Auteursarchief: Rob de Vos

ENSO en zo

Een duidelijke uitleg van de invloed van ENSO op de temperatuur op aarde, zowel voor wat betreft de jaarlijkse pieken en dalen (MEI) maar ook voor wat betreft de langetermijntrend van de temperatuur op aarde.

Maaneli (Max) Derakhshani is postdoctoraal onderzoeker aan de Rutgers University, New Brunswick. Hij voltooide zijn Ph.D. in de Foundations of Physics aan de Universiteit Utrecht, en werkt in de Foundations of Quantum Mechanics en Quantum Gravity.

Buiten zijn vakgebied natuurkunde heeft Derakhshani belangstelling voor klimatologie die werd opgewekt door het lezen van Thomas Gale Moore’s “Climate of Fear: Why We Shouldn’t Worry About Global Warming” .  Dat boek wordt enthousiast  gesteund door zijn favoriete econoom Milton Friedman, omdat het volgens hem overtuigend aantoont dat opwarming hoogstwaarschijnlijk netto voordelen zal opleveren voor de mensheid.

Zoek de verschillen

In het vorige bericht  over de Zeespiegelmonitor 2022 werd een nieuwe  grafiek getoond die volgens Deltares en het KNMI moet aantonen dat er langs onze kust sinds 1993 sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging.  Ik heb toen gepoogd aan te tonen dat die conclusie onjuist is en gebaseerd is op foutieve methodiek. In dit artikel wil ik wat dieper ingaan op de kwestie.


Fig.1    Data: PSMSL

De grafiek van figuur 1 is waar het eigenlijk om draait. De grafiek toont met blauwe puntjes de gemiddelde jaarlijkse zeehoogte van 5 hoofdstations van Rijkswaterstaat. Die stations zijn Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder en Harlingen. De verticale as geeft de zeehoogte weer in mm vanaf een fictief nulpunt. Daarover kunt u meer lezen op de website van PSMSL die de data van veel getijdestations over de hele wereld vergaart en distribueert.

Te zien is dat er sprake is van een gestage relatieve zeespiegelstijging voor onze kust sinds 1890. De metingen door Rijkswaterstaat beginnen al wat eerder, maar vanaf 1890 zijn ze betrouwbaar. De hamvraag is nu of er sprake is van een versnelling rond 1993.


Fig.2    Data: PSMSL

Een eenvoudige manier om een antwoord te geven op die vraag is om in de grafiek trendlijnen te trekken, zoals dat in figuur 2 is gebeurd. De dunne bruine lijn is de lineaire trendlijn, een rechte lijn die wordt gebruikt om de algemene trend of richting van de gegevens te laten zien. De formule staat rechts onder in de grafiek. Het getal voor de x geeft de trend aan, in dit geval 1,9058. Dat betekent dat de trend van de gegevens van het ensemble met 1,9058 mm per jaar toeneemt. Per eeuw is dat ruim 19 cm relatieve toename van de zeehoogte. Hou je rekening met de bodemdaling langs de kust dan was de absolute toename tot nu toe ongeveer 15 cm per eeuw. De correlatiecoëfficiënt van de gegevens en de lineaire trendlijn is R2 = 0,86.


Fig.3    Data: PSMSL

In de grafiek van figuur 3 is een extra trendlijn getrokken, een zogenaamde polynomiale trendlijn van de tweede graad (rode streepjeslijn). Die lijn laat zien of er een kromming zit in de gegevensverzameling (de blauwe puntjes). De formule staat midden onder de grafiek. De versnelling is hier 0,0042 mm/jaar2. Er is dus wel sprake van een kromming (anders zou de versnelling 0 zijn), maar die is extreem klein. Daarom bedekken de bruine lijn en de rode streepjeslijn elkaar nagenoeg.


Fig.4    Data: PSMSL

Figuur 1 liet zien dat de puntenwolk van de jaardata enigszins rond de lineaire trendlijn ‘golft’. De loess smoothing in figuur 4 maakt dat beter zichtbaar.


Fig.5    Bron: Zeespiegelmonitor 2018

Figuur 5 stamt uit de Zeespiegelmonitor 2018. De grijze puntjes zijn de zeespiegelhoogtes van het ensemble van 6 stations, te weten Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder, Harlingen en Delfzijl. Zes stations, want in 2018 mocht Delfzijl nog meedoen. Daarover later meer. In de Zeespiegelmonitor zijn de data van 1890 t/m 2017 meegenomen.

De makers van het Deltaresrapport 2018 hebben in de puntenwolk van figuur 5 bovendien een tweetal factoren weergegeven die van invloed (kunnen) zijn op de jaarlijkse zeespiegelhoogten, namelijk een rode lijn die de invloed van de zogenaamde nodale cyclus weergeeft en een blauwe lijn die de invloed van de wind weergeeft. Die nodale maancyclus heeft een looptijd van 18,613 jaar. De conclusie van de Zeespiegelmonitor 2018 was dat er geen versnelling zichtbaar is in de zeespiegelstijging van 1890 tot 2018, met en zonder wind.


Fig.6    Data: PSMSL

In figuur 6 heb ik de jaarlijkse zeespiegelhoogte van het ensemble van de 6 stations ( dus incl. Delfzijl) weergegeven van 1890 t/m 2017. Vergelijking van deze grafiek met figuur 5 laat zien dat de waarden van de grijze puntjes van figuur 4 exact overeenkomen met die van de blauwe puntjes in figuur 5. De auteurs hebben in de Zeespiegelmonitor 2018 de meetgegevens dus niet gecorrigeerd. En waarom zouden ze ook? De conclusie van de Zeespiegelmonitor 2018 was dat er geen versnelling zichtbaar is in de zeespiegelstijging van 1890 tot 2018, met en zonder wind. En ook dat we voor de komende 15 jaar uit kunnen gaan van die constatering dat er geen sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging aan de Nederlandse kust.

Ook is men in het rapport van 2018 op zoek gegaan naar een ‘breuk’  in de datareeks. Aanleiding daarvoor was dat satellieten sinds 1993 de zeespiegelhoogte meten, en die satellietdata geven een hogere trend ( ruim 3 mm/jaar) weer dan de langjarige getijdemetingen ( 1,9 mm/jaar) die we al meer dan 100 jaar lang aan onze kust doen. Met behulp van een statistische methode vonden de onderzoekers toevallig een mogelijke trendbreuk rond 1993/1994, die echter werd toegeschreven aan de extreem lage zeespiegel in 1996, waardoor de periode 1993-2018 een steilere trend kreeg. Het rapport zegt hierover: “Hierin kunnen we aflezen dat het meest waarschijnlijke knikpunt in 1994 lag. De kansverdelingen van de trend voor en na overlappen dusdanig dat we concluderen dat de trend voor en na niet anders zijn.

Vier jaar later -in de recente Zeespiegelmonitor 2022- wordt echter wél een trendstijging vanaf 1993 waargenomen. Dit is de grafiek waarmee men in de Zeespiegelmonitor 2022 kwam:


Fig.7    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Een vergelijking met figuur 5 uit de Zeespiegelmonitor 2018 wijst uit dat de grijze (en zwarte) stippen in figuur 7 niet de gemeten jaarhoogten van de zeespiegel zijn, maar de veranderde meetdata van het ensemble van de 5 getijdestations, ‘gecorrigeerd’ voor nodaal tij en wind. Wat je dan overhoudt in figuur 7 zijn in elk geval niét de gemeten zeespiegelhoogten.

Fig.8     Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Dezelfde methodiek hebben de onderzoekers ook toegepast op de afzonderlijke meetreeksen van 6 getijdestations (Delfzijl viel naderhand af). Het resultaat ziet u in figuur 8. Langs de verticale as staat “zeespiegel in cm t.o.v. NAP” . Dat is niet correct, het betreft de data die overblijven als je van de gemeten zeespiegeldata het effect van nodaal getij en windopzet aftrekt. Je kunt een goede reden hebben om beide effect van het gemeten signaal af te trekken (bijvoorbeeld wetenschappelijke nieuwsgierigheid, of een model bouwen waarmee je zeespiegelstijging wilt voorspellen) maar wat je dan overhoudt is nooit de zeespiegel.

Meetdata zijn wat dat betreft onvervangbaar en dus ‘heilig’, althans als er geen goede redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de metingen. En aan de methodische en instrumentele juistheid van de zeespiegelmetingen langs onze kust sinds 1890 wordt naar ik weet niet getwijfeld.

De Zeespiegelmonitor 2022 stelt:

In de vorige twee rapportages is geconcludeerd dat, cf. de methodiek, een constante trend, sinds 1900, de beste beschrijving geeft van de trend. In deze rapportage wordt een andere conclusie onderbouwd/getrokken. De stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust kan nu het best beschreven worden door een trend tot circa 1990 van 1.8 ± 0.1 mm/jaar, met een toename van de gemiddelde jaarlijkse stijging over de laatste 30 jaar van 2.9 ± 0.4 mm/jaar. Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”

Dat ‘het best beschreven’ is wollig taalgebruik, zeker als je bedenkt dat volgens de Zeespiegelmonitor 2018 van 4 jaar daarvoor de zeespiegelstijging vanaf 1890  het ‘best beschreven’ werd door een lineaire trend. De nu ‘ontdekte’ trendbreuk in 1993 is gebaseerd op veranderde meetgegevens, maar men suggereert alsof het om de meetgegevens gaat. Die suggestie wordt o.a. gewekt door in de grafiek van figuur 8 langs de verticale as ten onrechte ‘zeespiegel’ te schrijven. En dat gebeurt niet alleen in deze grafiek.

Interessante vraag bij de toegepaste veranderingen is of ze methodisch deugen. Het nodaal getij (lunar nodal cycle), veroorzaakt door de variërende declinatie van de maan over een periode van 18,61 jaar, zorgt voor veranderingen in de amplitude van het getij. Het draagt bij aan het zeespiegelsignaal met plus of min 1.2 cm. Die nodal cycle is een platte sinus met een periodiciteit van ruim 18 jaar, en het effect op de zeespiegel is beperkt en bekend.


Fig.9     Bron: LinkedIn

Dat geldt niet voor de tweede factor die het team van de Zeespiegelmonitor 2022 in stelling brengt, namelijk de windopzet. Die is -anders dan de nodal cycle- niet alleen grillig en onvoorspelbaar, maar vanwege de ondiepte en vorm van onze kustwateren is het toepassen van winddata zoals het team van de Zeespiegelmonitor doet, omstreden.

In de publicatie van Steffelbauer et al uit 2022 werd die windopzetmethodiek ook toegepast. Hessel Voortman, onafhankelijke consultant op het gebied van kustverdediging, reageerde destijds ( figuur 9) op de toegepaste methodiek in dat Delftse rapport. Zijn commentaar is duidelijk: de gehanteerde methodiek deugt niet. Volgens Voortman is het gebruik van zonale en meridionale windstress-data zoals gebruikt door de Delftse auteurs (en door het Zeespiegelmonitorteam) voor het ‘corrigeren’ van de getijdemeetreeksen onjuist, omdat de vorm van het Noordzeebekken het windeffect richtingsgevoelig maakt.

Fig. 10    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Niet alleen Voortmans commentaar op de foutieve berekening van de windstress is van toepassing op de Zeespiegelmonitor 2022.  Ook zijn opmerking over station IJmuiden over het ontbreken van een trendverandering voor en na 1993 raakt de Zeespiegelmonitor 2022 (figuur 8). De derde omissie die Voortman constateerde in de door Steffelbauer et al gehanteerde methodiek, namelijk de verschillen in onzekerheid van het stijgingspercentage vóór en na het breekpunt (als gevolg van  het feit dat de perioden vóór en na de breuk niet dezelfde zijn)gelden ook voor de Zeespiegelmonitor:


Fig.11    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Met deze kritiek valt de bodem ook onder de gehanteerde methodiek in de Zeespiegelmonitor. Want als de methodiek ten aanzien van het windeffect  aan twijfel onderhevig is en de trends voor en na 1993 niet te vergelijken zijn,  waar kijken we dan naar als we naar de grafieken van de figuren 8 en 10 kijken? In elk geval niet naar de zeespiegelcijfers, zoals in beide grafieken ten onrechte vermeld staat.

Het is onbegrijpelijk dat het team van de Zeespiegelmonitor 2022 zich de kritiek op de paper van Steffelbauer et al uit 2022 niet ter harte heeft genomen, zeker als je bedenkt dat de gehanteerde methodiek vergelijkbaar is. Waarschijnlijk is hun drive te vinden in dit ene zinnetje uit hun rapport: “Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”

Wat er eigenlijk staat is: ‘De langjarige meetreeksen van de 5 Nederlandse getijdestations laten vanaf eind 19e eeuw een continue zeespiegeltrend zien van ongeveer 1,9 mm/jaar. De satellietdata van de zeespiegel laten vanaf 1993 een stijging zien van ruim 3 mm/jaar. Laten we de meetdata van de getijdestations ‘corrigeren’ zodat ze in de pas lopen met die satellietdata.’

Uiteraard is dat laatste mijn eigen interpretatie: andersom (satellietdata corrigeren) had natuurlijk ook gekund, theoretisch 😉.

Natte start 2023


Fig.1     Data: KNMI

De eerste 4 maanden van 2023 waren nat en grauw. Figuur 1 toont de jaarlijkse neerslagsom van januari t/m april 2023 in De Bilt vanaf 1906. Met een neerslagsom van zo’n 330 mm was het eerste tertiaal van 2023 het op drie na natste vanaf 1906. Alleen de jaren 1937 (345mm), 1988 (345mm) en 2016 (335mm) waren natter. Het klimatologisch gemiddelde (1991-2020) was 232mm, terwijl de lineaire trendlijn over de hele periode steeg met 43mm.


Fig.2    Data: KNMI

Het verloop van de temperatuur in de eerste 4 maanden vanaf 1901 is in figuur 2 weergegeven. Duidelijk is ook hier de temperatuursprong van eind jaren ’80 waar te nemen, voor deze 4 maanden een reuzensprong van 1,5 °C. De temperatuur in 2023 lag met 6,8 °C boven het klimatologisch gemiddelde van 6,0 °C.


Fig.3    Data: Hoogeveen et al 2022

Erg nat dus en iets zachter dan het klimatologisch gemiddelde, dat komt goed overeen met de toenemende dominantie van W/ZW brongebieden van de lucht die ons land binnenstroomt. Ik liet in een recent artikel zien dat die zachte en vochtige lucht vooral in de winter dominant geworden is in de afgelopen decennia, zie figuur 3.

Om te zien hoe de situatie zich in de afzonderlijke 4 maanden heeft ontwikkeld heb ik de data naar maand uitgesplitst.


Fig.4    Data: KNMI


Fig.5    Data: KNMI

In figuur 4 valt meteen op dat januari 2023 de natste januari was van de afgelopen 118 jaren, met een neerslagsom van 142mm. Het klimatologisch gemiddelde voor januari is 70mm. De januaritemperatuur was met 5,8 °C zacht, het klimatologisch gemiddelde is 3,6 °C.


Fig.6    Data: KNMI

Zo nat en zacht in de winter betekent vaak veel ZW wind, en dat klopt. Januari 2023 telde maar liefst 15 dagen met wind uit het ZW, zie figuur 6. Ik gebruikte voor de windroos de vectorgemiddelde windrichting van De Bilt.


Fig.7    Data: KNMI


Fig.8    Data: KNMI

De maand februari was -in tegenstelling tot januari 2023- zeer droog: met een neerslagsom van 21mm lag die fors onder het klimatologische gemiddelde van 63mm. De temperatuur was met 5,7 °C zacht te noemen en lag bijna 2 graden boven het klimatologisch gemiddelde. Het aantal dagen met lucht vanuit W en ZW was lager dan in januari, maar wat vooral opvalt als je de weerkaarten erbij pakt, is dat de talloze frontensystemen vooral Noord- en Zuid-Europa aandoen maar wat minder boven Nederland liggen.


Fig.9

In de windroos van figuur 9 is te zien dat de dominantie van ZW die we in januari zagen, in februari veel minder is.


Fig.10    Data: KNMI


Fig.11    Data: KNMI

De maand maart bracht weer veel neerslag, met 100mm bijna twee maal zo veel als het klimatologisch gemiddelde van 57mm voor de maand maart. Daarmee was maart 2023 de op 7 na natste maart vanaf 1906. De temperatuur lag een halve graad boven het klimatologisch gemiddelde.


Fig.12    Data: KNMI

De windroos laat zien dat ZW met 11 dagen goed vertegenwoordigd is, maar ook de 7 dagen met wind uit het Z vallen op: zacht en nat dus.


Fig.13    Data: KNMI


Fig.14    Data: KNMI

De neerslagsom in april (67mm) lag wat hoger dan het klimatologisch gemiddelde van 41 mm. Opvallend was vooral dat de gemiddelde temperatuur met 8,7 °C meer dan een graad lager lag dan het klimatologisch gemiddelde van 9,9 °C. De grafiek van figuur 14 laat zien dat de temperatuurontwikkeling in april op langere termijn wat afwijkt van die van de maanden januari t/m maart: vanaf medio jaren ’70 een opwaartse trend, geen sprong rond 1989 en vanaf 2010 een dalende tendens.


Fig.15    Data: KNMI

De windroos laat zien dat april relatief veel dagen telde uit de koude hoek: N 7 dagen. NO 6 dagen en O 2 dagen. Dat verklaart die lage temperaturen goed.

Al met al een vooral nat en vaak grauw begin van 2023, dat voor een late start van de lente zorgde. Over een vroeg neerslagtekort hoeven we ons voorlopig geen zorgen te maken, het grondwater en hangwater zijn aangevuld. Overigens: de ene droogte is de andere niet, maar dat is iets voor een andere keer.


Fig.16    Bron: KNMI

 

Analyse AR6 rapport IPCC is uit

Marcel Crok van Clintel heeft samen met Andy May de redactie gevoerd over een in mijn ogen uniek rapport getiteld “The Frozen Climate Views of the IPCC”. Bij mijn weten is dit het eerste diepgravende onderzoek naar de methodiek die het IPCC hanteert in haar rapporten en met name het laatste rapport, AR6. Een internationaal team van onderzoekers uit het Clintel netwerk heeft delen van het zesde IPCC-rapport onderzocht. Houdt het IPCC zich aan zijn eigen principes en zijn de IPCC-rapporten en -beweringen werkelijk gebaseerd op een uitgebreide beoordeling van de bestaande wetenschappelijke literatuur?  Zijn de conclusies onbevooroordeeld, objectief en de methoden om ze te bereiken transparant? Het korte antwoord op deze vragen na meer dan een jaar onderzoek is een duidelijk “nee”.

Het volledige rapport The Frozen Climate Views of the IPCC is hier te downloaden, gratis.

 

Klimaatkapelaan

Fig.1    Bron: Volkskrant

Enkele dagen geleden verscheen in de Volkskrant van de hand van Maarten Keulemans een alarmistisch artikel over het klimaat. De kop boven het artikel belooft: “Snikhete zomers, verschuivende regenzones, veranderende seizoenen: steeds vreemder en heftiger reageert Europa op het veranderende klimaat, zo blijkt uit het nieuwe jaarrapport van het Europese klimaatcentrum C3S. De belangrijkste veranderingen, in zeven kaarten en grafieken.” De paragraafjes:

1  Europa: kampioen opwarming
2  We hadden een onaangenaam hete zomer
3  Broeikasgassen blijven maar toenemen
4  Regent het steeds minder?
5  Bosbranden: een steeds hardnekkiger probleem
6  Help, de rivieren vallen droog
7  Intussen, op Groenland …

Wat direct opvalt als je het verhaal leest is dat de titel weliswaar belooft dat het over ‘het nieuwe klimaat’ gaat,  maar dat een groot deel van de tekst en grafiekjes vooral betrekking heeft op slechts één jaar, namelijk 2022. Wat dat betreft is het Volkskrantartikel een nette afspiegeling van het C3S-rapport. Dat rapport heet immers ‘European State of the Climate 2022’ en gaat vooral over 2022.

Het artikel gaat dus niet over het klimaat maar vooral over het weer in 2022. Weinig is zo onvoorspelbaar als het weer, dat bewijzen de eerste maanden van 2023 wel. Daarom gebruiken klimatologen een periode van 30 jaren om het klimaat te duiden. Weergrafieken van het in Europa warme en droge jaar 2022 gebruiken om ‘aan te tonen’ dat er sprake is van klimaatverandering, zoals het artikel probeert, is natuurlijk flauwekul.

Fig.2    Bron: GISS NASA

Europa ‘kampioen opwarming’ noemen (par.1) is onzin. Er zijn gebieden -met name langs de randen van de Noordelijke IJszee- die het afgelopen decennium een grotere opwarming laten zien dan Europa, zoals het kaartje van figuur 2 toont. Het kaartje geeft het verschil weer tussen de gemiddelde temperatuur in de periode 2013-2022 vergeleken met de klimatologische periode 1991-2020. Elke gridcell  heeft een straal van 250 km rond een meetstation. GISS/NASA spreekt van ‘Smoothing radius’:  “Distance over which a station influences regional temperature.

Grijs betekent dat er geen thermometerdata zijn. Dat is het geval in een groot deel van de poolgebieden (incl. Groenland) en een deel van Centraal-Afrika. Die incomplete ruimtelijke dekking is interessant omdat de Volkskrant (par. 7) een kaartje van de september 2022 temperatuuranomalie van Groenland gebruikt uit het C3S-rapport:


Fig.3    Bron: C3S rapport 2022

De krant zet in vette letters boven dit kaartje “Hittegolven in Groenland” en citeert de voorlichtster van het rapport: “Met maar liefst drie hittegolven als gevolg, regen in een tijd waarin je normaal sneeuw verwacht en een enorme smelt van ijs op het continent’, aldus Emerton.” . Er kwam inderdaad in september 2022 gedurende een aantal dagen relatief zachte lucht Groenland binnen, maar om dan van ‘Hittegolven in Groenland’ te spreken is een gotspe.

Om te kunnen zien wat het effect geweest is van die zogenaamde ‘hittegolven’ op de Groenlandse ijskap in september 2022 heb ik gekeken op de website Polar Portal van de Deense meteorologische dienst DMI:


Fig.4    Bron: DMI

Het Groenlandse ‘jaar’ loopt van 1 september t/m augustus van het volgende jaar. In de onderste grafiek is de dagelijkse massabalans van de sneeuwval te zien. Boven 0 (verticale as) betekent toename van de sneeuw- en ijsmassa in Gt (Gigaton), eronder afname door smelten. Te zien is inderdaad dat in september 2022 de blauwe lijn even een klein stukje onder de 0-lijn komt. Dat moet het resultaat zijn van die 3 ‘hittegolven’ waar de Volkskrant over schrijft.

Om te zien of dat effect heeft gehad op de opbouw (accumulation) van de sneeuw- en ijsmassa vanaf 1 september 2022 moet je naar de bovenste grafiek kijken. Niets te zien: van eind september 2022 tot medio maart 2023 ligt de accumulatielijn zelfs ruim boven de gemiddelde accumulatielijn van 1981-2010. En sinds medio maart ligt hij ongeveer op dat gemiddelde. Keulemans schrijft: “Vervelend. De Groenlandse ijskap is toch al niet de meest stabiele ijsmassa ter wereld. Bovendien is hij in zijn eentje goed voor ruim 7 meter zeespiegelstijging, al zal het volledig smelten van de ijskap vele eeuwen duren.” Zie ook hier.

Het is overig wel een beetje raar om Groenland te betrekken in een artikel dat over Europa gaat. Ook al omdat die 7 meter zeespiegelstijging als al het landijs op Groenland verdwenen zou zijn (na duizenden jaren), vooral terecht komt op het zuidelijk halfrond. In figuur 5 is te zien wat het verdwijnen van een landijsmassa inhoudt voor de zeespiegel. Geofysicus Bert Vermeersen van de TU Delft heeft berekend dat vanwege het gravitatie-effect bij afsmelten van landijs de zeespiegel tot op een afstand van 2200 km zal dalen. Tussen 2200 km en 6700 zal het niveau stijgen, maar minder dan op basis van het afgesmolten ijs zou mogen verwachten indien het water zich zou gedragen als in een glas water. Vanaf 6700 km zal het zeeniveau sterker stijgen dan verwacht.

Fig.5    Bron: Klimaatgek

In figuur 5 is de rode lijn 1 het zeeniveau met ijskap,  lijn 3 het zeeniveau met ijskap indien er geen gravitatie-effect zou zijn, en lijn 2 het zeeniveau na het afsmelten van het landijs.  De afstanden van 2200 km en 6700 km zijn vaste afstanden, en gelden ongeacht de hoeveelheid ijs dat afsmelt. Onnodige bangmakerij, dat stukje over Groenland.

Het paragraafje 4 over de neerslag (’ Regent het steeds minder?’) valt op doordat dit de enige bewering is waar een vraagteken achter staat. De tekst begint met 2022 toen het droger was dan gemiddeld, maar het bijgevoegde kaartje laat voor de periode 1991-2020 geen opvallende afwijkingen zien. Op de ene plek in Europa is het wat droger geworden, op de andere natter. De paragraaftitel suggereert dat het droger wordt, wat overigens ook geldt voor par. 5 (Bosbranden: een steeds hardnekkiger probleem) en par. 6  (Help, de rivieren vallen droog). Ook hier gaat het niet om een klimatologische ontwikkeling maar vooral om het warme en droge jaar 2022.

Fig.6    Bron: C3S-rapport

Overigens bevat het C3S-rapport – in tegenstelling tot het Volkskrantartikel- wel een grafiekje waarin de ontwikkeling van de neerslag vanaf 1950 is afgebeeld, zie figuur 6. Conclusie: het regent in Europa niet steeds minder. Opvallend is dat van 1950 t/m 1965 er wel sprake was van een opvallend droge periode. Waarom gebruikte de journalist figuur 6 niet in zijn artikel?

Het is waar dat Europa de afgelopen 170 jaren  iets harder is opgewarmd dan de wereld als geheel. Keulemans spreekt van 1,2 °C  voor de wereld gemiddeld, en voor Europa 2,2 °C. Na verificatie kom ik niet verder dan 1,07 °C voor de wereld en 1,51 voor het Europese vasteland (Hadcrut5):


Fig.7    Bron: crudata

Fig.8    Bron: EEA

Dat het vasteland van Europa wat sneller opwarmt dan de wereld gemiddeld komt vooral doordat de aarde vooral een waterplaneet is. Het is dus waar dat Europa wat harder is opgewarmd dan de aarde gemiddeld, net zoals de meeste andere continenten. Behalve dat land sneller opwarmt dan water zijn er nog twee factoren die er in Europa voor gezorgd hebben dat vooral na 1988 de opwarming sneller verliep dan daarvoor. Dat is in de eerste plaats meer invallend zonlicht:


Fig.9    Bron: Copernicus

Het kaartje laat zien dat er in grote delen van West- en Midden-Europa in de periode 1991-2020 tussen de 5 en 10% méér zonlicht het aardoppervlak bereikte dan in de voorafgaande klimaatperiode 1961-1990. Dat is heel veel meer. Behalve de afname van luchtverontreiniging is de belangrijkste oorzaak van die zeer sterke toename van het invallend zonlicht de afname van bewolking. Ik heb daar op deze plek de afgelopen jaren al vaak over geschreven.


Fig.10    Bron: Copernicus

Het is opvallend dat in het artikel van de Volkskrant deze belangrijke factor niet genoemd wordt. Dat is opvallend omdat de grafiek ook gewoon in het C3S-rapport staat. Dat geldt ook voor de volgende grafiek die een gevolg laat zien van de afname van de bewolking:

Sunshine eu
Fig.12    Bron: Copernicus

De sterke opwaartse trend van na 1989 leverde in De Bilt een toename van de globale straling (zonnestraling die het aardoppervlak bereikt) op van maar liefst 16 W/m2. Bedenk dat er algemeen van uit wordt gegaan dat een verdubbeling van Het CO2 gehalte in de atmosfeer een toename (forcing) van 3,7 W/m2 oplevert.

Vanaf de breuk in 1989 is het aantal zonuren in De Bilt toegenomen van 1540 uren tot 1893 eind 2022. Een formidabele toename met 353 zonuren, dat is maar liefst 23% meer zonuren in de periode na de breuk van 1989. Aan die sterke toename van het aantal zonuren is af te lezen dat het in de afgelopen 3 decennia dus vooral de afname van de bewolking was die de sterke toename van de instraling veroorzaakte. Het Volkskrantartikel negeert dat aspect van afnemende bewolking en toenemende instraling helemaal.

De tweede belangrijke oorzaak van de temperatuurtoename in Europa van de afgelopen decennia is een verandering in de grootschalige luchtcirculatie boven Europa (en grote delen van Azië). Vorig jaar zag een opmerkelijke wetenschappelijke publicatie met de veelzeggende titel: “Winds are changing: An explanation for the warming of the Netherlands” van vader en zoon Hoogeveen het licht. Daarin hebben beide onderzoekers de weerkaarten van Europa vanaf 1836 geanalyseerd. De belangrijkste parameters waren de brongebieden van de luchtmassa’s die Nederland elke dag bereikten en de weg waarlangs dat toestromen plaatsvond. Van hun data heb ik de volgende grafieken gemaakt van het aantal dagen per seizoen dat de lucht uit  NE-E, SE-S, SW-W of W-NW kwam in de periode 2001-2020:


Fig.12    Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.13   Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.14    Data: Hoogeveen et al 2022


Fig.15    Data: Hoogeveen et al 2022

Opvallend is dat van de maritieme luchtsoorten NW-N afnam en SW-W toenam, het sterkst in de winter. Die switch levert niet alleen hogere temperaturen op maar ook het neerslagpatroon verandert daardoor. Verder valt op dat in de zomer en herfst het aantal dagen met lucht uit SE-S toegenomen is. Dat betekent meer aanvoer van warme tot zeer warme lucht.

De factor verandering van luchtcirculatie noemt Keulemans terloops: “…en, naar wetenschappers vermoeden, omdat de klimaatverandering bij ons tot verschuivende weerpatronen leidt.” Maar meer aandacht krijgt het onderwerp niet. Wel wordt er een verband gesuggereerd tussen de toename van broeikasgassen en de versterkte toename van de temperatuur in Europa (paragraaf 3  Broeikasgassen blijven maar toenemen ). De vraag is of je een grafiek van de stijging van het CO2-gehalte vanaf 2003 moet gebruiken in een artikel dat over recente temperatuurstijgingen gaat.


Fig.16    Data: KNMI

In een artikel dat nauwelijks ruimte laat voor andere factoren komt de nadruk wel erg sterk te liggen op CO2 als regulator van het klimaat. Dat is onterecht. Zo tonen de stralingsdata van meetstation Cabauw Mast tussen 2001 en 2020 een toename van de netto SWD (zonnestraling) van ongeveer 5 W/m2, terwijl de LWD (broeikaseffect: langgolvige straling als gevolg van broeikasgassen en wolken) in dezelfde periode een daling laten zien van 1,25 W/m2 (figuur 16). In dezelfde periode is het CO2 gehalte in de atmosfeer toegenomen van  371 ppm naar 414 ppm, wat in theorie goed zou moeten zijn voor een stralingsforcering van +0,5 W/m2. De toename van de temperatuur op meetstation Cabauw Mast tussen 2001 en 2020 van maar liefst 1 °C is dus niet toe te schrijven aan de toename van het atmosferisch CO2 (en al helemaal niet aan CH4) maar is waarschijnlijk een combinatie van méér zonlicht en een veranderde luchtcirculatie.


Fig.17    Bron: C3S rapport

Tot slot de laatste alinea: “Het noordpoolijs hield vorig jaar gelukkig redelijk stand. Aan het eind van de zomer was het poolijs ‘maar’ ongeveer 11 procent kleiner dan anders.”  Jammer dat de schrijver wederom niet de moeite nam om het bijbehorende grafiekje uit het C3S rapport erbij te plaatsen (figuur 17). Want dan hadden de lezers van de Volkskrant zelf kunnen zien dat al sinds 2007 geen sprake meer is van afname van het Arctische zeeijs in september. Het laatste zinnetje: “Aan het eind van de zomer was het poolijs ‘maar’ ongeveer 11 procent kleiner dan anders.”, plus het ontbreken van de grafiek, toont fraai hoe de schrijver te werk is gegaan.

Louise Fresco schreef onlangs in de NRC: “In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.”

Het is goed kersen plukken met klimaatkapelaan Keulemans 😉

 

Klimaat is religie geworden


Bron: Wikipedia

Louise Fresco is een bekende wetenschapper op het gebied van voedseltechnologie. Ze werkte over de hele wereld en was jarenlang bestuursvoorzitter van Wageningen University & Research. Ze weet waar ze over praat, en zoals vaker in de wetenschappelijke wereld kan ze sinds haar pensionering zonder last en ruggespraak haar visie geven over zaken waar ze verstand van heeft. Dat doet ze onder andere als columnist van NRC. Op 16 april j.l. schreef ze:

In sommige kringen is ‘klimaat’ een religie geworden – compleet met zonde (menselijke consumptiedrang), verdoemenis (catastrofe zodra 1,5 graad opwarming wordt overschreden) en evangelisten (aanhangers van radicale transitie). Dit maakt gesprekken over klimaatproblematiek steeds moeizamer. Wie niet vóór het ‘klimaat’ is (lees: voor onmiddellijke verstrekkende oplossingen) of vragen stelt, is tegen.”

Lees de hele column hier: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/04/16/klimaat-is-religie-geworden-a4162215/appview

De scheve schaatsen van Nederlandse media

Flavio Pasquino van Blckbx interviewde voormalig NOS-directeur Bauke Geersing. Volgens Geersing zijn het NOS Journaal en veel andere media tegenwoordig niets meer dan spreekbuizen van de macht. Op onderwerpen als klimaat, stikstof, immigratie en het slavernijverleden belichten het NOS Journaal en andere traditionele media vaak maar één perspectief. De NOS houdt zich niet aan de eigen grondbeginselen, constateert Geersing. Het behoort kritisch te zijn, meerdere invalshoeken te belichten en vooral de machthebbers kritisch te volgen. Maar men schurkt aan tegen de macht. Een kijkje achter de schermen van de media.

Die onbetrouwbare zeespiegel toch

Vier jaar geleden bracht het onderzoeksbureau Deltares de “Zeespiegelmonitor 2018”  uit. Daarin stond deze grafiek centraal:

Fig.1    Bron: Deltares

De grafiek laat met grijze puntjes de jaarlijkse gemiddelde relatieve waterhoogte zien van het ensemble van de 6 hoofdstations van Rijkswaterstaat, van 1890 tot 2018. De grote verschillen van jaar tot jaar worden vooral veroorzaakt door de wind: stormen kunnen het zeewater flink opstuwen. Om het effect daarvan te zien hebben de onderzoekers een model gemaakt dat het windeffect weergeeft (blauw).

Deltares schreef als conclusie:

De zeespiegel langs de Nederlandse kust is niet versneld. Dit hadden we wel verwacht op basis van oude projecties. Dit is belangrijk in de context van welk zeespiegelindicator gebruikt wordt voor verschillende toepassingen. De stijging van de Nederlandse zeespiegel wordt onder andere gebruikt om te bepalen hoeveel met hoeveel zand de kust versterkt moet worden. We adviseren om de huidige zeespiegelstijging te gebruiken voor toepassingen tot maximaal 15 jaar vooruit. Dit sluit aan bij het advies van de adviescommissie van het Expertise Netwerk Water. Voor ontwerpen, beheersvragen en planologische vragen met een langere zichtduur adviseren we om op scenario gebaseerde projecties worden gebruikt.”

Enkele belangrijke zinnen in bovenstaande alinea heb ik vetgedrukt. Dat is ten eerste de constatering dat er geen versnelling zichtbaar is in de zeespiegelstijging van 1890 tot 2018, met en zonder wind. Ten tweede dat we voor de komende 15 jaar uit kunnen gaan van die constatering dat er geen sprake is van een versnelling van de zeespiegelstijging aan de Nederlandse kust.

Ook is men in het rapport van 2018 op zoek gegaan naar een ‘breuk’  in de datareeks. Nou meten satellieten sinds 1993 de zeespiegelhoogte en die satellietdata geven een hogere trend ( ruim 3 mm/jaar) weer dan de langjarige getijdemetingen ( 1,8 mm/jaar) die we al meer dan 100 jaar lang aan onze kust doen. Met behulp van een statistische methode vonden de onderzoekers toevallig een mogelijke trendbreuk rond 1993/1994, die werd toegeschreven aan de extreem lage zeespiegel in 1996 waardoor het stuk 1993-2018 een steilere trend kreeg. Het rapport:

Hierin kunnen we aflezen dat het meest waarschijnlijke knikpunt in 1994 lag. De kansverdelingen van de trend voor en na overlappen dusdanig dat we concluderen dat de trend voor en na niet anders zijn.

Enige verbazing overviel mij toen in de nieuwe  ‘Zeespiegelmonitor 2022’ de opzienbarende conclusie getrokken werd dat er wél sprake is van een versnelling in de zeespiegel na 1993, en een flinke ook:

Fig.2    Bron: Deltares

Ik lees:

Fig.3    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Die gewijzigde conclusie (2018 geen versnelling, 2022 wel versnelling) is dus het gevolg van een gewijzigde methodiek. Zoals we al in onze commentaarartikelen op de publicatie van Steffelbauer et al uit 2022 constateerden zijn de zeespiegeldata van Delfzijl onbetrouwbaar, omdat het betreffende meetstation door de gaswinning maar liefst 24 cm is gedaald.

Fig.4    Bron: Zeespiegelmonitor 2022

Het eerste verschil tussen de Zeespiegelmonitor 2022 en de Zeespiegelmonitor 2018 is dat het station Delfzijl voorlopig buiten beschouwing wordt gelaten totdat betrouwbare zeespiegeldata zijn gereconstrueerd. Het zou me overigens niet verbazen dat ook de data van Harlingen zijn beïnvloed  door delfstofwinning (zout en gas) van de afgelopen decennia.

Het tweede -principiële- verschil is dat de onderzoekers niet meer uit zijn gegaan van één lineaire trend, zoals in de monitor 2018, maar van een gebroken lineaire trend: een lineaire trend van 1890 tot 1993 van 1,8 ± 0,1 mm/jaar, en een trend vanaf 1993 van 2,9 ±0,4 mm/jaar. Het nieuwste rapport verdedigt dat door te stellen: “Deze toename past bij de verwachting, op basis van de kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel, van een langzaam opbouwende versnelling van de zeespiegelstijging.”  Daarbij maakt men geen melding van het feit dat die ‘kennis over de wereldwijde stand van de zeespiegel’ de data betreft van de satellietmetingen sinds 1993, niet van de langjarige getijdemetingen die al sinds midden van de 19e eeuw plaats vinden.

De aanpak van het team van de nieuwste Zeespiegelmonitor lijkt verder sterk op die van het Delftse onderzoeksteam van Steffelbauer et al uit 2022. Een en ander is uitgebreid beschreven in ons gebundelde commentaar dat hier te downloaden is.


Fig.5    Bron: LinkedIn

Dr. Hessel Voortman, expert op het gebied van kustverdediging, reageerde vorig jaar via Twitter op het Delftse rapport (figuur 5). Volgens Voortman is het gebruik van zonale en meridionale windstress door het Delftse team (en nu ook door Deltares) voor het corrigeren van de getijdemeetreeksen onjuist omdat omstandigheden zoals de vorm van het Noordzeebekken het windeffect sterk richtingsgevoelig maakt.

Voortmans tweede opmerking is fundamenteel statistisch van aard en betreft het verschil in lengte tussen de periode vóór en na de breuk. De trends van 1890-1992 en van de periode erna zijn niet met elkaar te vergelijken. Ook geofysicus Hans Erren wees op dat laatste:


Fig.6    Bron: LinkedIn

Laten we eens de meetgegevens van de 5 hoofdstations bekijken. PSMSL levert de data van de zeespiegelhoogte per maand, uitgedrukt in mm . Die data zijn oorspronkelijk afkomstig van Rijkswaterstaat. Om tijdreeksen van zeespiegelmetingen op veel verschillende station samen te stellen herleidt PSMSL de maandelijkse en jaarlijkse gemiddelden tot een gemeenschappelijk nulpunt, de “Revised Local Reference” (of “RLR”). Het RLR nulpunt op elk station is vastgesteld op ongeveer 7000 mm onder het gemiddelde zeeniveau, om negatieve getallen te voorkomen. Zie ook hier.


Fig.7    Data: PSMSL

De blauwe puntjes in figuur 7 zijn de maandgemiddelde zeehoogten (in mm RLR) van januari 1890 t/m december 2021 van het gemiddelde (ensemble) van de 5 stations.  Die stations zijn Vlissingen, Hoek van Holland, IJmuiden, Den Helder en Harlingen. De rode lijn is de lineaire trend over de gehele periode. De formule rechtsonder laat zien dat de trend over de gehele periode ongeveer 1,9 mm/jaar is. Dat betreft dan de relatieve zeehoogten ten opzichte van het vasteland. De absolute trend is ongeveer 1,5 mm/jaar vanwege de permanente daling van het land langs de Nederlandse kust. De zwarte lijn is de loess smoothing van de puntenwolk.

Die loesslijn volgt heel aardig de lineaire trendlijn, er zijn op het oog geen opvallende versnellingen waarneembaar. Weliswaar ligt die zwarte lijn vanaf 2015 iets boven de rode lijn, maar dat afwijken naar boven of naar benden komt wel vaker voor in de periode van 132 jaar, zoals te zien is. Rond 1993 ligt de loesslijn wat lager dan de lineaire trendlijn. Zou je een rechte lijn van 1993 tot 2021 trekken dan ligt die ietsjes steiler dan de rode lijn. Het Deltaresteam stelt nu dat dat een teken is dat er sprake is van een significante versnelling sinds 1993.


Fig.8    Data: PSMSL

De grafiek van figuur 8 geeft de gemiddelde jaarlijkse zeehoogten van het ensemble van 5 stations weer. Uiteraard is de trend over de gehele periode gelijk aan die van de maandelijkse data van figuur 7. Vergelijken we nu figuur 8 (op basis van de gemeten zeehoogten) met de grafiek van figuur 2, dan valt meteen op dat in de grafiek van de Zeespiegelmonitor het deel vanaf 1993 veel steiler is dan in de grafiek van figuur 8. Dat komt omdat de Deltaresgrafiek niet de gemiddelde gemeten zeehoogten weergeeft, maar de zeehoogten gecorrigeerd voor de zgn. windopzet en het nodale getij. In het bijschrift onder figuur 2 staat: ”De nieuwste waarnemingen veranderen dit beeld”. Die waarnemingen zijn niet de gemeten zeehoogtedata maar de data na windcorrectie en correctie voor de nodale cyclus. 

Fig.9    Bron:  Zeespiegelmonitor 2022

In figuur 2 wordt de waterstand dus niet beschreven volgens bovenstaande formule maar gecorrigeerd voor wind en getij. In de figuren 7 en 8 wordt de waterstand gegeven zoals die gemeten is door Rijkswaterstaat. Deltares doet dus in zijn Zeemonitor 2022 vrijwel hetzelfde als Steffelbauer et al vorig jaar deden in hun publicatie.

Voorwaarde bij het team van Deltares voor de uiteindelijke modelkeuze (welk model is beter dan lineaire model) was dat er sprake moest zijn van een significante versnelling. In de paper van Steffelbauer et al was die significantie van de trendbreuk in 1993 kunstmatig. Voor de Zeespiegelmonitor 2022 heb ik voor de afzonderlijke tijdreeksen van de 5 stations grafieken gemaakt met een voortschrijdende 30-jarige trend.


Fig.10    Data: PSMSL

De grafiek laat voor elk jaar de trend zien van de 30 volgende jaren. De eerste staaf is dus de trend van 1890 t/m 1919, enzovoort, de laatste staaf is die van 1993 die de trend weergeeft van de laatste periode 1993 t/m 2021. Die laatste trend is relatief hoog met 3,8 mm/jaar. Maar opvallend is dat er nog twee toppen zijn met een trend boven de 2,5 mm/jaar, en twee dalen met een lage, zelfs negatieve trend.


Fig.11    Data: PSMSL

De grafiek van Den Helder toont ook een top nabij 1993, maar er zijn vanaf 1890 nog drie andere toppen zichtbaar, waarvan de hoogste rond 1970. Verder zijn er nog een drietal dalen zichtbaar, waarvan die van rond 1905 en rond 1948 een zeer lage trend vertonen.


Fig.12    Data: PSMSL

De reeks van IJmuiden laat geen trendtop zien rond 1993, wel rond 1920 en 1970. Ook hier een opvallend dal eind jaren ’40.


Fig.13    Data: PSMSL

De reeks van Hoek van Holland vertoont rond 1993 een lichte verhoging maar de toppen met de hoogste trend vielen aan het begin van de reeks en met name eind jaren ’50. Rond 1936 daalde de trend tot om en nabij 0.


Fig.14    Data: PSMSL

Vlissingen vertoont een top rond 1993, maar een iets hogere trend rond 1915. Een diep dal tot 0 mm/jaar is te zien eind jaren ‘40, zoals dat ook het geval was in IJmuiden en Den Helder.

De grafieken laten een paar dingen zien. In de eerste plaats dat alleen station Harlingen de hoogste trend vertoont rond 1993. De vier andere stations tonen hogere trends veelal op andere momenten in de 132 jarige tijdreeksen. 1993 is dus geen opvallend gemeenschappelijk ‘knikpunt’.

In de tweede plaats zijn de verschillen voor wat betreft het verloop in de tijd van de trendhoogte  tussen de 5 stations groot. Er lijkt een soort tweedeling te zijn tussen de Waddenzeestations (Delfzijl hier niet getoond) en de Noordzeestations. Den Helder neemt een soort tussenpositie in. Die onderlinge verschillen zijn zo groot dat ik me afvraag of het wel verantwoord is om te werken met een ensemble van de 5 stations. De suggestie van een gemeenschappelijk knikpunt rond 1993 wordt wel gewekt als men de trendgrafiek van het ensemble bekijkt:


Fig. 15    Data: PSMSL

Dat er een opvallend verschil is tussen de Waddenzeestations en de Noordzeestations kan wijzen op een mogelijk sterke invloed van de windrichting. Hessel Voortman wees al op het onjuiste gebruik van zonale en meridionale windstress voor het corrigeren van de getijdemeetreeksen, omdat gegevens zoals de vorm van het Noordzeebekken het windeffect sterk richtingsgevoelig maakt. Daar moet ik nog eens nader naar kijken.

In de derde plaats zijn de trendverschillen op de 5 stations van 1890 tot 1993 zo groot, dat het kiezen door Deltares en het KNMI voor een gemeenschappelijke  trend van 1890 tot 1993 van 1,8 mm/jaar volstrekte onzin is. Er is geen sprake van een gemeenschappelijke trend in deze periode, zoals de grafieken duidelijk laten zien.

Tot slot: ik ben een liefhebber van het analyseren van complexe zaken, en de zeespiegelhoogte is er een van. Het lijkt me daarom een prima idee om de invloed van de nodale cyclus en de wind op de zeehoogten te bestuderen. Het lijkt me echter een slecht idee om dergelijke data in een model te stoppen om daarmee een soort namaak-zeehoogten te creëren, met vergezichten naar de toekomst.

Laten we houden bij wat we waarnemen, en niet vervallen in wat we zouden móeten waarnemen, de ‘what if’ benadering. Modellen kunnen leuk zijn en kunnen waarnemingen aanvullen, maar moeten niet in de plaats komen van waarnemingen.

De beroemde Amerikaans-Hongaarse wiskundige  John von Neumann zei ooit: “With four parameters I can fit an elephant, and with five I can make him wiggle his trunk.” Hiermee bedoelde hij dat je niet onder de indruk moet zijn als een complex model goed past bij een dataset, in dit geval de altimetriedata van de satellieten sinds 1993. Met genoeg parameters kun je elke dataset passend maken. Maier et al (2010) hebben de quote van Neumann in de praktijk gebracht en met een handvol parameters een olifantje gecreëerd dat met zijn slurf kon zwaaien (figuur 16).


Fig.16     Bron: Mayer et al

Energie=CO2=klimaat

Fig.1  Foto: Klimaatgek

Het is raar dat Nederland het enige land in de EU is (en misschien wel het enige op aarde) dat vrijwillig van het aardgas af gaat. Andere landen willen juist méér aardgas gebruiken, een logisch stap na vooral steenkool en bruinkool. Bij het verbranden van aardgas (CH4) worden immers – anders dan bij olie en steenkool en bruinkool- slechts water (H2O) en koolstofdioxide (CO2) gevormd, op een zeer geringe hoeveelheid luchtverontreinigende stoffen na.

Fig.2    Bron: Groene Rekenkamer

De tabel van figuur 2 toont de uitstoot van CO2 in g per geproduceerde kWhe. Steenkool stoot bijna 2x zoveel CO2 uit als aardgas, en moderne houtverbranding zit nog hoger dan steenkool.

Voor wat betreft luchtverontreiniging doet aardgas het veel beter dan andere fossiele brandstoffen, zoals in figuur 3 te zien is:

Fig.3   Bron: Groene Rekenkamer

De EU lidstaten hebben de afgelopen jaren steenkool, bruinkool en olie deels al ingeruild voor het schonere aardgas. Figuur 1 toont de aanleg enkele jaren geleden van een Duitse aardgasleiding voor hoogcalorisch (Russisch) gas, net over de grens bij de stad Kempen. De snelheid waarmee de overschakeling in de EU naar gas  gebeurt heeft weliswaar een knauw gekregen door de aanslag op de Nord Stream pijpleiding en de oorlog in Oekraïne, maar het pad is ingeslagen. Die overschakeling gebeurde in  het kader van de eis van de EU dat het gebruik van fossiele brandstoffen minder moet ‘om het klimaat te redden’. De EU wil in 2050 fossielvrij zijn.

Fig.4    Bron: BNDeStem

Eigenlijk heeft Nederland het mede aan zichzelf te danken dat ons land het enige land in de EU en misschien wel op aarde is dat ‘van het gas af’ wil/moet. Dat heeft iets te maken met het feit dat vanaf de ontdekking van reusachtige aardgasvoorraden in de jaren ’50 (met name de ontdekking van het Slochterenveld in 1959) vrijwel iedereen in ons land in rap tempo werd aangesloten op het nieuwe aardgasnet (figuur 4). Daarmee namen we een unieke positie in en waren we onze buurlanden bijna 70 jaar vooruit.

Maar ja, van ieder EU land wordt nu een forse reductie geëist in het gebruik van fossiele brandstoffen, ook van Nederland. Het sluiten van onze weinige kolencentrales zou in de ogen van Brussel te weinig zoden aan de dijk zetten. Om toch aan de eisen van Brussel te kunnen voldoen kon het blijkbaar niet veel anders dan dat we  ‘van het gas af’ moesten. Omdat we in Nederland 70 jaar geleden al massaal overgingen van steenkool op aardgas doet ons dat nu de das om. De Nederlandse regering had daar natuurlijk nooit mee akkoord moeten gaan. Bovendien is het volstrekt idioot dat de opwekking van elektriciteit met hout (lees: bos) in de spelregels van de EU wel toegestaan is, terwijl hout per kWh meer CO2 oplevert dan  bruinkool of steenkool.

CO2 is onontbeerlijk voor plantengroei  en daardoor voor het leven op onze planeet, maar heeft de pech dat het de afgelopen decennia wordt gezien als dé grote boosdoener achter de opwarming van de aarde. Dat daar overigens wel wat op af te dingen valt weten de lezers van deze website intussen wel. Overigens is ‘opwarming’ al lang vervangen door ‘klimaatverandering’ (altijd raak), want met die opwarming van de planeet gaat het niet zo hard (1,1 °C vanaf 1850). Intussen is ‘klimaatverandering’  al weer ingehaald door ‘klimaatcrisis’ met veel ‘extreem weer’.

In Trouw van 16 januari 2023 legt KNMI hoofdwetenschapper Peter Siegmund uit dat vaak ‘klimaatverandering’ als oorzaak van weersextremen wordt aangewezen terwijl het om weersuitschieters gaat. Die overtreffende trap van klimaatellende wordt dan graag door traditionele media ‘bewezen’ met items die oneindig herhaald worden. Vaak is dat volstrekte onzin, maar constante herhaling is een beproefde beïnvloedingstactiek gebleken. Over de warme januaridagen van dit jaar zei Siegmund onlangs:

Fig.5    Bron:  Trouw

Fig.6    Bron: Trouw

Ook de overstromingen van 2 jaar geleden in Zuid-Limburg en de aangrenzende Duitse en Belgische regio’s waren volgens Siegmund niet het gevolg van klimaatverandering maar van dikke pech, maar dan nog menen veel burgers – voorgelicht door de traditionele media- dat het de schuld is van ‘klimaatverandering’  en dus van CO2 (lees: de mens). Zo zijn klimaat en energie in het overheersende narratief door CO2 met elkaar verbonden. Aan het ontstaan van die hevige neerslag in en rond Zuid-Limburg heb ik overigens destijds een uitgebreid artikel gewijd, zie hier.

Volgens klimaatactivisten is het (regelmatig) ‘5 voor 12’ en is de totale ineenstorting van het aardse leven nabij, maar die Apocalyps wil voorlopig maar niet doorzetten. De zeespiegel heeft nog steeds dezelfde trend als 100 jaar geleden, het zomerijs op de Noordpool wil maar niet verdwijnen, stormen worden niet heviger, er zijn geen aanwijzingen dat het gemiddeld op aarde droger of natter wordt, enzovoorts.


Fig.7   Bron: Commons Wikimedia

Leon de Winter schreef op 14 maart 2023 in de krant: “Op 21 juni 2018 verspreidde ’klimartelaar’ Greta Thunberg de volgende tweet: ’Topklimaatwetenschapper waarschuwt dat klimaatverandering de hele mensheid zal uitroeien, tenzij we de volgende vijf jaar stoppen met fossiele brandstoffen.’

De Winter: ‘We hebben dus nog drie maanden om te stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen. Als we dat niet doen, en het lijkt erop dat de hele wereld juist blijft doorgaan met gebruik van fossiel, dan zijn we verloren. Wanneer de Apocalyps dan toeslaat, vermeldde de tweet niet, maar voor de zekerheid heeft Greta de tweet inmiddels verwijderd. We hebben kennelijk meer tijd om met fossiel te stoppen.”

Dat laatste lijkt overigens erg veel op aanhangers van een bepaalde sekte die regelmatig langs de deur kwamen om het einde der tijden aan te kondigen. Als de aangekondigde Apocalyps dan op die bewuste datum niet door ging werd de doemdag zonder gêne doorgeschoven naar een volgende datum.

Slik: alweer 5 voor 12


Hoesung Lee, voorzitter IPCC   Bron: IPCC

Het vierde en laatste deel van het AR6 rapport van het IPCC,  het syntheserapport, is uit. Het vat de belangrijkste bevindingen van de drie voorgaande hoofddelen samen voor ‘policy makers’. De eerste drie delen hadden betrekking op de fysische wetenschap van het klimaat, hoe men zich daaraan kan aanpassen (adaptatie), en manieren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Die deelrapporten werden gepubliceerd in 2021 en 2022.

Het syntheserapport bevat nog sterkere waarschuwingen dat de wereld “onomkeerbare” niveaus (1,5 °C of 2  °C) van opwarming van de aarde nadert, waarbij catastrofale gevolgen snel onvermijdelijk worden. En dat het “nu of nooit” is om drastische maatregelen te nemen om een ramp te voorkomen. Kortom: all politics.

Nu is het al héél lang 5 voor 12 in de klimaatalarmistische gemeenschap, dat maakt dus steeds minder indruk. Het fysische deel van het rapport is interessant, omdat dat een tamelijk volledig beeld geeft van wat wetenschappers wel en niet weten over de werking van het klimaat. Dat is erg dik, erg wetenschappelijk en dus moeilijk, dus dat wordt door journalisten en politici zelden  ingekeken laat staan gelezen. Het syntheserapport is een politiek stuk, vooral door ambtenaren samengesteld.

Het vorige rapport, AR5, werd in 2014 afgerond. Het technische deel van AR6 is min of meer gelijk aan dat van AR5, maar de ‘vertaling’ naar politici wordt merkwaardig genoeg wel steeds alarmistischer.  Je zou verwachten dat in de periode die AR6 beslaat, 2015 tot 2023, er wellicht klimatologische ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die het IPCC noopten om extra hard op de alarmbel te slaan. Opvallend is dan ook dat de gemiddelde temperatuur op aarde in die periode niet is gestegen, er was zelfs sprake van een lichte temperatuurdaling.

Fig.1    Bron: NOAA

De grafiek van figuur 1 is afkomstig van NOAA en toont de temperatuuranomalie van land en oceanen op aarde ten opzichte van de referentieperiode 1901-2000 voor de periode 2015 t/m  2022. Rechts bovenin staat de trend: -0,07  °C per decennium. Dat is voor de periode 2015-2022 -0,05 °C.

Fig.2    Bron: GISS NASA

Met behulp van de website van GISS NASA kun je een kaart maken van de temperatuurtrends op aarde in de periode 2015-2022. Interessant, want de trendverschillen per regio zijn groot. Op het kaartje van figuur 2 zijn de gebieden die in de periode 2015-2022 warmer zijn geworden oranje gekleurd en de gebieden die kouder zijn geworden blauw. Wit betekent dat de temperatuur ongeveer gelijk gebleven is. De data zijn afkomstig van de Aqua satellieten, die met behulp van de AIRS (Atmospheric Infrared Sounder) sinds eind 2002 de oppervlaktetemperatuur van de planeet meten. GISS NASA komt voor de periode 2015-2022 uit op een gemiddelde trend van -0,03 °C. Ook hier dus een lichte daling van de temperatuur.

Fig.3    Data: GISS NASA

Bovenstaande figuur 3 toont de temperatuurveranderingen op het kaartje van figuur 2  per breedtegraad van de Zuidpool tot de Noordpool voor de periode 2015-2022. De sterkste opwarming vind je nabij de 75 °ZB, op de grens van het continent Antarctica  en de omringende oceanen. Veranderingen in het oppervlak drijfijs heeft sterke invloed op de albedo en daarmee op de luchttemperatuur. Opvallend is dat bij 75 °NB er nauwelijks sprake is van opwarming. Dat matcht goed met mijn observaties dat er al meer dan 10 jaar geen afname van het Arctische drijfijs waargenomen wordt.

Opvallende opwarming vindt men ook op het NH op subtropische en gematigde breedte. Over de snelle opwarming in Europa en grote delen van Azië heb ik hier al vaker geschreven. Dat is vooral het gevolg van sterk toegenomen zoninstraling (SWD). De tropen koelden in de periode 2015-2022 echter opvallend sterk af.

De eerste en laatste 4 puntjes in de grafiek van figuur 3 lopen opvallend horizontaal. Dat komt omdat de satellieten vanwege hun baan niet in staat zijn om de temperaturen in de poolgebieden van 82 tot 90 graden NB en ZB te meten. Niet op die 8 puntjes letten dus, ze geven de temperatuur op de polen niet weer.

Is dit alles een voorbode voor koelere tijden? Sommige wetenschappers zijn daar van overtuigd, anderen niet. Zolang voor velen CO2 de enige ‘driver’ is van de temperatuur op aarde past een pas op de plaats als die vanaf 2015 niet in het plaatje. Maar ik ben er van overtuigd dat die bijna ziekelijke focus op CO2 sterk overdreven is en mensen blind maakt voor natuurlijke klimaatfluctuaties, die van alle tijden zijn. De voorlopige resultaten van ons onderzoek naar de stralingsbalans op het meetstation Cabauw is daar een mooi voorbeeld van: van 2001 t/m 2020 werd daar een afname van LWD (neerwaartse langgolvige straling = broeikaseffect) gemeten, en tegelijk een toename van de SWD (zoninstraling) en een sterke toename van de gemeten luchttemperatuur.  Daar is het laatste woord nog niet over gesproken.