Natte oktober


Fig.1    Data: KNMI

De natste oktober in De Bilt sinds 1906” kopt een bericht op de website van het KNMI. Ik heb het even nagezocht met de neerslagsommen per etmaal, en figuur 1 is duidelijk: oktober 2023 was inderdaad de natste vanaf 1906. Gelukkig noemt het KNMI het beginjaar van de meetreeks, en niet “de natste ooit” zoals de NOS site doet (en veel kranten), waarschijnlijk om de dramatiek te verhogen. De NOS laat KNMI-wetenschapper Peter Siegmund aan het woord:

Dit is echt heel uitzonderlijk”, zegt klimaatexpert Peter Siegmund van het KNMI. Hij verwacht dat er in november ongeveer 110 millimeter regen zal vallen. Gemiddeld valt er in deze maand zo’n 80 millimeter. “Ik verwacht dat we dit de komende decennia vaker gaan meemaken: meer regen in het najaar dan we gewend zijn.”

Of dat laatste op te maken is uit de grafiek van figuur 1 waag ik te betwijfelen. In oktober 2023 viel er in De Bilt 219,5 mm, maar de een na natste oktober was die van 1932 met 193,4 mm. Daar zit weinig neerslagspeling tussen, terwijl beide records maar liefst 92 jaar uiteen liggen. De streepjeslijn in figuur 1 is de lineaire trendlijn met formule rechtsboven die laat zien dat de neerslag van 1906 t/m 2023 met 22 mm is toegenomen.


Fig.2    Data: KNMI

Maar als we oktober 2023 niet mee laten doen ziet de grafiek er vrijwel hetzelfde uit (figuur 2). De lineaire trendlijn echter laat zien dat door oktober 2023 de neerslag van 1906 t/m 2022 in plaats van 22 mm met nog geen 15 mm is toegenomen. Die ene punt van oktober 2023 verandert veel aan een trend over meer dan 100 jaar.


Fig.3    Data: KNMI

De vraag is of de hoge neerslag van oktober 2023 een toevalstreffer is (outlier) of het begin van een toenemende trend. De loesslijn (voortschrijdende regressie, α = 0,33) in figuur 3 doet dat laatste vermoeden. Maar kijk nu eens wat er gebeurt met de loesslijn als we de grafiek t/m 2022 laten lopen in plaats van t/m 2023:


Fig.4    Data: KNMI

Van een opwaartse trend in de laatste decennia nu is geen sprake, de laatste jaren is er zelfs een lichte daling te zien. Het lijkt er op dat oktober 2023 een uitschieter is in een reeks die vanaf 1930 nauwelijks een trend vertoont.

Over de oorzaken van die  natte oktober 2023 zegt Siegmund:

De wind komt uit het westen en regen is dan een logisch gevolg. Daarnaast is de Atlantische Oceaan warmer dan normaal, waardoor meer regenwolken ontstaan. “Dat komt door klimaatverandering, maar ook door toevallige variaties in de stromingen en temperatuur van de oceaan en de atmosfeer.”

Het is fysisch wel verklaarbaar dat warmer oppervlaktewater meer bewolking veroorzaakt, maar betekent dat ook meer oktoberneerslag in De Bilt? Om daar enig zicht op te krijgen heb ik de neerslagdata van oktober 1906 t/m 2023 vergeleken met de data van de ‘skin temperature’ van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. Daarvoor gebruikte ik de temperatuur anomalie-gegevens van de reanalyses NOAA/CIRES/DOE 20th Century Reanalysis V3, die begint in 1836 en doorloopt t/m 2015. Het deel van de Atlantische Oceaan dat ik bekijk is dezelfde als die ten grondslag ligt aan de AMO index op basis van HadSST, namelijk 25-60N en 7-75W.


Fig.5    Data: KNMI en ClimateExplorer

De neerslaggrafiek loopt iets verder door dan die van de temperatuur anomalie van de oceaan, we moeten het doen met 110 jaar vergelijken. De trend van de neerslagdata volgt de watertemperatuur niet goed. De grafiek van de watertemperatuur wordt waarschijnlijk sterk beïnvloed door de AMO, Atlantische Multidecadale Oscillatie.

Interessant is om te bezien of de variantie (verschillen van jaar tot jaar) van de watertemperatuur correleert met die van de oktoberneerslag. De correlatiecoëfficiënt is R2 = 0,0016, wat betekent dat de invloed van de watertemperatuur in de maand oktober op de variantie in de neerslag afwezig is. Blijkbaar betekent relatief warm oceaanwater nog niet dat meer neerslag in oktober vanzelfsprekend is.

Dat neerslag sterk beïnvloed wordt  ” door toevallige variaties in de stromingen en temperatuur van de oceaan en de atmosfeer.” staat vast. In hoeverre echter het warmere oceaanwater het gevolg is van ‘klimaatverandering’ is nog maar de vraag. ‘Klimaatverandering’ is een containerbegrip, en warmer water kan gevolg maar ook oorzaak zijn van klimaatverandering. Kip of ei, of allebei? In het temperatuursignaal is duidelijk de invloed van het AMO signaal waar te nemen die een cyclus van ongeveer 60 jaar heeft.


Fig.6    Bron: KNMI

De neerslagdata die ik heb gebruikt zijn afkomstig van het station De Bilt. Het kaartje van figuur 6 laat zien dat De Bilt en directe omgeving in oktober 2023  een van de natste plekjes van Nederland was. Een ‘nat’  verhaal op basis van de data van Maastricht zou onmogelijk zijn geweest.

Ik vroeg me af of Siegmunds verwachting dat we rekening moeten houden met ‘meer regen in het najaar dan we gewend zijn’ hout snijdt. Wat zegt het rapport ‘KNMI’23 klimaatscenario’s over de neerlag in oktober in de nabije toekomst? Helaas spreekt het rapport alleen maar over de zomer en de winter. Daarom ben ik in het wetenschappelijk rapport gedoken dat ten grondslag ligt aan het scenariorapport, “KNMI National Climate Scenarios 2023 for the Netherlands”.

Dat levert geen oktoberdata maar wel toekomstplaatjes voor de herfst:


Fig.7    Bron: KNMI

Voor 2050 laten alle 4 scenario’s een neerslag zien die vergelijkbaar is met die van de laatste klimaatperiode 1991-2020, dus geen toe- of afname. Voor 2100 is er slechts 1 scenario waarbij de neerslag toeneemt. Het kan dus alleszins wel meevallen met die toekomstige neerslagtoename in oktober en de andere herfstmaanden. Oktober 2023 is mijns inziens voorlopig een outlier, totdat het tegendeel bewezen is.

Van Wijngaarden & Happer

Het aardse klimaat (van het aardoppervlak tot topje van de atmosfeer) hangt voor een groot deel af van stralingsprocessen in de atmosfeer. Kortgolvige straling van de zon komt van buitenaf de atmosfeer binnen en verwarmt het aardoppervlak. Het aardoppervlak absorbeert een deel van die kortgolvige straling en zendt op zijn beurt energie in de vorm van langgolvige straling (IR) uit, waar het buiten de atmosfeer in de ruimte ‘verdwijnt’. Die langgolvige straling koelt zo  aardkorst en atmosfeer af. Die binnenkomende en uitgaande straling is min of meer in balans.

Broeikasgassen en wolken ‘vertragen’ de uitgaande stroming van langgolvige straling op hun weg naar de ruimte en zorgen er zo voor dat de temperatuur in de atmosfeer herverdeeld wordt: aan het aardoppervlak hoger en op grotere hoogte in de atmosfeer  lager. Die hogere temperaturen aan het aardoppervlak (broeikaseffect) zorgen er voor dat de aarde voldoende warm is om leefbaar te zijn. De gemiddelde temperatuur aan het aardoppervlak is  ongeveer15 °C, zolder broeikaseffect zou dat -18 °C zijn. Zie voor een meer gedetailleerde uitleg van het broeikaseffect het hoofdstuk https://klimaatgek.nl/wordpress/broeikastheorie/ .

Anders dan veel media ons willen doen geloven spelen waterdamp en wolken een veel grotere rol in het broeikaseffect dan CO2. Het is echter een slechte gewoonte om onze aandacht uitsluitend te richten op CO2. Daardoor ontstaat er een soort blindheid voor andere factoren die tot een tunnelvisie kan leiden. In de media is ‘CO2’  een synoniem voor ‘klimaatveranderingen’, terwijl de relatie tussen CO2 en de temperatuur en andere klimaatfactoren zeer complex is. Een illustratie daarvan is het feit dat wetenschappers het al jaren met elkaar oneens zijn wat het effect is van verdubbeling van CO2 op de aardse temperatuur (klimaatgevoeligheid). Die schattingen lopen uiteen van 1,5 graad tot meer dan 6 graden. Overigens toont dat gebruik van ‘verdubbeling’ aan dat het effect van CO2 op de temperatuur alsmaar afneemt met de toename van het atmosferisch CO2  gehalte, dat is een fysisch feit (gelukkig).

De afgelopen paar jaren hebben de fysici Van Wijngaarden en Happer enkele papers gepubliceerd die een nieuw licht werpen op de rol van CO2 en andere broeikasgassen in het broeikaseffect. In hun paper uit 2019 (gereviseerd in 2022), “Infrared Forcing by Greenhouse Gases”, analyseerde het duo stralingsoverdracht in de atmosfeer onder wolkenloze omstandigheden van de  broeikasgassen H2O, CO2, O3, N2O en CH4. Dat gebeurde op basis van de HITRAN database. Die database wordt gebruikt om de transmissie en emissie van straling in de atmosfeer lijn voor lijn te voorspellen en te simuleren.

Fig.1    Van Wijngaarden et al., 2023

Figuur 1 is afkomstig van een jonger artikel uit 2023,  “Atmosphere and Greenhouse Gas Primer”. De gladde blauwe lijn is de spectrale flux van het aardoppervlak op gematigde breedte bij temperatuur van 288,7 K (15,5 °C) voor een transparante atmosfeer zonder broeikaseffect. De groene lijn is de flux als alle CO2 zou worden verwijderd, maar met alle andere broeikasgassen in hun standaardconcentraties. De zwarte lijn is voor alle broeikasgassen met hun standaardconcentraties. De rode lijn is voor tweemaal de standaardconcentratie van CO2 maar met alle andere broeikasgassen bij hun standaardconcentraties.

Verdubbeling van de standaard concentratie van CO2 van 400 naar 800 ppm (van zwart naar rood) verlaagt het oppervlak beneden de zwarte lijn met 1%. Van Wijngaarden en Happer schatten dat dat een stijging van ongeveer 1 °C aan het aardoppervlak zal veroorzaken. De grafiek laat ook fraai zien dat het eerste toenametraject (van CO2 van 0 ppm tot 400 ppm, van blauw naar zwart) een veel grote invloed heeft gehad dan de tweede toename van 400 ppm naar 800 ppm  (van zwart naar rood) zal hebben.

Van Wijngaarden en Happer tot slot:

 “Een toename van kooldioxide zal een kleine extra opwarming van het oppervlak veroorzaken. Het is moeilijk om het precies te berekenen, maar onze beste schatting is dat het ongeveer 1 °C is voor elke verdubbeling van de CO2 -concentratie, als alle terugkoppelingen correct worden meegerekend. Alarmerende voorspellingen van gevaarlijke opwarming vereisen grote positieve terugkoppelingen. De meest genoemde terugkoppeling is een toename van de concentratie waterdamp in de bovenste troposfeer. Maar de meeste klimaatmodellen hebben veel meer opwarming voorspeld dan is waargenomen, dus er is geen observationele ondersteuning voor sterke positieve terugkoppelingen. De meeste terugkoppelingen in de natuur zijn negatief, zoals wordt aangegeven in het principe van Le Chatelier: “Wanneer een systeem in evenwicht gedurende lange tijd wordt onderworpen aan een verandering in concentratie, temperatuur, volume of druk, verandert het systeem in een nieuw evenwicht en deze verandering werkt de toegepaste verandering gedeeltelijk tegen….
Broeikasgassen vormen de warmtewisselaar die er voor zorgt dat de atmosferische
‘heat’ engine overtollige warmte kan lozen in de koude ruimte.”

 Ingewikkelde kost, die wat begrijpelijker wordt als we dat Happer laten uitleggen. Dat deed hij een jaar geleden op uitnodiging van Clintel. Prachtig optreden:

 

Zonne- en windenergie doodlopende weg

Energiedeskundige prof. David Smeulders van TUe heeft onlangs een interessante berekening “ter verspreiding” rondgestuurd.  Het gaat over de vraag of we in Nederland wel over voldoende wind- en zonnecapaciteit beschikken om aan de huidige elektriciteitsvraag te kunnen voldoen. Let wel: de huidige vraag. Dus niet die veel grotere vraag naar elektriciteit die voor de komende jaren geprojecteerd staat.

Smeulders: “Pieter Omtzigt beweerde in meerdere debatten dat we 3000 uur per jaar onvoldoende zonne- en windenergie hebben. Kunnen we dit zelf uitrekenen?” Smeulders kan dat wel, en de uitkomst is dat het tekort aan zonne- en windenergie dat Omtzigt schetst nog aan de lage kant is.

Smeulders: “Vervangen van 25 GW opgesteld conventioneel vermogen door 50 GW groen vermogen (verdeeld over 50% zon en 50% wind) levert niet genoeg elektriciteit gedurende 3680 uren in het jaar om de huidige vraag af te dekken. De verwachting is bovendien dat de stroomvraag nog aanzienlijk gaat toenemen dus dat de tekorten gaan toenemen. Ook wordt er in dit scenario 10% teveel stroom geproduceerd waarvoor een bestemming moet worden gevonden.”

Doodlopende weg dus.

 

KNMI’23 en de zeespiegel

Fig.1    Bron: KNMI’23

In het recent verschenen rapport ‘KNMI23 Klimaatscenario’s’ is ook een paragraafje gewijd aan de zeespiegel voor de Nederlandse kust. Figuur 1 levert een inkijkje in wat we volgens het KNMI kunnen verwachten tot het jaar 2100.

Zoals ik in een vorig artikel al liet zien gaat het KNMI in haar jongste rapport uit van een laag en een hoog scenario, gebaseerd op een tweetal IPCC klimaatscenario’s, SSP’s, die elk gebouwd zijn op verschillende te verwachten uitstoot van broeikasgassen. Het KNMI heeft er voor gekozen om voor de Nederlandse klimaatscenario’s de hoogste (SSP5-8.5) en de laagste (SSP1-1.9) te gebruiken. Daar is in brede kring veel kritiek op gekomen, omdat wordt aangenomen dat het hoogste scenario onrealistisch is.

Fig.2    Bron: KNMI scientific report

Volgens de gehanteerde scenario’s kunnen we bij het laagste scenario een zeespiegelstijging in 2100 verwachten van 28 tot 72 cm, en voor het hoogste 58 tot 123 cm. Dat alles vergeleken met de referentieperiode 1995-2014. Figuur 2 komt uit het wetenschappelijk rapport waarop het KNMI23 Klimaatscenario’s rapport is gebaseerd. Opvallend is dat in deze oorspronkelijke grafiek ook het gemiddelde scenario SSP2-2.45 is meegenomen, dat in het definitieve rapport ontbreekt. Wetenschapsjournalist Kleis Jager vroeg daarover door bij het KNMI. Van Dorland antwoordde:

Fig.3    Bron: Telegraaf

Het is interessant om de huidige KNMI grafiek van de gedachte zeespiegelontwikkeling tot 2100 te vergelijken met die van het vorige klimaatscenario-rapport uit 2013:


Fig.4    Bron KNMI

Opvallend is dat het hoogste scenario in dat KNMI’14 rapport een stuk lager uitvalt dat dat in het recente rapport, namelijk maximaal 100 cm verhoging in plaats van het maximum van 123 cm bij het hoogste scenario uit het KNMI’23 rapport.

Fig.5    Bron: Deltares

Figuur 5 is de weergave van de KNMI’14 grafiek in de Zeespiegelmonitor 2018 van Deltares. Omdat deze grafiek veel gedetailleerder is dan die van het KNMI (figuur 4) is meteen te zien dat de scenario’s al vanaf begin jaren ’90 uit de pas lopen met de gemeten ontwikkeling van de zeespiegelhoogte. Om dat nu te voorkomen heeft men het anders aangepakt en in plaats van de oppervlaktetemperatuur als driver te gebruiker heeft men nu de CO2-emissies gebruikt. Of dat de scenario’s betrouwbaarder maakt kan ik niet overzien, wel valt op dat de jongste grafiek (figuur 1) nog steeds geen gedetailleerde weergave levert.

In figuur 1 wordt het bovendien allemaal nóg angstaanjagender door het toevoegen van “drie schattingen voor de hoogst mogelijke zeespiegelstijging”. Waar komen die data vandaan? Het gebruikersrapport geeft daarop geen antwoord, dus ik dook weer in het wetenschappelijke rapport. Daar vond ik de volgende uitleg:

“Despite including the latest knowledge from observations and state-of-the-art climate, glaciers and ice sheet models, the standard sea-level scenarios rely on assumptions that might not be appropriate for users who are risk averse or who would like to consider a broader range of possible futures. Some physical mechanisms that are not yet  included in standard models could accelerate the speed of sea level rise.”

Het argument is, begrijp ik, dat we nog niet alles weten van de stabiliteit van de ijskappen op Antarctica en Groenland. Dat de kennis over wat de landijsmassa’s in de nabije toekomst gaan doen nog in de kinderschoenen staat is bekend. We meten immers nog maar relatief kort aan die ijskappen en de hoeveelheid aan data is zeer beperkt. Dus hoe serieus zijn die “drie schattingen voor de hoogst mogelijke zeespiegelstijging” in de grafiek van figuur 1? Het wetenschappelijke rapport geeft daar gelukkig wel een aanwijzing voor. De uitleg over die drie schattingen staat onder de kop “Low-likelihood high impact scenarios”.

Fig.6    Bron: KNMI’23

Het belangrijkste stukje tekst uit de zeespiegelparagraaf van het KNMI’23 rapport staat misschien wel in figuur 6. Niet zozeer in de eerste regels, hoewel ‘Nieuw Amsterdams Peil’ voor NAP (=Normaal Amsterdams Peil) een fout is die in een KNMI rapport niet thuis hoort. En ook niet die ruim 1,9 mm/jaar stijging waarbij rekening gehouden is met de bodemdaling (daarover later meer). Maar wel in het door mij rood omkaderde deel.

Het KNMI gaat uit van een versnelling in de zeespiegelstijging vanaf 1993, waardoor de trend volgens het KNMI van 1890-1993 1,8 mm/jaar was en van 1993-2021 2,9 mm/jaar. Die trendbreuk rond 1993 is niet te zien in de zeespiegelgrafieken van de hoofdstations van ons land:


Fig.7    Data: PSMSL

De grafiek van figuur 7 toont het verloop van de gemiddelde zeespiegelhoogte van de 6 hoofdgetijdestations Delfzijl, Harlingen, Den Helder, IJmuiden, Hoek van Holland en Vlissingen, van 1890 t/m 2022. De blauwe lijn is de lineaire trendlijn, die een trend heeft van 1,8 mm/jaar (=18 cm per eeuw). Het betreft de relatieve zeespiegel, de zeespiegelhoogte ten opzichte van het land. Omdat de gemiddelde bodemdaling langs onze kust ongeveer 4,5 cm per eeuw bedraagt is de absolute zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust van 1890-2022 nog geen 14 cm per eeuw.

Van een trendbreuk rond 1993 is op het oog geen sprake. Hoe komt het KNMI daar dan bij? Ik vind in de tekst van figuur 6 het antwoord:   “Veranderingen van de regionale zeespiegel worden ook beïnvloed door natuurlijke variaties in windsnelheid en -richting, die de mate van opstuwing voor de kust bepalen. Als we hiervoor corrigeren, is een versnelling zichtbaar”. Dus als je de invloed van de wind op de zeespiegelhoogte verwijdert is er een trendbreuk zichtbaar! Dat lijkt erg op dit grappige grafiekje dat Nobelprijswinnaar Paul Krugman onlangs op Twitter plaatste:


Fig. 8    Bron: Twitter

De door het KNMI gehanteerde methodiek is afkomstig van enkele recente publicaties, de eerste van Steffelbauer et al (2022) rond een groep Delftse onderzoekers, en een vrijwel identieke methodiek in het laatste Deltares-rapport (2022).

Fig. 9    Bron: Deltares

En kijk eens in figuur 9 naar het resultaat als je de windinvloed verwijdert: er is een trendbreuk tevoorschijn gekomen. Over de methodiek van dat wegstrepen van factoren is al vaker uitgebreid geschreven. Die artikelen over de paper van Steffelbauer vindt u hier.

Kort samengevat zijn er enkele bezwaren tegen de gebruikte methodiek. De belangrijkste is wel dat bij het vaststellen van een trend men het niet meer heeft over de trend van de gemeten data maar over de trend van de uitkomsten van een model. Het tweede bezwaar is dat er vanuit het veld forse inhoudelijke kritiek is gekomen over de gehanteerde methodiek over de windopzet. Zie hier.


Fig.10    Data: PSMSL

Figuur 7 liet zien hoe de ontwikkeling van de relatieve zeespiegel op basis van de waarnemingen er uitziet.  In figuur 10 is dezelfde grafiek weergegeven als in figuur 7, met daaraan toegevoegd een loess smoothing over 10 jaren. Die loess smoothing ‘volgt’ de golfbeweging in de puntenwolk, in tegenstelling tot de lineaire trendlijn. Die golfbeweging in het signaal is het gevolg van veranderingen in onder andere atmosferische omstandigheden van jaar tot jaar, maar ook de nodale cyclus van 18,6 jaar oefent invloed uit. De loesslijn duikt de ene keer onder de lineaire trendlijn en komt er daarna weer bovenuit. Van een stijgende trend is vooralsnog niets te zien.


Fig.11    Data: PSMSL

De grafiek in figuur 11 toont tot slot behalve de lineaire trendlijn ook de polynomiale trendlijn van 2e orde. Die lijn geeft de versnelling van de reeks weer. Te zien is dat de polynomiale trendlijn vrijwel samenvalt met de lineaire trendlijn. Dat wijst op het nagenoeg ontbreken van een versnelling in de zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust.

Deltares schreef in 2019 als conclusie van de Zeespiegelmonitor 2018:  “Dit rapport beschrijft een nieuwe versie en actualisatie van de huidige zeespiegelstijging ten behoeve het suppletieprogramma. Deze methode laat zien dat de zeespiegel, over de periode 1890 tot en met 2017, met een snelheid van 18.6cm/eeuw is gestegen tot 6cm boven NAP. Er is er geen sprake van een versnelde zeespiegel langs de Nederlandse kust. Een deel (4.5cm/eeuw) van de gemeten zeespiegelstijging langs de kust komt door bodemdaling. ”

Mij dunkt dat dat in 2023 nog steeds het geval is. En dan te bedenken dat ik in de grafieken nog geeneens gecorrigeerd heb voor de te hoge zeespiegeldata op station Delfzijl die het gevolg zijn van de sterke bodemdaling door gaswinning.

KNMI-rapport ongeloofwaardig

Enkele dagen geleden schreef ik een eerste reactie op het uitgebrachte rapport KNMI’23 Klimaatscenario’s. Daarin richtte ik mij met name op het feit dat die klimaatscenario’s geen voorspellingen zijn maar ‘vergezichten’  op basis van klimaatmodellen. Die modellen zijn op zich zeer hoogwaardige bouwsels, maar als ze aantoonbaar niet doen waar ze voor gebouwd zijn, zijn ze nutteloos.

Fig. 1    Bron: KNMI

De tabel van figuur 1 laat de uitkomsten zien van de computerruns met die modellen voor de jaren 2050 en 2100. Dat doen ze op basis van een tweetal IPCC klimaatscenario’s, SSP’s, die elk gebouwd zijn op verschillende te verwachten uitstoot van broeikasgassen.  En dat is weer afhankelijk van onder andere economische en technologische ontwikkeling de komende jaren.

Fig.2    Bron grafiek: Clintel

Die 5 IPCC-scenario’s staan met de bijbehorende opwarming afgebeeld in figuur 2. SSP1-1.9 is het scenario met de laagste opwarming (1,4 °C), SSP5-8.5 met de hoogste (4,8 °C). Het KNMI heeft er voor gekozen om voor de Nederlandse klimaatscenario’s de hoogste en de laagste te gebruiken. Dat zijn de L en H in de tabel van figuur 1. Beide hebben een droge (d) en een natte (n) variant.

Op het eerste gezicht lijkt dat redelijk: je geeft aan tussen welke grenzen zich de klimaatveranderingen tot 2050 en 2100 zich waarschijnlijk zullen afspelen. Maar het is echter elemaal niet redelijk, omdat de hoogste variant, SSP5-8.5, door het wetenschappelijke veld is afgeserveerd als aantoonbaar veel te hoog. Marcel Crok geeft in een artikel links naar diverse wetenschappelijke publicaties waarin dat wordt aangetoond. Hij rekende uit dat om het scenario SSP5-8.5 werkelijkheid te laten worden we tot 2100 33.000 kolencentrales zullen moeten bouwen. Volstrekt onhaalbaar en onzin. Dat betekent dat de helft van de berekende data in de tabel van de figuur 1 in de prullenbak kan. Blijft dan over de gegevens die berekend zijn op basis van SSP1-1.9, een scenario dat waarschijnlijk te licht is.

Roger Pielke Jr. is een bekende Amerikaanse klimaatwetenschapper en heeft met verbazing gekeken naar de weg die het KNMI gevolgd heeft. Hij schreef op zijn blog een vernietigend commentaar met de kop ‘Thou Shalt Use RCP8.5’, waarvan de vertaling hier te lezen is.

Pielke schrijft:

De ‘nieuwe’ Nederlandse klimaatscenario’s zijn niet uniek. De regeringen van de Verenigde Staten, het Verenigd KoninrijkNieuw-Zeeland, de Europese Unie en zeker vele andere, hebben formeel het gebruik van extreme, niet-plausibele klimaatscenario’s, dus RCP8.5 of SSP5-8.5, in beleidsvorming en regelgeving, aanbevolen of verplicht gesteld.

Ik zal er niet omheen draaien. In 2023 is het geven van officiële overheidsstatus aan klimaatscenario RCP8.5 wetenschappelijk en beleidsmatig wangedrag. Hierdoor zitten we de rest van het decennium vast aan het gebruik van een niet-plausibel klimaatscenario, zelfs terwijl klimaatexperts beter weten.”.

En in de Engelse versie is een opmerkelijke update opgenomen:

KNMI in De Telegraaf says that they do not want to make the more plausible SSP2-4.5 available to the public out of concerns that the public will see it as more plausible: “We don’t want people to take the intermediate scenario as a prediction from the KNMI”. That is incredible.”

Het laatste woord is over dit nieuwe rapport nog niet geschreven.

Nieuwe KNMI klimaatscenario’s


Fig.1    Bron: KNMI

”  De nieuwe nationale klimaatscenario’s laten zien wat Nederland en Caribisch Nederland de komende decennia te wachten staat aan klimaatverandering. Het klimaat verandert zelfs in de meest optimistische scenario’s nog een flinke tijd door, met grote gevolgen voor Nederland. Het wordt in alle seizoenen warmer, met meer tropische dagen en minder vorstdagen. De winter wordt natter, de zomer wordt droger en er ontstaan zwaardere buien. De zeespiegel blijft stijgen.

We zien nu al de gevolgen van klimaatverandering, wereldwijd en ook in Nederland, met grote gevolgen voor mens en natuur. In de nieuwe KNMI’23-klimaatscenario’s laat het KNMI zien dat het voor de verdere klimaatverandering sterk uitmaakt hoeveel broeikasgassen we nog gaan uitstoten. Hoe hoger de uitstoot, hoe sterker de opwarming en hoe extremer het weer. Bovendien neemt met elke ton uitstoot de kans op onvoorspelbare gevolgen toe.”

Zo begint het persbericht van eind vorige week over de jongste versie van de KNMI Klimaatscenario’s. Dat zijn vergezichten (tot voorbij 2100) over de ontwikkelingen van het klimaat in Nederland. Die inleidende zinnen laten er zo te lezen geen twijfel over bestaan: het wordt allemaal erger, en ‘We zien nu al de gevolgen van klimaatverandering… en ook in Nederland, met grote gevolgen voor mens en natuur’. Dat laatste is volstrekte onzin. Maar je moet natuurlijk het rapport ‘pakkend’ maken, want het NOS-journaal en de vele praattafels moeten vanavond die vergezichten van het KNMI breed kunnen uitmeten.

Fig.2    Bron: Scafetta (2022)

Wat men niet uit het oog moet verliezen -ondanks de zekere toon van het persbericht-  is dat die KNMI scenario’s vergezichten zijn en geen voorspellingen. Die vergezichten zijn gebaseerd op de uitkomsten van 33 klimaatmodellen. En die modellen bakken er tot op heden weinig van, ze kunnen niet goed voorspellen.

Kijk maar eens naar de resultaten van een recente publicatie van Scafetta in figuur 2. Het toont het verloop van de gemiddelde aardse temperatuur vanaf 1980 t/m 2021 volgens de satellietdata van UAH v6 (zwarte lijn). De gele band omvat de uitkomsten van in totaal 38 modellen. Die 38 klimaatmodellen van de jongste generatie (CMIP6) zijn verdeeld in drie groepen op basis van hun klimaatgevoeligheid. Klimaatgevoeligheid is de mate waarin het model ‘voorspelt’ dat de temperatuur zal stijgen bij verdubbeling van het CO2 gehalte. Zelfs bij de modellen die een lage opwarming voorspellen, ‘Low-ECS GMCs’ (1.5<ECS≤3.0 °C), duikt de waargenomen temperatuur onder de door die 13 modellen voorspelde temperatuur. Dat divergeren is nog sterker bij de 11 modellen met gemiddelde ECS (3.0<ECS≤4.5 °C) en het sterkst bij de 14 modellen met een hoge ECS (4.5<ECS≤6.0 °C).

In de korte video hierboven legt prof. Happer in enkele minuten uit waarom klimaatmodellen zo’n moeite hebben met het extreem complexe aardse klimaat. Het filmpje is uit 2018, toen de vorige generatie klimaatmodellen CMIP5 actief was. Bedenk dat die CMIP5 modellen het minder slecht deden dan de huidige CMIP6 modellen.

De laatste alinea van het KNMI persbericht: “In deze KNMI’23-klimaatscenario’s hebben wij alle nieuwe kennis over klimaatverandering uit het meest recente IPCC-rapport vertaald naar de Nederlandse situatie. In totaal heeft de supercomputer zo’n 2 jaar 2.000 terabyte aan klimaatmodellen doorgerekend.” Dat laatste klinkt stoer, maar het haalt weinig uit als je modellen niet deugen. Op je hoede zijn dus met dat nieuwe rapport.

Later meer over de details van dit rapport.

 

Onfeilbaar?


Fig.1    Bron: Climategate

Paus Franciscus ontpopte zich onlangs als klimaatactivist en werd daarmee een speler op het klimaatpodium. Hoe serieus moeten we hem nemen? De Italiaanse wetenschapper Franco Battaglia analyseerde de uitspraken van de paus en komt tot de conclusie dat hij weinig kaas heeft gegeten van het klimaat.

Franco Battaglia behaalde zijn doctoraal in scheikunde in Italië en zijn PhD in Chemische Fysica in de VS aan de Universiteit van Rochester (Rochester, NY). Hij was verbonden aan verschillende andere onderzoeksinstituten, onder andere als onderzoeksmedewerker aan het Max Planck Institut fur Stromungsforschung. Battaglia is momenteel werkzaam als professor bij het Department of Engineering van de Università degli Studi di Modena e Reggio Emilia. Hij houdt zich actief bezig met klimaatverandering.


Fig.2    Bron: Climategate.nl

Paus Franciscus ontpopt zich als klimaatactivist

Noch in de encycliek Laudato si, noch in de apostolische aansporing Laudate Deum sprak Paus Franciscus ex cathedra, zodat het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid niet wordt aangetast door de overvloed aan fouten die in beide verklaringen voorkomen.

Als hij een nieuw dogma had willen verkondigen en het als geopenbaarde waarheid had willen presenteren, zou de paus het expliciet aan zijn gelovigen hebben moeten verklaren en aangezien hij dat niet deed, is het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid veilig, zelfs als de fouten in de twee verklaringen werkelijk talrijk zijn. Die van de encycliek van 2015 zijn door veel partijen aan hem gerapporteerd (waaronder ondergetekende) en je kunt ze vinden door online te zoeken. Laten we daarom eens kijken naar de fouten in het Laudate Deum.

    1. ‘Zusters en broeders van onze lijdende planeet.”

Het is duidelijk dat de planeet niet lijdt, al was het maar omdat ze een levenloos object is en niet kan lijden. Heeft de zwavelhoudende Venus of de ijzige maan misschien te lijden? Vanuit het perspectief van de planeet zijn zonnige dagen niet beter of slechter dan regenachtige dagen. De eigenschappen ‘goed’ voor eerstgenoemde en ‘slecht’ voor laatstgenoemde vloeien slechts voor uit het toedichten van menselijke eigenschappen aan levenloze materie– die we soms uitbreiden naar de hele planeet, tot het punt dat we er een ziel aan geven en haar Gaia noemen.

Verder is dit toedichten nogal willekeurig, want als de mooie zonnige dagen te veel worden, noemen we ze droogte. Dat gold ook voor Franciscus, waar hij het woord ‘planeet’ gebruikte in plaats van ‘mensheid’: de context is voor hem te vaag om zichzelf dubbelzinnigheid toe te staan, en met ‘planeet’ bedoelde hij ‘planeet’.

    1. “Elke keer dat de temperatuur op aarde met een halve graad stijgt, neemt ook de intensiteit en frequentie van zware regenval in sommige gebieden, ernstige droogtes in andere, extreme hitte in sommige regio’s en zware sneeuwval in weer andere toe.”

Dit is overduidelijk onjuist. Je zou je kunnen afvragen wat er zou gebeuren elke keer dat de gemiddelde temperatuur op aarde met een halve graad daalde: misschien namen de intensiteit en frequentie van zware regenval hier af en namen de droogtes daar toe; of dat hier de hitte toeneemt en daar de kou? Of kan de temperatuur dalen zonder dat er iets gebeurt? Maar als deze buitensporigheden waar zouden zijn, dan zou er slechts één optimale mondiale gemiddelde temperatuur moeten zijn. En welke? Die van het jaar 1850, zou je kunnen zeggen. Maar waarom die? Wat zou er speciaal zijn aan 1850 vergeleken met, om maar wat te noemen, 1650 toen de temperatuur 2 graden lager was?

    1. “Wat we nu zien is een ongebruikelijke versnelling van de opwarming. In de afgelopen vijftig jaar is de temperatuur met een ongekende snelheid gestegen, ongekend in de afgelopen tweeduizend jaar.” En verder: “We kunnen er niet langer aan twijfelen dat de reden voor de ongebruikelijke snelheid van zulke gevaarlijke veranderingen een onmiskenbaar feit is”.

Dit is niet allen buiten twijfel, maar eenvoudigweg onjuist. In de afgelopen vijftig jaar is de temperatuur met een halve graad gestegen, maar in de dertig jaar tussen 1690 en 1720 is de temperatuur met 1,5 graad gestegen: niets bijzonders dus. En de versnelling is ook niet waar, aangezien er in de jaren 1940-80 geen langzamere opwarming was, maar eerder een afkoeling (en zelfs toen was er alarm), en de jaren 2000-2014 een klimaatpauze kenden. d.w.z. onderbreking van de opwarming.

    1. “Droogten en overstromingen, tsunami’s en overstromingen hebben uiteindelijk dezelfde oorsprong: de opwarming van de aarde”.

De oorsprong van bovengenoemde omstandigheden kan niet de opwarming van de aarde zijn: het zou betekenen dat ze zonder de opwarming van de aarde niet zouden bestaan, terwijl ze er in feite altijd al zijn geweest, het volstaat om gewoon de Bijbel te lezen. Bovendien zijn dit vanuit het gezichtspunt van de planeet gelijkwaardige situaties, terwijl dit vanuit het gezichtspunt van de mensheid misschien niet het geval is. Ja, het zou water, sneeuw, zon, schaduw, wind en kalmte op commando nodig hebben. Maar we kunnen noch de planeet, noch de zon bevelen. We kunnen ons alleen maar aanpassen, en we zouden er goed aan doen dat te doen.

    1. “De uitstoot per hoofd van de bevolking van de rijkste landen is veel hoger dan die van de armste. Een wijdverbreide verandering in de onverantwoordelijke levensstijl die verband houdt met het westerse model zou een aanzienlijke impact hebben.”

De eerste zin is waar, alhoewel de reden waarom de rijke bewoner rijk is, om precies te zijn, juist is omdat hij meer uitstoot. De tweede zin bevat echter een ernstige rekenfout: als het probleem de klimaatverandering als gevolg van de uitstoot is, zou het terugdringen van die van de landen die de meeste uitstoot per hoofd van de bevolking wel eens geen effect kunnen hebben als de totale bevolking van deze landen een minderheid is. En dat is zo. De emissies van de EU zijn bijvoorbeeld goed voor 8%, zodat zelfs het elimineren van de emissies van de zeer rijke EU geen enkel effect op het klimaat zou hebben.

    1. “Het samenvallen van deze mondiale klimaatverschijnselen met de versnelde groei van de uitstoot van broeikasgassen kan niet worden verborgen.”

Er zijn hier twee fouten. Ten eerste betekent de correlatie tussen twee feiten niet dat het ene het andere veroorzaakt: in Europa betekent de daling van het aantal geboorten en de daarmee gepaard gaande vermindering van de ooievaarspopulatie niet dat zij degenen zijn die de kinderen brengen. Ten tweede is de groei van de emissies niet altijd gepaard gegaan met een stijging van de temperaturen (niet in de jaren 1940-80 en 2000-2014).

    1. “De overgrote meerderheid van de klimaatwetenschappers steunt deze correlatie en slechts een klein percentage van hen probeert dit bewijsmateriaal te ontkennen.”

Dit is geen argument. Overeenstemming tussen feiten en niet overeenstemming tussen mensen is nodig om vol te houden dat een vermoeden waar is. En Franciscus vermeldt geen feit – zelfs niet één! – ter ondersteuning van zijn verklaring.

    1. “De evolutie van de gemiddelde oppervlaktetemperaturen kan niet worden verklaard zonder het effect van de toename van broeikasgassen”.

Dat is niet waar: Uwe Heiligheid, hoe verklaart u de evolutie van de temperaturen in het verleden?

    1. “De Verenigde Arabische Emiraten zullen gastheer zijn van de volgende Conferentie van de Partijen (COP28). Het is een land dat zwaar heeft geïnvesteerd in hernieuwbare energie. We kunnen de droom niet opgeven dat COP28 zal leiden tot een beslissende versnelling van de energietransitie.”

Hernieuwbare energiebronnen dragen voor 1% bij aan de energie van dat land, kernenergie voor 4% en fossiele brandstoffen voor 95%. Hopen dat, na 27 mislukte COP’s de volgende COP die daar zal plaatsvinden, succesvol zal zijn, lijkt mij een grote gok. Ik gok op mislukking, ook omdat ik al in het jaar van COP6 gokte op het falen van alle volgende COP’s.

Tijdens de toespraak is paus Franciscus zich er kennelijk van bewust dat alles voorbestemd is om als een kaartenhuis in te storten en het enige wat hij kan doen is concluderen dat: “Het vermijden van een stijging van een tiende graad van de temperatuur op aarde al genoeg zou kunnen zijn om het lijden voor velen te voorkomen.”

Vreemd dat de twijfel niet bij hem opkomt dat een mensheid die wordt blootgesteld aan temperatuurschommelingen die op dezelfde plaats enkele tientallen graden kunnen bedragen en die tussen de Polen en de evenaar 100 graden zijn, enig voordeel zou kunnen hebben van de beheersing van de temperatuur “met een tiende graad” en dat het zich bezighouden met deze ongezonde en onwaarschijnlijke controle in plaats daarvan de oorzaak van het lijden voor veel mensen zou kunnen zijn.

Franco Battaglia.

                                                                               ***

Dit artikel verscheen eerder op www.climategate.nl

Klacht tegen NOS


Fig.1    Bron: Opiniez

Voormalig NOS-directeur Bauke Geersing schreef onlangs in zijn column voor OpinieZ over de partijdigheid van het NOS-journaal als het om klimaatkwesties gaat. Onafhankelijke berichtgeving is vooral op dit moment extreem belangrijk want:

Het klimaatbeleid zal tijdens de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen zeker een grote rol spelen. Onlangs werd door de NPO bekend gemaakt dat meer dan de helft van de kiezers nog niet weet waarop ze gaan stemmen en dat de berichtgeving door de MSM en de NPO een belangrijke rol speelt bij de uiteindelijke keuze. Dan is het van groot belang dat die berichtgeving evenwichtig en genuanceerd is en aandacht besteedt aan alle belangrijke aspecten van de klimaatdiscussie.”

Volgens Geersing is de berichtgeving over onder andere  het klimaat volstrekt beneden de maat en eenzijdig. Zo krijgen de acties van Extinction Rebellion op de A12 uitvoerig aandacht en kiest de NOS daarbij in de berichtgeving zonder gêne de kant van de actievoerders.

Hij diende een klacht in bij de ombudsman en het commissariaat van de media over meerdere NPO-programma’s, waaronder het NOS Journaal en Nieuwsuur. Volgens Geersing zitten deze programma’s vol met feitelijke onjuistheden en zijn ze vooral eenzijdig. Lees de hele column gratis op de website OpinieZ.

Recent heeft Bauke Geersing zijn klachten naar de ombudsman en het commissariaat van de media over het NOS journaal en Nieuwsuur toegelicht in een interview op blckbx.tv.

Hier is de Youtube video van het interview. De eerste 20 minuten van de video gaat Geersing in op de klacht die hij tegen het NOS-Journaal heeft ingediend over de berichtgeving met betrekking tot de A12 blokkades door XR-aanhangers.

Adaptatie

Fig.1    Bron: Wyniasweek

“Mijn huisarts verstuurt elk kwartaal een nieuwsbrief aan haar patiëntenbestand. Dit najaar begon die nieuwsbrief aldus:

‘Duurzaamheid
Als artsen worden we geconfronteerd met de effecten van klimaatverandering op de gezondheid van onze patiënten. Zo hebben mensen meer last van hittestress, gevolgen van uv-straling en allergieën en luchtwegklachten door luchtvervuiling.’

In mijn ervaring waren huisartsen mensen met een degelijke opleiding, brede levenservaring en een nuchtere kijk op mens en samenleving, maar in deze bange tijden vallen steeds meer zekerheden weg. Dat zelfs een anderszins capabele huisarts nu denkt dat ze in haar praktijk de gevolgen van klimaatverandering ziet, geeft wel aan hoe deze gekte tot in alle haarvaten van de samenleving doordringt.”

Zo begint het jongste artikel van Arnout Jaspers, bekend van de bestseller over de zogenaamde stikstofcrisis. Daarna legt hij geduldig uit waarom die ‘effecten van klimaatverandering op de gezondheid’ niet bestaan.

Natuurlijk heeft de huisarts van Jaspers dat item zelf niet bedacht, dat komt van hogerhand. Jaspers: “Zou de Nederlandse Vereniging van Huisartsen al een klimaatbudgetclaim voor het volgende kabinet in voorbereiding hebben? Voor wie denkt dat dit te gek is om los te lopen: al een jaar of tien geleden kreeg ik een verhoging van de waterschapsbelasting in de bus met als excuus dat dit onvermijdelijk was vanwege de klimaatverandering.”

Zo gaat dat bij huisartsenorganisaties, bij waterschappen en bij nog veel meer organisaties. Ik stel me zo voor dat de bestuurders van dergelijke organisaties ’s avonds met samengeknepen billen naar het journaal kijken om te zien wat er nu weer voor onheil op ons afkomt. Intussen weigert de zeespiegel aan de Nederlandse kust sneller te stijgen dan we al vanaf eind 19e eeuw gewend zijn. Waterschappen varen blind op de scenario’s van het KNMI.

Het voor vele miljarden verminderen van de CO2-uitstoot in Nederland zal geen meetbaar effect hebben op het klimaat, dat is intussen bekend. Daarom pleit Jaspers er voor die 28 miljard in adaptatie te stoppen. Lijkt me een goed idee, gewoon blijven doen wat we al meer dan 1000 jaar doen, en dan het liefst gebaseerd op realistisch vergezichten.

Lees het hele artikel van Arnout Jaspers hier, aanbevolen!

 

Keulemans over Koonin

Fig.1

Afgelopen woensdag gaf Steven Koonin een lezing in Driebergen naar aanleiding van het verschijnen van zijn boek “Onbeslist“. Ik was daar bij, samen met meer dan 300 anderen. En ik heb me vermaakt, want Koonin had een goed verhaal. Opvallend was het relatief grote aantal vrouwen in de zaal. Een goede ontwikkeling, tien jaar geleden had dit soort lezingen nog een vrijwel 100% mannelijk gehoor.

Blijkbaar ook aanwezig was wetenschapsjournalist Maarten Keulemans van de Volkskrant. Hij schreef op 28 september een artikel over die bijeenkomst in zijn krant.


Fig.2    Bron: Volkskrant

De kop van het artikel suggereert dat Koonin met data rommelt. Keulemans is heel handig met het formuleren van zijn verhaal, dat is zeker. Al in de kop van het artikel wordt een vraag gesteld en de argeloze lezer denkt dan: waar rook is is vuur. Keulemans gebruikt quotes van een handvol mensen en past die naadloos in binnen zijn eigen verhaal, vaak zonder dat je er achter komt wat de bevraagde precies bedoelde.  De vraag is nu of Koonin met cijfers smokkelde. Ik duik er in.

Keulemans:

De bijdrage van CO2 aan die opwarming ‘is misschien de helft’, gokt hij, dwars tegen de wetenschappelijke consensus in dat de huidige opwarming volledig door broeikasgassen komt. Het gevaar dat er onomkeerbare processen op gang komen die leiden tot meters zeespiegelstijging wuift hij weg.”

Wetenschappelijke consensus dat de huidige opwarming volledig door broeikasgassen komt? Onzin, waarom zouden natuurlijke factoren die het klimaat besturen plotseling in 1950 ophouden te bestaan? De Technical Summary van het IPCC stelt in haar laatste AR6 rapport op pagina 41 over de menselijke invloed op het klimaat:


Fig.3    Bron: IPCC

Menselijke invloed op klimaatverandering van de afgelopen decennia is volgens het IPCC de ‘main driver’: meer dan 50% van alle invloeden. Dat kán betekenen dat het IPCC de menselijke invloed inschat op 51%: 49% is dan van natuurlijke oorsprong. Dat ‘more than 50% of the change’ is overigens niet de uitkomst van berekeningen, maar van inschatting van de betrokken IPCC-auteurs. Expert view heet dat, en dat laat ruimte voor debat lijkt me.

Waar ik ook moeite mee heb is met dat begrip ‘wetenschappelijke consensus’. Niet alleen toont figuur 3 aan dat die ‘wetenschappelijke consensus’ zelfs bij het IPCC niet bestaat bij de vraag wat of wie verantwoordelijk is voor recente klimaatveranderingen; het botst ook met de wetenschappelijke methode, waar juist het ontbreken van consensus  de aandrijver is van wetenschappelijk onderzoek en debat.

En dan dat vergezicht op ‘meters zeespiegelstijging’ : honderden langjarige meetreeksen van getijdestations over de hele wereld laten geen versnelling zien. Wel is er een opvallend verschil in gemiddelde trend van die stations aan de ene kant (+1,8 mm/jaar) en de satellietdata vanaf 1993 (+3,3 mm/jaar). Die ‘meters zeespiegelstijging’ van Keulemans zijn de uitkomst van vaak sterk overtrokken scenario’s, gebaseerd op wankele modellen.

Keulemans:

Over de dramatische veranderingen aan de polen, de verdroging van Zuid-Europa of de studies die aangeven dat orkanen niet talrijker maar wel degelijk heftiger zijn geworden, hoor je hem toch wat minder.”

Over het zeeijs op de Noordpool schrijf ik jaarlijks. Alleen zijn de veranderingen niet zo dramatisch als Keulemans het voorstelt. Het is waar dat het zomerse zeeijs van begin jaren ’80 tot 2006 afgenomen is. Maar de voorspelling van onder andere Al Gore dat het in 2015 verdwenen zou zijn is volstrekt onjuist gebleken: er is al 17 jaren achtereen géén afname meer van het zomerse zeeijs op de Noordpool:


Fig.4    Bron: Klimaatgek

Wel is er een recente afname van het oppervlak winterse zeeijs rond Antarctica, maar die beperkt zich voorlopig tot de Antarctische winter van 2023. Over de oorzaken daarvan wordt onder experts gediscussieerd.


Fig.5    Data: NSIDC

De veranderingen in Zuid-Europa lijken het gevolg van het uitdijen van Hadley’s Cell naar het noorden. Is dat een gevolg van globale opwarming of niet? Er zijn veel speculaties en weinig ‘bewijzen’.

Over dat ‘wel degelijk’ heftiger worden van orkanen: ik volgde de link in het VK artikel en kwam terecht bij de paper van Kossin et al uit 2020. Ze stellen dat de instrumentele gegevens over de intensiteit van tropische wervelstormen wereldwijd te heterogeen zijn in zowel ruimte als tijd en daardoor ongeschikt zijn voor wereldwijde trendanalyse. Dat lossen de auteurs op door op basis van satellietgegevens (ADT-HURSAT) van de periode 1982-2009, uitgebreid tot 1979-2017 en een slim algoritme een beeld te krijgen van de intensiteitsverandering van tropische wervelstormen. De auteurs berekenen een toename van de intensiteit van ongeveer 8% per decennium.


Fig.6    Bron: NCEI/NOAA

Nu behelpen veel orkaanwetenschappers zich al jaren met de data van NCEI/NOAA. Figuur 6 is afkomstig van het ‘Annual 2022 Tropical Cyclones Report’ van NCEI/NOAA. Het bovenste kaartje geeft de trajecten weer die tropische stormen in 2022 volgden over de aarde. Dit is de indeling op basis van gemiddelde windsnelheid:

Tropische storm =            > 55 km/h
Categorie 1         =              119/153 km/h
Categorie 2         =              154/177 km/h
Categorie 3         =              178/209 km/h
Categorie 4         =              210/249 km/h
Categorie 5         =              ≥ 250 km/h

Major hurricanes zijn van de categorie 3,4 en 5.

De middelste grafiek van figuur 6 geeft het aantal tropische stormen per jaar weer. Hier zijn interessant de ‘cyclones’ (categorie 1 en 2) en de ‘major cyclones’  (categorie 3,4 en 5). De grafiek laat zien dat er van 1980 t/m 2022 inderdaad geen sprake is van een opvallende toe- of afname van het aantal tropische wervelstormen in beide klassen.

Maar de opmerking van Keulemans betrof niet het aantal stormen maar de intensiteit. Welnu, de onderste grafiek in figuur 6 toont de ACE (Accumulated Cyclone Energy) Index, een geïntegreerde maat voor de sterkte, frequentie en duur van tropische stormen. Ook hier geen zichtbare trend.


Fig.7    Bron: Volkskrant

Figuur 7 is de laatste alinea die ik uit het verhaal van Keulemans licht. Eerst het Groenlands ijs. Keulemans: “Het ijs op Groenland zou langzamer zijn gaan smelten, zegt hij dan, zonder er bij te zeggen dat de Deense onderzoekers die hij citeert zelf zeggen dat Koonin het verkeerd ziet.” Als je de link volgt kom je bij een artikel in de Wall Street Journal van 27 februari 2023. Het is een reactie op een artikel van Koonin in dezelfde krant van 10 dagen ervoor. Het is interessant om eerst dat stuk van Koonin te lezen (waar Keulemans geen link naar plaatst) en daarna  de reactie van Mankoff en anderen. Mankoff is de hoofdauteur van een paper uit 2021 getiteld “Greenland ice sheet mass balance from 1840 through next week”.

Wat was er gebeurd, dat bekende wetenschappelijke onderzoekers op Koonins artikel meenden te moeten reageren? Dit is de grafiek die Koonin in zijn artikel toont en in zijn lezing gebruikte om te laten zien wat er met het afsmelten van het Groenlandse ijs aan de hand is:

Fig.8    Bron: WSJ

De tekst van Koonin bij de grafiek komt kort hier op neer:

  • While a warming globe might eventually be the dominant cause of Greenland’s shrinking ice, natural cycles in temperatures and currents in the North Atlantic that extend for decades have been a much more important influence since 1900.”
  • Those cycles, together with the recent slowdown, make it plausible that the next few decades will see a further, perhaps dramatic slowing of ice loss. That would be inconsistent with the IPCC’s projection and wouldn’t at all support the media’s exaggerations.”

Dat lijken me alleszins verdedigbare conclusies uit de getoonde grafiek. De vetdruk is van mijn hand.  Maar waarom was dit aanleiding voor een handvol onderzoekers om er een artikel aan te wijden? De oorzaak ligt waarschijnlijk in het feit dat de grafiek van de hand blijkt te zijn van Mankoff, de hoofdauteur van genoemde Groenlandpaper. Onder de grafiek is te lezen wat de bron is: PROMICE, een in 2007 opgerichte Deense organisatie (Programme for Monitoring of the Greenland Ice Sheet).

Het antwoord op Koonin begint zo: “Steven Koonin’s arugment in “Greenland’s Melting Ice Is No Cause for Climate-Change Panic” (op-ed, Feb. 18) is based on an incorrect interpretation of the plotted data, which comes from research by one of us, Mr. Mankoff. Mr. Koonin claims that “the annual loss of ice has been decreasing in the past decade even as the globe continues to warm.” While that is factually correct, it is an invalid interpretation, considering only the last decade and excluding previous periods. This is often referred to as “cherry picking.”

Zo te lezen reageert men alléén op de daling van de afsmelt van de afgelopen 10 jaren en wat dat mogelijk zou kunnen betekenen voor de komende decennia (punt 2 hiervoor) en niet op wat Koonin schreef over de ups en downs van de ijssmelt vanaf 1900 (punt 1). Kortom: wat Koonin constateert is feitelijk correct, maar zijn interpretatie van die feiten zijn niet die van de onderzoekers. Dat kan, natuurlijk.

De onderzoekers schrijven: “We also note that from 1840 through 1900 (not shown by Mr. Koonin), the ice sheet was in approximate balance—not losing mass—making the current trends even more concerning.” Ik heb daarom even de data van de Mankoff paper gedownload en een grafiek vanaf 1840 gemaakt:


Fig. 9    Data: Mankoff et al

Er zijn inderdaad weinig schommelingen tussen 1840 en 1900 te zien. De onderzoekers noemen dat ‘approximate balance’ , daarmee een ‘natuurlijke staat’ suggererend. Maar dat is natuurlijk onzin. Als dat zo zou zijn is de grote smelt in de jaren ’30 (bijna zo groot als die van de afgelopen 2 decennia) des te opvallender en niet goed te verklaren met destijds geringe menselijke invloed op het wereldklimaat.

De interpretatie van de cijfers door Mankoff et al is alarmistisch. Dat mag, en iedereen weet dat dat tegenwoordig welhaast een voorwaarde is om aan onderzoeksgelden te komen. Maar het is aan Koonin om te laten zien dat een andere interpretatie óók mogelijk is. Overigens is het ook nog de vraag hoe betrouwbaar de reconstructie van Groenlands massabalans is, zeker als men bedenkt dat er nog maar kort aan het Groenlands ijs gemeten wordt.

Tot slot de dust bowl van de jaren ’30 in de Plains van de USA. Keulemans: “Wat Koonin verzwijgt, is dat de hitte niet door klimaatverandering kwam. Het was de periode van door onhandig landgebruik veroorzaakte landerosie genaamd de dust bowl.” Een beetje raar verwijt, want klimaatveranderingen betreffen een periode van minstens 30 jaren. Wat Keulemans suggereert is dat ‘onhandig landgebruik’ de Dust Bowl veroorzaakte. Dat onhandig landgebruik speelde zeker een rol op de Great Plains, maar het waren vooral een aantal jaren achtereen met hoge zomertemperaturen en zeer weinig neerslag die de Dust Bowl hebben veroorzaakt:


Fig.10    Bron: National Weather Service

Conclusie: “Confronteer hem na afloop met zulk gesmokkel, en hij begint te draaien.”  Dat verwijt door Keulemans van gesmokkel  aan het adres van Koonin heeft hij in zijn VK-artikel volstrekt niet kunnen waarmaken. Keulemans is al jaren op het onderwerp klimaat vooringenomen en kan daardoor blijkbaar geen objectief verslag doen van een in mijn ogen prima lezing. Dat is natuurlijk vooral jammer voor de argeloze Volkskrantlezer.