Het KNMI stelt dat temperatuurreeksen gehomogeniseerd dienen te worden als er inhomogeniteiten in de reeks zitten. Dat zijn rare sprongetjes in de grafiek. Die inhomogeniteiten kunnen het gevolg zijn van twee factoren, namelijk verandering van meetinstrument en verandering van meetlocatie. Die eerste factor is raar, meetinstrumenten dienen immers geijkt te zijn. Dat geldt voor de weegschaal bij de slager, en dat geldt ook voor de meetinstrumenten van het KNMI. De minimale eis is dat de gebruikte thermometers grondig geijkt zijn en dat opeenvolgende instrumenten dezelfde (lineaire) respons geven over het te meten temperatuurgebied. Homogeniseren omdat er van meetinstrument gewisseld wordt is dus onnodig, tenzij men de ijking of de lineaire respons niet vertrouwt.
De tweede factor, verandering van meetlocatie, is interessant. Ik heb zelf als proef een homogenisatie gedaan. Daarvoor nam ik een temperatuurreeks van 1901 tot 1971 (op locatie A gemeten) en “na verplaatsing van de thermometer” een temperatuurreeks (op locatie B gemeten) vanaf 1971 tot en met 2016. Voor de eenvoud heb ik jaargemiddelde temperaturen genomen, afgeleid van maandgemiddelden. De totale meetreeks ziet er als volgt uit:
Duidelijk is de sprong in 1971 te zien. De temperatuurreeks van locatie A is duidelijk warmer dan die van locatie B. Die sprong is de inhomogeniteit. Omdat ik dol ben op hele lange meetreeksen wil ik van die twee reeksen er één maken, maar zonder sprong. Dat doe ik door te homogeniseren. Het KNMI gebruikt daarvoor een geavanceerd statistisch model, ‘percentile matching’ genaamd, maar dat is voor mij en dit doel te ingewikkeld. Ik gebruik een zeer eenvoudige homogenisatietechniek waardoor de oude reeks mooi aansluit bij de nieuwe. Na een beetje schatten (‘expert opinion’ 😉 ) heb ik de jaargemiddelden van de eerste reeks met 2° C verlaagd. Het resultaat ziet u hier: Lees verder