiek. Alleen de allernatste dagen steken er bovenuit.

Die zeer natte dagen lijken in de loop van de tijd wat af te nemen, maar pas op: we bekijken hier naar het gemiddelde van maximaal 655 stations. De hoogste staaf van begin jaren ’60 is hoger dan 30 mm. Dat was op 18 oktober 1961, toen de gemiddelde neerslagsom van alle destijds actieve stations maar liefst 30,9 mm was.  Een landelijk zéér natte dag in elk geval.

De maandenlange natte periode in 2023 en 2024 is in figuur 2 niet te zien in de hoogte van de rode staafjes. Er waren blijkbaar geen extreme dagwaarden in die twee jaren. Wat er wel gebeurde was dat het maandenlang vrijwel elke dag regende.


Fig.3   Data: ClimateExplorer

De grafiek van figuur 3 toont voor elk van de jaren sinds 1951 de jaarsom van de neerslag. Op deze grafiek is wel te zien dat 2023 en 2024 bijzonder nat waren. De staven van 2023 en 2024 steken beide boven de 1000 mm uit. Maar de neerslag was nog extremer. Dat dat niet goed te zien is komt omdat we in de grafiek van figuur 3 gebruik maken van kalenderjaren. De grens tussen 2023 en 2024 deelde de neerslagpiek in tweeën. Om een beter inzicht te geven in de grootte van die neerslagpiek moeten we af van die kalenderjaren:


Fig.4   Data: KNMI

De blauwe lijn toont het zogenaamd 365 daags voortschrijdend gemiddelde. We gebruiken daartoe een venster van 365 dagen en schuiven dat bij elke stap 1 dag in de tijd naar voren. Dus eerst het gemiddelde van 1 januari 1951 t/m 31 december 1951, daarna het gemiddelde van 2 januari 1951 t/m 1 januari 1952, enzovoorts. Omdat je nu niet vastzit aan de ‘toevallige’ jaarovergangen is de grafiek van figuur 4 ‘eerlijker’ dan die van figuur 3. De neerslagpiek van 2023-2024 priemt er bovenuit. Nadeel: je mist een half jaar aan het begin en een half jaar aan het eind van de grafiek. Zo lijkt het alsof de piek eind 2024 nog niet is afgelopen.


Fig.5   Data: KNMI

In figuur 5 heb ik het 365 daags venster daarom vervangen door een 31 daags venster. Nu is te zien dat eind 2024 de neerslagwaarden weer zijn gedaald tot normale waarden.


Fig.6   Data: KNMI

We zoomen met figuur 6 in op de maandsommen van 2023 en 2024. De blauwe staven zijn de maandsommen van januari 2023 t/m december 2024. De oranje stippen tonen de gemiddelde maandsommen in de periode 1991-2020.  Juli en augustus 2023 steken weliswaar behoorlijk boven het klimatologisch gemiddelde uit, maar de ‘ellende’ begon pas in oktober 2023, als de verdamping laag wordt. Oktober en november 2023 hebben het grootste ‘overschot’ ten opzichte van het klimatologisch gemiddelde, en (met een kleine onderbreking in maart) blijft het dan zeer nat t/m mei 2025. Vanaf begin van de zomer 2024 schommelen de maandsommen rond normale waarden.


Fig.7   Data: KNMI

Als we verder inzoomen op de twee natste maanden van de neerslagpiek, oktober en november 2023, dan is goed te zien dat het vanaf 12 oktober vrijwel aaneengesloten nat was. Er waren bovendien 11 dagen met meer dan 10 mm neerslag.

De hoeveelheid neerslag per maand in ons land kan sterk afwijken van het klimatologisch gemiddelde. Dat zagen we al in de grafiek van figuur 6. Dat heeft alles te maken met de wisselingen in luchtcirculatie in combinatie met de ligging van Nederland aan de westkust van Eurazië. Die uitschieter van 2023-2024 was voor wat we gewend zijn heel groot, en wellicht een combinatie van langdurige aanvoer van fronten vanaf een wat warmer dan normale noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. Als dat laatste het geval is dan is de neerslagpiek van 2023-2024 een regionaal fenomeen geweest. Of dat ook zo is kunnen we aflezen aan de mondiale neerslagdata:


Fig.8   Bron: ClimateExplorer

Figuur 8 laat zien dat er van een opvallende uptic van de globale neerslag in 2023 2024 geen sprake is. Het lijkt me daarom aannemelijk dat de neerslagpiek van die jaren vooral een regionaal fenomeen is geweest.


Fig.9   Data: ClimateExplorer

Dat lijkt bevestigd te worden door de data van AMO. De Atlantische Multidecadale Oscillatie is geïdentificeerd als een coherente modus van natuurlijke variabiliteit van de SST in de Noord-Atlantische Oceaan met een geschatte periodiciteit van ongeveer 70 jaar. (UCAR)

Figuur 9 laat een duidelijke uptic in de oppervlaktetemperatuur zien van 0,5 graden vanaf 2019 t/m 2024. Dat is overigens geen uniek feit: een dergelijke snelle temperatuurtoename zien we op meerdere momenten in de AMO grafiek. Mijns inziens is dat een reden te meer om aan te nemen dat de neerslagniveaus van 2023 en 2024 géén voortekenen zijn van een hoger neerslagpatroon. Tenzij de AMO de komende jaren tot ongekende hoogte stijgt. Maar dat lijkt me niet waarschijnlijk.

Warmste januari


Fig.1   Bron: AD

Onlangs werd weer een klimaatrecord gevestigd: januari 2025 zou de warmste januarimaand zijn ooit gemeten. Het AD (figuur 1) doet er zelfs een schepje bovenop en meldt dat de ‘recordtemperaturen’ zich voortzetten.

Wat meteen opvalt aan het krantenbericht is het kaartje met dreigende rode kleuren. Helaas is men vergeten om er een legenda bij te plaatsen, zodat volstrekt onduidelijk is wat die kleuren betekenen. Maar dat hindert blijkbaar niet, het gaat hoogstwaarschijnlijk om het schrikeffect. Dat vele rood belooft niet veel goeds.

De bron van dit bericht en de bijgaand plaatjes is het Europese weer-agentschap Copernicus. Dat houdt zich bezig met weersvoorspellingen, maar is ook de producent van ERA5. ERA5 is een zogenaamd reanalyses product, een mix van verschillende weerdata zoals radiosondes, ballonnen, vliegtuigen, boeien, satellieten. Deze gegevens worden dan door het ECMWF-computermodel gevoerd. Doel van die reanalyses is om de nauwkeurigheid van historische weerkaarten te verbeteren en te helpen bij een meer gedetailleerde analyse van verschillende weersystemen in een periode waarin er een groot gebrek was aan computergegevens. ERA5 gaat steeds een paar stapjes terug in de tijd, de huidige versie begint in 1940.

Het computermodel van het ECMWF wordt veel gebruikt op het gebied van weersvoorspellingen. Maar reanalyses van data is een andere tak van sport dan weersvoorspellingen doen. De gebruikte reanalyses data worden veelvuldig ‘gecorrigeerd’ en aangevuld zodat een ruimtelijk dekkend netwerk van data ontstaat.


Fig.2   Bron: AD

Figuur 2 is ook afkomstig van ECMWF. Er vallen enkele bijzonderheden op. In de eerste plaats is de wereldtemperatuur van januari 2025 al weergegeven op 6 februari 2025, nog geen week na januari. Dat kan alleen maar als men voor die rode punt satellietdata gebruikt heeft. De wereldtemperatuur op basis van thermometermetingen zoals die door bijvoorbeeld CRUDATA worden berekend (Hadcrut5) komen pas later uit en zijn op het moment van schrijven nog niet beschikbaar.

Nu behoren de satellietdata vanwege de goede ruimtelijke dekking zoals die van UAH V6.1 tot de betrouwbaarste die voorhanden zijn. De werelddata op basis van thermometerdata vormen een goede tweede, waarbij die van Hadcrut beter geacht worden dan die van NASA GISTEMP, Berkeley Earth, NOAA Global Temp. Zie hier.


Fig.3   Bron: Roy Spencer

Je zou verwachten dat het verschil tussen de januari 2025 temperatuur  en januari 2024 van ECMWF identiek zou zijn aan die van UAH die Roy Spencer op 4 februari publiceerde , maar dat is niet het geval. ECMWF stelt de temperatuur van januari 2025 boven die van 2024, terwijl de UAH temperatuur van januari ruim beneden die van 2024 uitkomt.

De temperaturen van de grafieken zijn anomalieën, dat wil zeggen ten opzichte van een bepaalde referentieperiode (=0). Die van UAH is 1991-2020, die van ECMWF in grafiek 2 is 1850-1900 (waarover later meer).  De getallen op de verticale assen zijn dus niet vergelijkbaar, maar de verschillen tussen de januaritemperaturen van 2024 en 2025 wel. Dat in de grafiek van ECMWF januari 2025 warmer was dan januari 2024 heeft niets te maken met het verschil in referentieperiode, maar met de gehanteerde methodiek.


Fig.4   Bron: Roy Spencer

Figuur 4 is een uitvergroting van de 4 meeste recente jaren van de UAH grafiek. Te zien is dat januari 2025 (paars) ruim 0,3 graden koeler was dan januari 2024 (groen). Het bruine bolletje onderaan is januari 2023.

Er is nog iets merkwaardigs aan de ECMWF grafiek monthly global air temperature anomalies van figuur 2. De grafiek laat zien dat voor deze grafiek als referentieperiode 1850-1900 wordt gebruikt. Maar die periode valt ruim buiten het tijdvenster van de ERA5 data, die pas in 1940 beginnen. Hoe weet je wat de gemiddelde temperatuur is van 1850-1900 als die periode ruim buiten het tijdvenster valt van de reanalyses data? Nogmaals, voor de vraag waarom januari 2025 bij het ECMWF warmer was dan januari 2024 en voor UAH V6.1 andersom maakt het niet uit.


Fig.5   Bron: Roy Spencer

Ik denk dat de satellietdata betrouwbaarder zijn dan de ERA5 data van januari, al was het alleen maar omdat UAH data op basis van metingen is vastgesteld en ERA5 op basis van complexe modellen. De ClimateExplorer  gebruikt niet voor niets twee verschillende categorieën: observations (daar vallen UHA en Hadcrut onder) en reanalyses fields (daar valt ERA5 onder).

Hoewel reanalyses data zeker kansen biedt, kennen ze ook hun zwakke kanten. Zo is de kwaliteit van reanalyses is afhankelijk van de dichtheid en kwaliteit van waarnemingen. In gebieden met weinig observaties, zoals de poolgebieden, grote delen van de oceanen en (grote) delen van Afrika , Azië en Zuid-Amerika, zijn overal ERA5 data beschikbaar. Maar dat zijn vaak schattingen die nauwelijks door observaties worden gesteund.

Dat geldt ook voor een deel van de historische data, waardoor reanalyses aan een ondergrens aanlopen. Voor oudere perioden zijn waarnemingen vaak schaars of minder betrouwbaar, wat de nauwkeurigheid kan beperken. Hoewel ERA5 een hoge ruimtelijke resolutie heeft (31 km)is het dus erg oppassen met het toepassen van reanalyses data. Er zitten een hele hoop schattingen bij met een resolutie van 31 km. Daar heb je dus weinig aan.

Tot slot nog enkele woorden over ‘Recordtemperaturen zetten zich voort’ in de kop van het AD artikel. Als ik naar figuur 4 kijk weet ik vrijwel zeker dat we voorlopig geen ‘wereldrecord warmste maand’ hoeven te verwachten. Het zal denk ik nog wel even duren voordat we weer zo’n uitzonderlijke piek krijgen zoals in 2023-2024. Maar je weet het nooit, niets is zo veranderlijk als het weer (en op langere termijn het klimaat).

Als afsluiting een animatie van de mondiale SST (Sea Surface Temperature) van januari 2023 t/m december 2024. Op basis van kaartjes gemaakt met GISS Surface Temperature Analysis. De SST per maand is vergeleken met de referentieperiode 1991-2020. De onderliggende data zijn afkomstig van schepen, boeien en ARGO boeien. Let op het ontstaan van de super El Niño en de warme plek in NW van de Pacific. Zodra El Niño afneemt  ontstaat er een sterke opwarming van de Atlantische Oceaan.

Zeespiegel volgens het KNMI

In de recent uitgebrachte KNMI brochureDe Staat van het Klimaat 2024” staan veel tabellen en grafieken, waaronder die van de mondiale zeespiegelstijging:


Fig.1   Data: Frederikse et al 2020/NASA

De zeespiegelhoogte wordt (al sinds de 19e eeuw) gemeten met zogenaamde getijdenstations langs de kusten. Sinds 1993 wordt de zeespiegelhoogte ook gemeten met behulp van satellieten. Tot voor kort was het zo dat de fysieke metingen met getijdenstations niet matchten met die van de satellieten. In de satellietdata stijgt de zeespiegel ongeveer 2x zo snel als in de getijdendata. Dat is opvallend. Maar in de KNMI grafiek lijkt die discrepantie tussen getijdendata en satellietdata verdwenen. Dat komt omdat de getijdendata in de grafiek begin jaren ’90 een versnelling laten zien.

Het KNMI schrijft: “De snelheid van de wereldwijde zeespiegelstijging is de laatste 30 jaar meer dan verdubbeld van 2,1 millimeter per jaar in 1993 tot 4,5 millimeter per jaar in 2023. Ook langs de Nederlandse kust gaat de zeespiegelstijging steeds sneller.” Een versnelling in de zeespiegelstijging begin jaren ’90 moet terug te zien zijn in de meetgegevens van getijdenstations.

Laten we eerst eens kijken naar de zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust. Er zijn 6 hoofdstations langs de kust waar Rijkswaterstaat al vanaf medio 19e eeuw meet. Ik kijk -zoals ook in de KNMI grafiek- naar de meetreeksen van die 6 stations vanaf 1900: Lees verder

Paniek om niets

Wetenschapsjournalist Simon Rozendaal, chemicus van huis uit, werkte van 1977 tot 1986 hij bij NRC Handelsblad, waarvoor hij de wetenschapsbijlage opzette. Daarna was hij tot zijn pensionering in 2017 wetenschapsredacteur van Elsevier. In die periode schreef hij ook regelmatig over klimaatverandering.

In 2024 beschrijft hij in zijn boek ‘Paniek om Niets – Hoe de meetrevolutie onze angsten aanwakkert’ hoe actiegroepen, politici én sommige media ons bang maken voor vervuiling en giftige stoffen, terwijl er weinig tot niets aan de hand is. Zijn verhaal heeft vele raakvlakken met de discussies over klimaat en energietransitie. Rozendaal had recent een gesprek met Coen de Jong in het kader van Wynia’s Week. Dat gesprek is opgenomen en heeft geleid tot een erg interessante podcast en video. De video ziet u hieronder, aanbevelenswaardig!

Winterse opwarming door oostenwind??

Enkele dagen geleden werd ik door een lezer attent gemaakt op een opvallend artikel op de website van het KNMI dat zo begint:


Fig.1   Bron: KNMI

Nu is het algemeen bekend dat het de afgelopen decennia op aarde warmer is geworden, ook in Nederland. Die opwarming van Nederland en de rest van West Europa is vooral het gevolg van het feit dat we vanaf 1980 opvallend veel meer zonlicht binnen hebben gekregen (zie o.a. hier)  en de grootschalige luchtcirculatie gewijzigd is (de shift, zie o.a. hier).

Bovendien is de aarde als geheel ook wat warmer geworden, en als het overal om ons heen wat warmer geworden is dan is het begrijpelijk dat de aangevoerde lucht van buiten Nederland ook wat warmer is.

Maar de kop van het artikel trok vooral mijn aandacht: is de opwarming in het winterhalfjaar (oktober t/m maart) werkelijk het sterkst bij NO wind? NO wind in de winter associeer ik met lage temperaturen en Elfstedentochten, en beide verschijnselen zijn in ons land de afgelopen jaren zeldzaam geworden. Dat komt vooral doordat w ’s winters meer maritieme lucht binnen krijgen. En lucht van zee in de winter is zachte lucht.

Fig.2   Bron: KNMI

De figuur waarnaar Lees verder

Energieramp

Enkele weken geleden schreef ik over de recente ontwikkelingen van de Energiewende in Duitsland. In deze bijdrage hetzelfde onderwerp, met een terugblik op de energiemarkt van Duitsland gedurende de afgelopen maand.


Fig.1   Bron: Agora

In bovenstaande grafiek zijn voor de periode 23 december 2024 t/m 21 januari 2025 in Duitsland aangegeven de elektriciteitsvraag (rode lijn) en de bijdrage aan die vraag door de zogenaamde ‘duurzame’ energiebronnen. Duurzaam tussen aanhalingstekens omdat met name zonne-energie en windenergie helemaal niet zo duurzaam zijn. Kijk alleen al eens naar het gebruik van grondstoffen en de energie die nodig is om de molens en panelen te produceren. En ‘biomassa’ betekent zoals bekend is vooral bomen verstoken (met dank aan de EU en Frans Timmermans).

Alles wat tussen de rode lijn en het gele vlak wit is, is het tekort aan elektriciteit als Duitsland alleen aangewezen zou zijn geweest op die ‘duurzame’ energiebronnen. Maar gelukkig zijn er ook (nog) fossiele energiebronnen:


Fig.2   Bron: Agora

Figuur 2 laat zien dat Lees verder

AMOC doet ’t nog prima


Fig.1   Bron: Terhaar et al 2025

Vorig jaar schreef ik een tweetal artikelen (hier en hier)  naar aanleiding van een paper van de Duitse klimaatonderzoeker en activist Stefan Rahmstorf. Rahmstorf, die beweerde dat het nu wel zeker was dat de AMOC -de zeestroom die Europa warmte brengt- dreigde stil te vallen. De Volkskrant deed meteen stevig mee:


Fig.2   Bron: Volkskrant

Nu ben ik, door schade en schande wijs geworden, op mijn hoede als ‘klimaatziener’ Rahmstorf weer wat gevonden heeft, en in mijn artikelen van 2024 heb ik laten zien dat het alarmistische verhaal van Rahmstorf (en Volkskrant) waarschijnlijk onjuist was. Dat laatste wordt nu bevestigd door een recent onderzoek van Terhaar et al.

In die nieuwe publicatie, geplaatst in Lees verder

Hoge gasprijzen vooral gevolg van overheidsbeleid

HEPI , Household Energy Price Index for Europe, is een samenwerkingsverband van een drietal energiebureaus, te weten het Finse VasaaETT, Energie-Control Austria en de Hungarian Energy and Public Utility Regulatory Authority (MEKH). HEPI brengt elke maand een rapport uit met een overzicht van de prijzen van gas en elektriciteit zoals betaald in de hoofdsteden van de 27 EU lidstaten plus het Verenigd Koninkrijk en Oekraïne. Daarin staan opmerkelijke feiten over de gas- en elektriciteitsprijzen. Vandaag een overzicht van de Europese energieprijzen voor de maand december 2024.


Fig.1   Bron: HEPI

Figuur 1 toont de elektriciteitsprijzen van bijna alle Europese landen, in eurocent per kWh. De prijzen zijn inclusief alle heffingen zoals netwerkkosten en belastingen. Die prijs was afgelopen december in Nederland 25,23 cent per kWh. Aan de kleuren te zien is Nederland een middenmoter, waarbij opvalt dat de elektriciteitsprijzen in West-Europa veel hoger zijn dan in Noord- en Oost-Europa. Ik zoom in: Lees verder