Categoriearchief: Geen categorie

Extreem weer

De afgelopen tijd is het weer volop raak in de nieuwsmedia. Overstroming hier, noodweer daar, het lijkt wel alsof extreem weer steeds heviger begint te worden. Bovenstaande video is op 28 augustus 2023 geschoten in Bad Gastein (Oostenrijk). Zeer spectaculair en je verwacht dat het hele dorp weggespoeld gaat worden. Maar blijkbaar is men wat gewend, er staan zelfs kijkers op de brug.


Fig.1    Bron: Tripadvisor

De foto van figuur 1 laat de situatie zien bij lage waterafvoer. Het dorp is gebouwd langs een zeer steile en smalle waterval. Aan het begin van de video is te zien dat het water ongeveer 3m onder het terrasje staat van het huis links van de brug. Vanaf de muur onder dat terrasje heb ik een rode lijn getrokken die ongeveer de waterhoogte aangeeft van de natte doorsnede op 28 augustus 2023. De waterdiepte valt een beetje tegen, maar door het smalle dal en grote afvoer wordt de waterval wel spectaculair. Behalve angstige zijn er ook positieve reacties. Een reactie bij de video : “Endlich führt der Fluss mal wieder richtig und genug Wasser , einfach genial und beruhigt Euch das ist Natur und niemand kann sie beeinflussen und das ist gut so ! Nur Panik zu verbreiten hilft da nicht !”

Nu leven we in rare tijden en wordt elke situatie gebruikt om te tonen dat die ‘uniek’ is en ‘nog nooit vertoond’. Om te achterhalen of extreme neerslag al of niet ‘van alle tijden’ is zijn de historische neerslagreeksen altijd te kort. Maar extreme neerslag levert wel altijd extreme waterafvoer in rivieren op en soms overstromingen. En die laatste laten vaak sporen na.


Fig.2    Bron: Wikipedia

Figuur 2 laat de gedenkstenen van hoge waterstanden zien van de Maas in Venlo. De bovenste steen geeft voor het jaar 1643 een waterhoogte van 19m33 boven AP weer. Daaronder de stenen van 1926 en 1993. In dat laatste jaar was de waterhoogte ongeveer een meter lager dan in 1643. De waterafvoer in 1643 wordt geschat op 3.600 m³/s. De maximum afvoer op 17 juli 2021 bij Venlo was 2927 m3/sec  (bron Rijkswaterstaat). Toen veroorzaakte een hardnekkige ‘koudeput’ grootschalig overstromingen in Ardennen, Eifel en delen van Zuid-Limburg.


Fig.3    Bron: Wikipedia

De foto hierboven is van het oude Rathaus in Passau, de stad die op de plaats ligt waar de Donau Duitsland verlaat. Op de muur zijn de waterhoogten van gedenkwaardige overstromingen door de Donau weergegeven vanaf de 16e eeuw. De Donau is een regenrivier die in het Zwarte Woud ontspringt en waarop een groot deel van Zuid-Duitsland afwatert. Opvallend is dat de meeste overstromingen in de zomer plaatsvonden, dus als gevolg van zware of langdurige regens. Van de meeste van deze overstromingen zijn geen neerslagdata beschikbaar, maar de streepjes en jaartallen spreken boekdelen.

Bovenstaand videootje werd me door een lezer van deze website toegestuurd. Hij is genomen bij de brug over de Ardèche in het plaatsje Saint-Martin-d ‘Ardèche in Zuid-Frankrijk. Het onderste bordje geeft de waterhoogte aan die in 1992 bereikt werd tijdens enorme overstromingen. Bijna 4m hoger hangt het bordje dat de waterstand van 1890 aangeeft! Hier wat oude foto’s van die overstromingen in 1890.

Begrippen als klimaatverandering, klimaatcrisis of andere einde-der-tijden-vergezichten die tegenwoordig al te makkelijk worden gebruikt kende men destijds niet. En laten we eerlijk wezen: in 1890 was de uitstoot van de moderne boosdoener CO2 minimaal, dus het moet toen wel ‘de natuur’ geweest zijn. Dat laatste wordt tegenwoordig door velen praktisch uitgesloten.

Sevilla otra vez

Onlangs schreef ik een artikel over een drietal warme dagen eind april van dit jaar in Sevilla, Zuid-Spanje. De aanleiding was een naar mijn mening te opgewonden artikel in de Volkskrant over die kwestie. Je ziet dat de laatste tijd wel vaker: er wordt ergens een of ander weerrecord gevestigd en dan moet dat als bewijs dienen dat we op weg zijn naar de afgrond. Vaak wordt er dan een wetenschapper bij gehaald die de oorzaak van het ‘record’ ook niet echt kan duiden maar die zich wel ‘zorgen maakt’. Koren op de molen van klimaatzwartkijkers natuurlijk. Daarom vandaag wat extra cijfers over de temperaturen in Sevilla.

Ik maak gebruik van de GHCN-D etmaaldata zoals die te vinden zijn op de ClimateExplorer van het KNMI.

Fig.1    Bron: ClimateExplorer

Figuur 1 toont het verloop van de temperatuur op basis van de dagelijkse gemiddelde temperatuur (Tg) op station Sevilla/San Pablo (het vliegveld) van 1 januari 1951 t/m mei 2023. Het signaal gaat flink op en neer, waarbij de hoogste waarden uiteraard in de zomer gemeten worden en de laagste in de winter. Aan de uitschieters aan boven- en onderzijde van de grafiek is af te lezen dat rond 1990  zowel de uitschieters omhoog als omlaag wat hoger komen te liggen.

Om een beter zicht te krijgen wat er gebeurde met de temperaturen in Sevilla heb ik de seizoenfluctuaties verwijderd door op basis van de etmaaldata de gemiddelde jaarlijkse temperaturen te berekenen en die samen met een lineaire trendlijn en een loess smoothing in een grafiek te zetten:


Fig.2    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Datzelfde heb ik gedaan met de gemiddelde jaarlijkse Tx (maximum etmaaltemperatuur) en Tn (minimum etmaaltemperatuur):


Fig.3    Data: GHCN-D/ClimateExplorer


Fig.4    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Alle drie grafieken laten een oplopende trend zien: Tg stijgt van 1951 t/m 2022 met 2,2 °C , Tx met 1,7 °C en Tn met 2,8 °C. De loesslijnen laten in alle drie de grafieken min of meer hetzelfde verloop zien: de eerste jaren een stijging, gevolgd door een daling tot ongeveer 1975. Daarna een stijging tot begin jaren ’90, waarna  de temperatuur t/m 2022 een min of meer vlak verloop laat zien.

De genoemde trends zijn geen verrassing. Ik kwam vorig jaar voor West-Europa in de periode 1979-2020 al op een gemiddelde temperatuurstijging van 2,2 °C. Het Middellandse Zeegebied bleef iets achter met 1,4 °C, maar dat komt waarschijnlijk door de Middellandse Zee die temperend werkt.


Fig.5    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Figuur 5 toont de grafiek voor Txx, de hoogst genoteerde temperatuur van elk jaar. Opvallend is dat de puntenwolk erg breed is, bijna een schot hagel. Er is nog wel een trend van 1,5 °C over de gehele periode van 72 jaren te berekenen, maar de verschillen van jaar tot jaar zijn vaak erg groot. Omdat de gemiddelde Tx per jaar (figuur 3) een positieve trend vertoont is het te verwachten dat de jaarlijkse uitschieters naar boven ook wat hoger komen te liggen. De hoogst gemeten temperatuur vanaf 1951 werd op 23 juli 1995 gemeten: 46,6 °C.


Fig.6    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

De grafiek van figuur 6 is interessant. In de figuur is het aantal dagen per jaar weergegeven met Tx >40 °C. Er is sprake van een duidelijke trendbreuk van 1988-1989, die ook te zien is in de grafieken van de gemiddelde Tg, Tx en Tn per jaar in de figuren 2 t/m 4. Het jaar 2022 leverde het hoogste aantal dagen met Tx>40 °C vanaf 1951.

Trouwe lezers van deze website weten inmiddels al dat dezelfde trendbreuk ook te zien is in de temperatuurgrafieken van vele plekken in Europa en elders, zie onder andere hier, hier en hier. Figuur 7 laat zien dat die trendbreuk ook in de temperatuurreeks van De Bilt goed zichtbaar is.


Fig.7    Data: KNMI

De boven beschreven temperatuurontwikkelingen in de vorm van een trendbreuk in Europa kunnen niet verklaard worden met de stijging van het atmosferisch CO2-gehalte, daarvoor is de trendbreuk in 1988-1989 te abrupt. Een plausibele verklaring is de snelle verandering van de macrocirculatie in 1987-1989 boven de Atlantische-Euraziatische gematigde zone: meer zonale (type W) en minder meridionale circulatie. Zie onder andere hier over de publicatie van Hoogeveen et al (2022). Dat betekende vooral de aanvoer van meer zachte lucht in de winter en meer directe instraling in de zomer.

Die circulatieverandering in de winter was het gevolg van een sterke verhoging van de NAO-index  van januari t/m maart die een toename veroorzaakte van zonale wind met meer neerslag. ’s Zomers zorgden een toename van hogedrukgebieden boven West-Europa voor opvallend meer instraling, terwijl de zomerneerslag daalde.

Fig.8    Bron: NOAA

Ik was benieuwd of die klimatologische verschijnselen van dalende neerslag en toenemende zonnestraling ook te vinden waren in de data van Sevilla. Dat is niet vanzelfsprekend omdat vanwege de zuidelijke ligging van Sevilla de nabijheid van de subtropische hogedrukgordel aan de noordzijde van de noordelijke Hadley Cell van grote invloed is.


Fig.9    Bron: wikipedia

Tijdens het zomerhalfjaar verplaatst die hogedrukgordel zich naar het noorden en blokkeert zo natte en relatief koele oceaanlucht vanaf de Atlantische Oceaan. Bovendien is dan de weg vrij voor de aanvoer van zeer warme en droge lucht vanuit de Sahara.


Fig.10    Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Figuur 10 toont de jaarlijkse neerslagsom voor station Sevilla/San Pablo. De lineaire trendlijn laat zien dat er in de weergegeven periode sprake is van een aanzienlijke afname van de neerslag van 654 mm naar 450 mm per jaar, een daling van ruim 30%. Die daling van de jaarlijkse neerslagsom is met name het gevolg van een daling van de neerslag in de wintermaanden:

Fig.11    Data: Data: GHCN-D/ClimateExplorer

Aangenomen wordt dat de Hadley Cells aan beide zijden van de evenaar  de neiging hebben om uit te dijen naar de poolgebieden. Xian et al (2021)  noemen een uitdijsnelheid van ongeveer 1° per decennium. Dat zou en verklaring kunnen zijn voor de afname van de neerslag en de toename van Txx in Sevilla. Daarover later wellicht meer.


Fig.12    Data:    ERA5/ClimateExplorer

Figuur 12 is een grafiek op basis van reanalysesdata van ERA5 sinds 1950. Het laat zien dat – zoals in grote delen van Europa- ook in Sevilla de veranderingen in instraling een rol kunnen spelen in de temperatuurontwikkeling. De ssr trendbreuk in Sevilla is rond 1970, wat vroeger dan in de rest van Europa, waar de kortgolvige instraling aan het einde van de jaren ’80 plaatsvond. De correlatiecoëfficiënt temperatuur – instraling is in Sevilla echter aan de lage kant, met R2=0,24. Ik denk dat we binnenkort eens een kijkje moeten nemen in de CERES-data (satellietdata vanaf 2001) van de oppervlakte-stralingsbalans.

Natuurbranden en berichtgeving

Er waren de laatste tijd opvallend veel natuurbranden, althans als je afgaat op de persberichten. Maar zijn er dit jaar werkelijk zo veel meer natuurbranden dan ‘normaal’? Voor het beantwoorden van die vraag moet je niet zijn bij de traditionele media maar in de cijfers duiken. Dat doe ik graag, en ditmaal werd ik geholpen door de onvermoeibare Deen Bjorn Lomborg.

Fig.1    Bron: Bjorn Lomborg

De linker grafiek toont het verbrande landoppervlak per jaar op aarde van 2001 t/m 2022. De data zijn afkomstig van twee bronnen. De eerste is een publicatie van Gigiglo et al uit 2018 over wildfire data van de MODIS satelliet van NASA. Die data zijn via Giglio bijgewerkt t/m 2022. De tweede bron is de databank van NASA/MODIS.  De bron voor de rechter grafiek is afkomstig van de website Englisch-Corpora, waarmee je in alle Engelstalige geschreven media kunt zoeken op woord. De grafiek geeft het voorkomen van het woord ‘wildfire’ weer in de Engelstalige pers, in miljoenen per jaar van 2010 tot begin augustus 2023.

Het beeld van figuur 1 is duidelijk: er is de afgelopen 2 decennia op aarde sprake van een afname van het landoppervlak ‘wildfires’ met ongeveer 25%. Maar tegelijk een toename van het gebruik van het woord ‘wildfire’ in de Engelstalige pers van 2 miljoen naar 10 miljoen.


Fig.2    Bron: GWIS

Figuur 2 toont voor Europa in 2023 t/m 12 augustus het cumulatief verbrande oppervlak (oranje lijn) in ha (1 km2 = 100 ha). De blauwe lijn is het gemiddelde voor 2012 t/m 2022, en het grijze vlak het gebied waarbinnen zich de curves van 2012-2022 bevinden. Het in totaal verbrande oppervlak ligt momenteel ver onder het gemiddelde voor 2012-2022.


Fig.3    Bron: GWIS

Figuur 3 toont het cumulatief aantal natuurbranden in Europa in dezelfde periode. Dat is tot nu toe ook veel lager dan het gemiddelde van 2012-2022.


Fig.4    Bron: GWIS

Figuur 4 toont de ontwikkeling van de verbrande oppervlakten in 2023 t/m 12 augustus voor de continenten buiten Europa (excl. Antarctica). De grote bosbranden in Canada zijn goed zichtbaar in de grafiek van beide Amerika’s, waar de cijfers voor 2023 opvallend hoger zijn dan van het gemiddelde van 2012-2022. Afrika heeft tot nu toe een lager oppervlak verbrand gebied. Dat verschil in Afrika lijkt klein maar pas op: de schalen van de verticale assen zijn verschillend.

Ondanks de grote bosbranden in Canada is het saldo op alle 5 continenten negatief: er is t/m 12 augustus bijna 600.000 ha minder in de as gelegd dan gemiddeld over 2012-2022. Wie eens in de grafieken per land wil duiken kan hier terecht.

De kiezer en CO2

Onlangs las ik op de website van Maurice de Hond een interessant artikel getiteld ‘De impact van klimaatverandering op het politieke klimaat’. Deze grafiek staat daarin centraal:


Fig.1    Bron: Maurice de Hond

De Hond schrijft:

Bij een onderzoek begin juli via Peil.nl gaf 54% van de Nederlanders aan het eens te zijn met de stelling “Wat we ook doen in Nederland, het zal geen invloed hebben op het klimaat”. 40% denkt dat het wel invloed zal hebben. Er is een groot verschil tussen kiezers van de verschillende politieke partijen. Kiezers van D66, GroenLinks, PvdD, Volt, PvdA en ChristenUnie zijn het in overgrote mate oneens met die stelling.  Aan de andere kant van het spectrum zien we de kiezers van BBB, PVV, JA21, FVD en BVNL. Bij VVD, CDA en SP zien we cijfers, die meer op de gemiddelden in Nederland lijken (54% eens met de stelling en 40% oneens).”

Voer voor psychologen lijkt me, en voor mij ook.  Kijken we eerst naar de stelling: “Wat we ook doen in Nederland, het zal geen invloed hebben op de ontwikkeling van het klimaat”. Door aan mensen te vragen of ze het daarmee eens of oneens zijn wordt de schijn gewekt dat het antwoord een -legitieme- mening is. Maar dat is natuurlijk onzin. Het antwoord op de vraag of de stelling juist of onjuist is, is het resultaat van stevig rekenwerk waarbij vooral deskundigheid in de complexe CO2- materie een voorwaarde is om een betrouwbaar antwoord te kunnen geven. Meningen zijn hier niet van belang.

Fig.2    Bron: Bjorn Lomborg

Bjorn Lomborg, klimaateconoom en directeur van het Copenhagen Consensus Center, is nooit te beroerd om klimaatzaken na te rekenen en stuit daarbij vaak op verrassende uitslagen. Hij keek naar de CO2 plannen van de EU en vroeg zich af wat het effect van die enorme CO2-reductie zal zijn op de gemiddelde temperatuur op aarde? Hij gebruikte daarvoor het ‘middle of the road’ SSP2 scenario van de VN (IPCC). Hij deed wat runs en het resultaat ziet u in bovenstaande grafiek: nagenoeg niets, namelijk 0,0043286 °C. En dan te bedenken dat dit CO2-beleid de EU burgers per persoon meer dan € 10.000 gaat kosten.

De berekening die Lomborg maakte lijkt erg op de berekening die wetenschapsjournalist Marcel Crok in 2017 maakte. Toen ging het om het effect van de voorgenomen reductie van CO2-uitstoot in Nederland. Crok berekende toen dat dat maar 0,0003 graden opwarming zou schelen.  Voor die klimaatplannen in Nederland zijn tientallen miljarden euro’s gereserveerd. Reusachtige bedragen waarvoor we eigenlijk niets terug krijgen.


Fig.3    Bron: Volkskrant

Naar aanleiding van Croks berekening deed wetenschapsjournalist Maarten Keulemans van de Volkskrant een fact check. Conclusie: de berekening klopte (figuur 4). Die berekening van Crok was gebaseerd op een berekening door nota bene de Nederlandse Staat zelf in het zogenaamde Urgendaproces. Urgenda stelde dat toekomstige generaties gevaar zouden lopen als Nederland niet meer CO2 zou toepassen. De Staat liet zien dat dat ‘gevaar’  nihil is, overigens zonder indruk te maken op de zittende rechter.


Fig.4    Bron : Volkskrant

Eindoordeel: het Nederlandse CO2-beleid heeft nagenoeg geen effect op de wereldtemperatuur. Dat rare allerlaatste zinnetje dat daaraan is toegevoegd is Keulemans vergeven, hij zal het al moeilijk genoeg hebben gehad om Crok gelijk te geven.

Bovenstaande uitkomsten van berekeningen maken duidelijk dat het Nederlandse CO2-beleid (lees: klimaatbeleid) een onmeetbaar klein effect zal hebben op de temperatuur op aarde. Verschillen tussen de laatste cijfers achter de komma zijn daarbij niet van belang.

Wat zegt dit alles over stelling “Wat we ook doen in Nederland, het zal geen invloed hebben op de ontwikkeling van het klimaat”? Eens of oneens is nu plotseling een rare vraag, diverse onderzoeken hebben immers aangetoond dat de stelling klopt. Kiezers van D66, GroenLinks, PvdD, Volt, PvdA en ChristenUnie zijn het in overgrote mate oneens met die stelling. Wat mankeert hen? Zijn ze niet op de hoogte van de cijfers, of willen ze het niet weten? Of vinden ze dat een reductie van 0,0003 °C of 0,005 °C (Bart Sprengers van PBL) door het Nederlandse klimaatbeleid wél zoden aan de dijk zet?

Klimaatbeleidsadviseur Leo Meyer, die in het Urgendaproces de Staat bijstond, zei over die 0,0003 °C destijds in de Volkskrant:  “Strikt genomen kunnen die cijfers kloppen. Ons land draagt ook maar 0,35% bij aan de werelduitstoot van broeikasgassen. Het gaat hier natuurlijk niet om het bestrijden van gevaar specifiek voor Nederland, maar om het nemen van verantwoordelijkheid voor een probleem dat we met de hele wereld delen. Als iedereen zou redeneren als Crok, zou er immers niks gebeuren”.

Het gekke is natuurlijk dat als je als Nederland tientallen miljarden in klimaatbeleid stopt er hoogstwaarschijnlijk óók niets gebeurt. Weten die kiezers van  D66, GroenLinks, PvdD, Volt, PvdA en ChristenUnie (en deels ook van CDA, SP en VVD) dat niet of stoppen ze voor ongelooflijk veel geld liever hun kop in het zand?

Nobelprijswinnaar natuurkunde ondertekent verklaring

John Clauser, in 2022 winnaar van de Nobelprijs voor natuurkunde voor zijn werk op het gebied van kwantummechanica, heeft besloten de Wereldklimaatverklaring van Clintel te ondertekenen. Die verklaring heeft als centrale boodschap “er is geen klimaatnoodtoestand“. Clauser is de tweede Nobelprijswinnaar die de verklaring ondertekent (na Dr. Ivar Giaever). Het aantal wetenschappers en experts dat de Wereldklimaatverklaring van Clintel ondertekent groeit snel en nadert nu de 1600.

Clauser heeft zich publiekelijk gedistantieerd van klimaatalarmisme. Dit jaar is hij ook toegetreden tot de Raad van Bestuur van de CO2 Coalition. Clauser stelde: “Het populaire verhaal over klimaatverandering weerspiegelt een gevaarlijke corruptie van de wetenschap die de wereldeconomie en het welzijn van miljarden mensen bedreigt. Misleidende klimaatwetenschap is uitgezaaid tot massale “shock”-journalistieke pseudowetenschap. Deze pseudowetenschap is op haar beurt een zondebok geworden voor een grote verscheidenheid aan  niet-gerelateerde ellende. Het is gepropageerd en verspreid door soortgelijke misleidende marketeers uit het bedrijfsleven, politici, journalisten, overheidsinstanties en milieuactivisten. Naar mijn mening is er geen echte klimaatcrisis. Er is echter wel een heel reëel probleem om de grote wereldbevolking van een fatsoenlijke levensstandaard te voorzien en een daarmee samenhangende energiecrisis. Dat laatste wordt onnodig verergerd door wat naar mijn mening onjuiste klimaatwetenschap is.”

Sterfte aan hitte en kou


Fig.1    Data: Metoffice

Hitte en kou zijn bekende risicofactoren voor de menselijke gezondheid. En als je recente berichten mag geloven is vooral toegenomen hitte als gevolg van klimaatverandering een probleem aan het worden. Nu is dat laatste natuurlijk betrekkelijk, want op wereldschaal gaat het om een temperatuurstijging van 1,1 °C vanaf 1850 (zie figuur 1). Bedenk dat 71% van het aardoppervlak uit water bestaat en dat dat wateroppervlak vanwege allerlei fysische eigenschappen minder dan 1,1 °C opgewarmd is, en dat het oppervlak van continenten dus meer dan 1,1 °C moeten zijn opgewarmd. West- en Oost-Europa bijvoorbeeld zijn ongeveer 2 °C warmer dan 170 jaar geleden.

De grafiek van figuur 1 laat zien dat er eigenlijk pas vanaf ongeveer 1975 sprake is van opwarming, van 1935 tot 1975 was er zelfs sprake van enige afkoeling. Overigens moet men zelfs een gezaghebbende temperatuurgrafiek van Hadcrut met enige voorzichtigheid benaderen. Zo zijn data van voor 1900 schaars en waren weerstations ruimtelijk zeer ongelijk verspreid, en ook van beide poolgebieden zijn heel weinig oudere meetgegevens voorhanden. Ook temperatuurdata boven de oceanen waren tot de komst van satellietmetingen in 1979 schaars.

Fig.2    Bron: REMSS

Nu zou men kunnen denken dat die opwarming vooral in de tropen een probleem vormt, maar dat valt reuze mee zoals figuur 2 toont. Het kaartje en de grafiek zijn gemaakt aan de hand van satellietdata voor de onderste laag van de dampkring (zie inzet rechtsonder). De tropen behoren tot de minst opgewarmde delen van onze planeet. Een groot deel van de tropen is vanaf 1979 minder dan 0,2 °C/decennium opgewarmd. Dat is in de periode van 1979-2022 ongeveer 0,8 °C. De sterkste opwarming vond plaats waar Noord-Amerika en Eurazië grenzen aan de Noordelijke IJszee. Dat is vooral het gevolg van de afname van zee-ijs in de zomers van 1980 tot 2007, waardoor de albedo (reflectie van zonlicht) sterk daalde (Arctische Amplificatie).

Desondanks sterven er elk jaar mensen als gevolg van koude en hitte. Dan heb je aan kaartjes en grafieken zoals hierboven niet veel, het gaat dan vooral om de temperatuur van de directe leefomgeving. Het is bekend dat mensen bij temperaturen boven 0 °C kunnen sterven aan onderkoeling. Ook zeer plaatselijke hitte kan dodelijk zijn, vooral bij mensen met een zwakke gezondheid.

Door de bij veel media overdreven belangstelling voor ‘opwarming’ wordt veel meer aandacht geschonken aan sterfgevallen als gevolg van hitte dan van koude. Onjuiste voorstelling van zaken in UN-rapporten triggeren automatisch mediaberichten over de kwestie, en daarna mogen aan de diverse tv-praattafels artiesten en politici hun bezorgdheid uitspreken. Zo lijkt het dat hitte dodelijker is dan koude, maar dat is onjuist.

Fig.3    Bron: Lancet 2015

Ik ben voor dit onderwerp al eerder in de cijfers gedoken, zie o.a. hier. De grafiek van figuur 3 is afkomstig van een wetenschappelijke publicatie in The Lancet in 2015. Uitleg overbodig lijkt me. Het in kaart brengen van sterfte als gevolg van kou en hitte is een moeilijke taak vanwege de complexiteit van de verbanden en de verschillen in kwetsbaarheid en demografische verdelingen van diverse bevolkingen.

Een groep onderzoekers onder leiding van Pierre Masselot heeft onlangs de resultaten van een nieuw onderzoek naar kou- en hittesterfte gepubliceerd in The Lancet. Ze onderzochten sterfte als gevolg van hitte en kou in 854 Europese stedelijke gebieden, rekening houdend met geografische verschillen en leeftijdsspecifieke risico’s. Een uitkomst: voor de 854 stedelijke gebieden in Europa komen ze op een jaarlijks sterfteoverschot van 203.620 sterfgevallen toegeschreven aan kou en 20.173 aan hitte.

Fig.4    Bron: Masselot et al 2023

Het staafdiagram kan bedrieglijk zijn omdat de auteurs voor de linker- en rechter x-as van de grafiek verschillende schalen hebben gehanteerd. Voor wetenschappers zal dat geen probleem opleveren, maar een belangstellende leek die even een blik werpt op de grafiek zou wel eens op het verkeerde been gezet kunnen worden. Daarom heb ik in onderstaande grafiek de rechter x-as identiek gemaakt aan de linker:

Fig.5    Data: Masselot et al 2023

Hierdoor zijn de verschillen tussen sterfte aan kou en aan hitte meteen duidelijk. Minstens zo interessant zijn de kaartjes die de ruimtelijke spreiding weergeven van de sterfte aan kou en hitte:

Fig.6    Bron: Masselot et al 2023

Figuur 6 toont de gestandaardiseerde sterfte aan kou per 100.000 persoonsjaren in elk van de 854 onderzochte steden. Gestandaardiseerd betekent hier dat de leeftijdsopbouw van elke stad vergelijkbaar wordt gemaakt met die van de andere steden. Noodzakelijk omdat de leeftijdsopbouw behoorlijke invloed heeft op de sterftecijfers aan kou (en hitte). Persoonsjaar is een maat voor tijd die in medische studies wordt gebruikt. Eén persoonsjaar komt overeen met één jaar geleefd door één persoon.

Opvallend is de ruimtelijke spreiding: in Oost-Europa is de sterfte aan kou veel hoger dan in West-Europa. Dat kan wat te maken hebben met de strengere winters in het oosten. Maar dat gaat natuurlijk niet op voor Groot Brittannië, waar de koudesterfte ook opvallend hoog is. Wellicht het gevolg van stedelijke armoede, die bij hoge energieprijzen dodelijk kan zijn. In dit verband is het opvallend dat de meeste stedelijke gebieden in Zweden en Finland een relatief lage koudesterfte kennen.

Fig.7      Bron: Masselot et al 2023

De ruimtelijke spreiding van hittesterfte is deels te verklaren door de hogere zomertemperaturen in Oost- en Zuid-Europa. Opvallend is dat vrijwel alle Italiaanse steden hogere hittesterftecijfers laten zien dan veel Spaanse steden. Wellicht een gevolg van verschillen in welvaart? Hierbij valt op dat aan de zuidkust van Frankrijk de hittesterfte niet hoog is terwijl de klimatologische omstandigheden ’s zomers vergelijkbaar zijn met die van Spanje en Italië. Lokale variaties als gevolg van stedelijke kenmerken (bijvoorbeeld de hoeveelheid groen in een stad) kunnen hierbij ook een rol spelen, maar hier spelen waarschijnlijk ook verschillen in welvaart (airco’s) een rol.

Dus: in Europese stedelijke gebieden is de sterfte aan kou 10 keer hoger dan de sterfte aan hitte. Warmere zomers kunnen extra sterfte veroorzaken maar hitte is zeker geen dominante factor, zoals de relatief lage hittesterfte in Zuid Franse steden in vergelijk met Italiaanse steden laat zien. Warmere zomers gaan bovendien meestal gepaard met mildere winters, die voor een afname van koudesterfte kunnen zorgen. Van wezenlijk belang in deze lijkt het welvaartspeil van mensen, in combinatie met de energieprijzen.

Hysterische weerberichten

De bijna hysterische wijze waarop media over elkaar heen buitelen als het gaat over het weer in Zuid-Europa van de afgelopen weken is verbazingwekkend. Verzengende hitte, hagelstenen als tennisballen en bosbranden worden aaneengeregen en moeten zo benadrukken dat klimaatverandering wel heel erge vormen aanneemt. Onlangs probeerde Joeri Mulder in het programma De Oranjezomer de grote hagelstenen die bij het Gardameer waren gevallen in historisch perspectief te plaatsen door te wijzen op het feit dat dat daar wel vaker gebeurt. Hij sloeg de spijker op de kop toen hij zei: “…en het is dan net alsof dat allemaal een beetje in het nieuws is met die bosbranden en dit past er dan allemaal goed bij.” Dat had hij goed gezien: hitte op Sicilië, hagelstenen bij het Gardameer en bosbranden op Rhodos werden door media schaamteloos aaneengeregen en geserveerd als bewijzen van de ‘grote klimaatcrisis’. Mulder werd meteen gecorrigeerd door cabaretier en amateur-klimatoloog Martin van Waardenberg die zonder te twijfelen de mens daarvoor verantwoordelijk stelde.


Fig.1    Bron: Trouw

De traditionele media buitelen over elkaar heen met superlatieven over het ‘klimaat’, en schuwen daarbij niet om bijbehorende kaartjes steeds dreigender in te kleuren. Het kaartje hierboven is van het dagblad Trouw, dat zichzelf graag als ‘misschien wel de beste krant van Nederland’ afficheert. Schreeuwende kleuren en gillende teksten. Zelfs een relativerende uitspraak van een KNMI wetenschapper op nota bene dezelfde pagina ( “Er liggen momenteel veel hogedrukgebieden bij Zuid-Europa die voor onbewolkt, zonnig en droog weer zorgen.”) weerhield de Trouwredactie er niet van om fors op de klimaatalarmtrompet te blazen. Op het gebied van informatie over klimaatverandering is Trouw misschien wel de slechtste krant van Nederland, hoewel de Volkskrant ook hoge ogen gooit.

Om te laten zien welke trucs media toepassen om weerberichtgeving aan te dikken vergelijk ik de kaartjes uit de hittegolf-weerberichten van de BBC van 28 juni 2019 en 19 juli 2023:


Fig.2    Bron: BBC

De zwarte stip is ongeveer de locatie van station De Bilt dat ik hier als referentie gebruik. Het kaartje geeft voor de dagen 28 t/m 30 juni 2019 een verwachte maximumtemperatuur (legenda) voor vrijwel geheel Nederland van 28-32 °C. In De Bilt werd op 29 juni een maximum Tx gemeten van 31,3 °C. De andere 2 dagen was Tx beneden de 25 °C, van een ‘heatwave’ was bij óns in elk geval geen sprake. Het kaartbeeld is duidelijk en wat ik zou willen noemen ‘neutraal’.

Dat was heel anders in het BBC weerbericht van afgelopen 19 juli 2023:


Fig.3    Bron: BBC

Het kaartje is een still uit de video van de BBC, zie link. Het betreft de weerbericht van 18 juli 2023 voor de volgende woensdag. Midden en Zuid-Europa kleuren vrijwel helemaal oranje tot rood. Alleen de hoogste delen van de Alpen zijn donkergeel gekleurd. Zuid-Nederland staat nog net op de kaart, links van het label ’heatwave peak’. Op station Eindhoven werd op die dag (19 juli 2023) een maximum temperatuur van 23,9 °C  gemeten (KNMI). Opvallend aan het door de BBC gebruikte kaartje is dat een legenda ontbreekt. Het lijkt er ook op dat de BBC de classificatie van temperaturen gewijzigd heeft ten opzichte van 2019. Een temperatuur van 23,9 °C kleurt nu oranje. Dat heeft dan tot gevolg dat Midden- en Zuid-Europa oranje tot dieprood kleuren, zoals je zou kunnen verwachten in juli.

Rood is alarm, donkerrood is wellicht reddeloos verloren? Het is al heel lang bekend dat men met het gebruik van bepaalde kleuren op kaarten makkelijk suggesties opwekt, zoals deze kaart uit nazi-Duitsland goed laat zien.


Fig.4    Bron: Reddit

In de zomer van 1968 bezocht ik voor het eerst het binnenland van Spanje. In mijn herinnering was het toen bloedheet, maar niemand klaagde. In de jaren ’70 was het (ergens halverwege Madrid en Valencia) ’s ochtends rond 10 uur al zo heet dat je je alleen nog maar van boomschaduw naar boomschaduw kon verplaatsen. Begin jaren ’80 zaten we op een camping hoog in de Spaanse Pyreneeën toen er een verschrikkelijk onweer uitbrak met enorme hagelstenen, die de camping in een slagveld veranderden. Twee jaar later reden we in het zuiden van Bourgondië een stadje binnen waar de vorige dag enorme hagelstenen verwoestingen hadden aangericht. Bij mijn weten zijn al deze gebeurtenissen destijds aan de Nederlandse media voorbij gegaan.

Het menselijk geheugen is volstrekt onbetrouwbaar als het om de reconstructie van het weer van ‘vroeger’  gaat. Ook de hoeveelheid aandacht door media voor extreme weersomstandigheden is een slechte maat voor klimaatverandering. Immers, die aandacht is momenteel vele malen groter dan pakweg 50 jaar geleden, waardoor de argeloze burger denkt dat het tegenwoordig allemaal ‘veel erger’ lijkt dan vroeger.

Zelfs de extra aandacht vanuit de wetenschappelijke wereld  voor extreme weersfenomenen moet met de nodige scepsis bekeken worden. Geld voor onderzoek is aan allerlei voorwaarden gebonden, je moet je daarbij als onderzoeker conformeren aan wat gewenst is door de geldschieter. Weinig onderzoekers zijn in staat om daar niet in mee te gaan. En reken er maar op dat wat klimaatonderzoek betreft de voorwaarden vrijwel allemaal één kant op wijzen. Daarom duik in graag in cijfers, die in elk geval betrouwbaarder zijn dan het menselijk geheugen en veel mediaberichtgeving. Een volgende keer meer.

Groeiende ijsplaten op Antarctica


Fig.1    Bron: wikipedia

IJsplaten (ice shelves) omzomen driekwart van de kustlijn van Antarctica. Ze vormen de verbinding tussen de ijskap op het continent en de Zuidelijke Oceaan. Het afkalffront is de zeewaartse grens van de rand van de ijsplaat en tevens de grens van de Antarctische kustlijn. De ligging ervan kan geleidelijk veranderen door aanhoudende groei of terugtrekking, of sneller door ijsbergen die afkalven en het instorten van ijsplaten.

Satellietwaarnemingen hebben aangetoond dat een afname van het ijsplaatoppervlak kan leiden tot het dunner worden van gletsjers stroomopwaarts en een versnelde afstroom van de gletsjers. Een theorie is dat door versneld afstromen van gletsjers de stabiliteit van het landijs wordt ondermijnd. Daar heb ik een paar jaar geleden al eens wat over geschreven, zie hier en hier .

Fig.2    Bron: http://www.antarcticglaciers.org

Metingen van de locatie van het afkalvende voorkant van ijsplaten zijn in het verleden gedaan met behulp van verschillende methoden, zoals historische scheepswaarnemingen, luchtfotografie,  radar en satellieten. De gebruikte methodes kennen hun beperkingen voor wat betreft ruimtelijke dekking, hoeveelheid gegevens en de resolutie. Dat geldt ook voor de zogenaamde steady state benadering die bij gebrek aan metingen van ijsverlies door afkalvingsprocessen werd en wordt gebruikt.

Dat werd anders met de komst van state of the art satellieten. Van die laatste hebben Andreasen et al gebruik gemaakt bij hun onderzoek naar het afkalven van ijsplaten. Dat heeft geresulteerd in een opmerkelijke publicatie in mei 2023 met als titel “Change in Antarctic ice shelf area from 2009 to 2019”. Andreasen et al hebben de jaarlijkse positie van het afkalfront op 34 ijsplaten gemeten over een periode van 11 jaar van 2009 t/m 2019. Ze gebruikten meer dan 350 multispectrale optische beelden, verkregen met het MODIS-instrument aan boord van de Terra- en Aqua-satellieten van NASA.

Fig.3    Bron: Andreasen et al

Figuur 3 geeft de ligging van de afkalffronten op een zestal ijsplaten weer vanaf 1947 . De fronten zijn geprojecteerd op MODIS-satellietbeelden van 2019 en geven de diverse mogelijkheden van frontverplaatsing weer.

De onderzoekers berekenden de verandering in ijsmassa met behulp van het waargenomen verschil in oppervlakte tussen 2009 en 2019, de gemiddelde ijsdikte, de dichtheid en de bewegingssnelheid. Zo werd een vrijwel compleet beeld verkregen van de verandering van ijsmassa en oppervlak van vrijwel alle ijsplaten op Antarctica:

Fig.4    Bron: Anreasen et al

Figuur 4 geeft de verandering in het oppervlak van ijsplaten van 2009 t/m 2019 weer. De cirkels geven de totale hoeveelheid ijsoppervlak (in km2) aan, rood bij afname, blauw bij toename. In de afgelopen jaren is een afname van het oppervlak aan ijsplaten op het Antarctisch Schiereiland (6693 km2) en West-Antarctica (5563 km2) tenietgedaan door een forse groei van het oppervlak aan ijsplaten in Oost-Antarctica (3532 km2) en de grote Ross- en Ronne-Filchner-ijsplateaus (14 028 km2).

In totaal is het oppervlak van de Antarctische ijsplaten sinds 2009 met 5305 km2 toegenomen, goed voor een toename aan ijsmassa van 661 Gt.  Opzienbarend, zeker als je de voortdurende berichtgeving de afgelopen jaren over afname van Antarctische ijsplaten in ogenschouw neemt. 

Hotter than July

… is de titel van een album uit 1980 van Stevie Wonder. En het had de titel kunnen zijn van een recent artikel van Maarten Keulemans over drie opvallend warme aprildagen in Sevilla. Dat artikel verscheen op 11 juli j.l. in de Volkskrant onder de kop “Drie onmogelijk hete dagen”. Op 27 april 2023 werd op het weerstation van Sevilla/San Pablo (op het vliegveld) een maximumtemperatuur van 36,9 °C gemeten. Dat hoog, maar ‘Hotter than July’ was het niet. Sevilla is een van de warmste steden van Europa en de hoogste maximum etmaaltemperatuur (Tx) werd op 23 juli 1995 gemeten: maar liefst 46,6 °C. Ik kom graag in Sevilla, maar niet ’s zomers.

Nu zou Keulemans Keulemans niet zijn als hij niet vol op het alarmorgel zou gaan spelen:


Fig.1    Bron: Volkskrant

Een vervelend emotioneel begin van het verhaal, zeker als hij in de eerste alinea ook de dood van een Nederlandse motorcoureur erbij betrekt. Domweg verwarrend wordt het als Keulemans schrijft: “In een wereld mét broeikasgassen is de gebeurtenis al zeldzaam, pakweg 1 op 400. In het tijdperk vóórdat we de aarde opwarmden, was de kans erop nog eens zo’n honderd keer kleiner.” Bedoelt Keulemans dat er vóór pakweg 1850 geen broeikasgassen in de atmosfeer zaten? En dat broeikasgassen de enige factor de (enige) oorzaak zijn voor de opwarming in Sevilla?

Bovendien is die verwijzing naar de ‘bijna onmogelijke kans’ om eind april in Sevilla de 36,9 °C aan te tikken niet houdbaar als je bedenkt dat de tijdreeks van Sevilla niet lang is: pas vanaf 1951 is een betrouwbare temperatuurreeks voorhanden. Daarover later meer.

Fig.2    Bron: Volkskrant website

De grafiek van figuur 2 is afkomstig van de website van de Volkskrant. Daar staan wat extra grafieken voor de geïnteresseerde lezer. Goed zichtbaar in het Volkskrantcirkeltje is de hoge Tx op 26, 27 en 28 april 2023.

De grijze bundel lijntjes zijn de grafieken van voorafgaande jaren voor wat betreft de maximum etmaaltemperatuur (Tx).  Verticaal de temperatuur, horizontaal de dagen. De streepjes op de x-as zijn de maandovergangen. Rood is de Tx lijn van 2023. Met dat cirkeltje zijn de 3 aprildagen weergegeven met een Tx van respectievelijk 36,4 °C, 36,9 °C en 34,3 °C. De rode lijn komt daar inderdaad boven de grijze bundel uit, dus het zijn ‘recordwarme’ dagen. Maar waarvan? Nergens wordt aangegeven over welke jaren die grijze lijntjes gaan, helaas. Keulemans schrijft: “Wat je hier ziet, is de temperatuur in Sevilla door de jaren heen.”, maar dat schiet weinig op. Ik vermoed vanaf 2000, aan de uitschieters te zien.

Fig.3    Bron: Volkskrant website

In de grafiek van figuur 3 heb ik een pijltje getekend op de datum dat de Tx van Sevilla in 2023 onder de grijze spaghettibundel uit steekt, dus lager was dan de voorafgaande jaren. Dat was op 22 mei 2023, toen de Tx op het vliegveld van Sevilla 21,5 °C bedroeg. Dat is in deze grafiek een laagterecord. En dat nog geen maand na het warmterecord van eind april! Het zou interessant geweest zijn als beide wetenschappers die Keulemans in deze kwestie heeft geconsulteerd uitgezocht hadden of dit laagterecord wél binnen de natuurlijke weersschommelingen past. Met CO2 heeft het in elk geval weinig te maken lijkt me.

Nu is het natuurlijk wel zo dat bij een ongeveer 1,1 °C gestegen gemiddelde aardse temperatuur sinds 1850 de kans dat maximumtemperaturen wat hogere waarden ‘aantikken’ toeneemt. Laten we eens kijken naar de Tx in Sevilla op 27 april van 2000 t/m 2023. Ik gebruik de etmaaldata van GHCN zoals te vinden in de ClimateExplorer van het KNMI.


Fig.4    Data: KNMI

Die 36,9 °C op 27 april 2023 (rode bolletje) is inderdaad wat ze noemen een ‘outlyer’. De Tx van het jaar 2010 komt er een beetje in de buurt met 32,5 °C. Wat opvalt is dat de trend van de Tx op 27 april vanaf 2000 een forse daling te zien geeft van bijna 4 °C over 23 jaren. Daardoor valt die 36,9 °C op 27 april 2023 wel heel erg op en wordt het een echte outlyer, een statistisch buitenbeentje.

De grafiek van figuur 5 is afkomstig van het artikel dat de beide door Keulemans geconsulteerde wetenschappers hebben gebruikt.  De Tx data zijn van graden Celcius omgezet naar de kans (in jaren) dat een bepaalde temperatuur voorkomt. Het is het resultaat van een ingewikkelde statistische exercitie:


Fig.5    Bron: Imperial College London

Het commentaar van Keulemans: “Voor het ‘oude klimaat’ (zonder opwarming) verschuift men de grafiek omlaag, zoveel als het gebied in deze tijd van het jaar inmiddels is opgewarmd.” Merkwaardig dat Keulemans er van uit gaat dat het ‘oude klimaat’  zonder opwarming zou zijn, wat natuurlijk onzin is. Het doet vermoeden dat hij het klimaat van vóór 1850 als statisch beschouwt en opwarming als een ‘afwijking’.

Kern van de statistische  techniek die in figuur 5 is toegepast  is dat de onderzoekers “ ….bepalen in hoeverre het opwarmende klimaat een bepaalde weerstatistiek door de decennia heen heeft scheefgetrokken. Die scheefstand verrekenen ze, zodat er een grafiek ontstaat mét en zonder klimaatverandering, zodat men de boel kan vergelijken. Daarna volgt een zoektocht in de klimaatmodellen, uitgebreide computerprogramma’s die het weer naspelen, om te zien in hoeverre de extreme gebeurtenis in kwestie ook daar vaker te zien is in een opgewarmd klimaat. ‘Als je in de modellen dezelfde veranderingen ziet als in de waarnemingen, weet je dat je goed zit’”.

Je kunt je afvragen of een dergelijke ingewikkelde techniek wel goed laat zien wat er aan de hand is. Ik geef bij het weergeven van veranderingen in de tijd (zoals langzaam oplopende temperaturen) de voorkeur aan zogenaamde tijdreeksen met de tijd op de x-as, waarbij te zien is wat er in het verleden is gemeten.

Zoals ik al schreef zijn voor het station Sevilla vanaf 1951 betrouwbare dagtemperaturen beschikbaar in de reeks van GHCN. Laten we eens naar de Tx (maximum etmaal temperatuur) van die 3 hete aprildagen in 2023 kijken:


Fig. 6    Data: ClimateExplorer KNMI


Fig. 7    Data: ClimateExplorer KNMI


Fig. 8    Data: ClimateExplorer KNMI

Wat opvalt is dat er in elk van de drie grafieken sprake is van een opwaartse trend, en dat de laatste meting de warmste is van de gehele reeks. Maar wat ook opvalt is dat de Tx van 26, 27 en 28 april 2023 hier geen outlyers zijn zoals in figuur 4. De waarden passen in de trend van alle drie grafieken. Met grijs is de bandbreedte van de puntenwolken aangegeven. Dat laat al goed zien dat de gekozen lengte van de gebruikte tijdreeks sterk bepaalt wat de grafiek toont. Vergelijk figuur 4 maar eens met figuur 7.

Ik wilde weten of het meteorologisch verklaarbaar is waardoor het op 27 april 2023 zo recordwarm was en  22 mei 2023 zo ‘recordkoud’, zoals figuur 3 laat zien. Op 27 april, de warmste dag in Sevilla zag de weerkaart er zo uit:


Fig.9  Bron: KNMI

Weinig spectaculairs te zien, het lagedrukgebied bij de grens met Portugal lijkt geen rol van betekenis te spelen voor de Tx in Sevilla. Maar de volgende figuur toont goed wat de weerkundige situatie was van Sevilla op 27 april 2023.


Fig.10    Bron: earth.nullschool.net

Figuur 10 is een screendump van earth.nullschool.net op 27 april om 15u lokale tijd. Het toont de wind op 700 hPa vlak, op ongeveer 3 km hoogte. Boven de Sahara ligt een hogedrukgebied dat zeer warme lucht vanuit de centrale Sahara met een bocht Zuid-Spanje in pompt. In Zuid-Marokko was de luchttemperatuur aan de grond op 27 april 2023 al bijna 39 °C . De onhandige pijl is van mijn hand, het groene rondje geeft de ligging aan van Sevilla. Deze situatie bekijkend is het begrijpelijk dat de temperaturen in Sevilla die dag heel sterk opliepen. Volg bovenstaande link van earth.nullschool voor meer duidelijkheid.

De vraag waarom men in Sevilla 4 weken later een Tx ‘kouderecord’ kon noteren toont de weerkaart van die dag:


Fig.11    Bron: KNMI

Figuur 11 laat zien dat op 22 mei 2023 boven Zuid-Spanje een trog lag (dikke blauwe lijn), een gebied met relatief lage temperaturen in de bovenlucht. Dat betekent vaak regen en wat lagere temperaturen aan het aardoppervlak.

Het verschil tussen de Tx van 27 april en 22 mei 2023 in Sevilla is dus goed te verklaren door de weersituaties op beide dagen. Dat op 27 april 202 de Tx een dagrecord aantikte ligt in de lijn der verwachtingen als je de Tx vanaf 1951 op een rijtje zet:


Fig.12    Data: ClimateExplorer

De lineaire trendlijn laat zien dat de Tx van 27 april sinds 1951 een opmerkelijk grote toename laat zien van 4,1 °C. Dat is bijna 4x zo groot als de globale temperatuurtoename  volgens Hadcrut5.

Wat mij opviel in het artikel is dat zowel Keulemans als beide wetenschappers bij het zoeken naar de achterliggende oorzaak van een geconstateerde klimaatverandering het ging over de vraag of die wel of niet door klimaatverandering veroorzaakt werd. Klimaatverandering als oorzaak achter klimaatverandering lijkt me een cirkelredenering.  Bovendien is er altijd en overal op aarde sprake van klimaatverandering. Het lijkt er op dat men hier ‘klimaatverandering’ als containerbegrip gebruikt voor elke vorm van ‘antropogene opwarming’. Daarom was ik extra verrast toen ik ook van de Tx van 22 mei 2023 (figuur 3) een tijdreeks gemaakt had en de grafiek bekeek:


Fig.13    Data: ClimateExplorer

De trendlijn van de puntenwolk van 22 mei van 1951 t/m is vlak. De Tx van 22 mei laat dus -in tegenstelling tot de Tx van eind april-  in de periode 1951-2023 geen enkele toename zien. Hoe kan dat?

Het toont in elk geval dat de ontwikkeling van Tx in Sevilla vanaf 1951 complex is en niet afgedaan kan worden met het weinigzeggende ‘klimaatverandering’ en een kansberekening. Een volgende keer over wat er mogelijk aan de hand is met de temperaturen in Sevilla.

Nogmaals die warme oceaan

Enkele dagen geleden schreef ik een stukje over een nogal verwarrend NOS bericht, waarin sprake was van opwarming van de noordelijke Atlantische Oceaan tot wel 5 °C boven ‘normaal’. Gelukkig bleek het allemaal veel minder erg en kwam het KNMI niet verder dan maximaal 0,5 °C. Het KNMI gaf ook nog een vijftal mogelijke oorzaken voor die opwarming:

  • klimaatveranderingen
  • natuurlijke schommelingen
  • warmte onder het oppervlak
  • afwijkende weerpatronen
  • zonnestraling

Het KNMI stelt dat de eerste factor geen rol van betekenis heeft gespeeld. Lees hier in plaats van ‘klimaatveranderingen’ beter ‘opwarming als gevolg van stijgend CO2’, de hypothese die door het IPCC tot wetmatigheid verheven is. Ik vermoedde dat bij die recente opwarming met name de twee laatstgenoemde factoren wel eens een grote rol zouden kunnen spelen, en ben daarom in de cijfers gedoken.

Fig.1    Bron: Google Earth

Eerst heb ik het gebied afgebakend dat ik als het noordelijk deel van de Atlantisch Oceaan beschouw. Over die begrenzing ( 45-60N, 50-10W) valt te twisten, maar het lijkt me alleszins redelijk. Voor dit gebied heb ik de gemiddelde SST data (sea surface temperature) gebruikt van de NCEP Reanalyses Dataset. Zo’n reanalyses dataset gebruikt zoveel mogelijk verschillende bronnen om tot een reconstructie van de temperatuur te komen.


Fig.2    Data: NCEP

Figuur 2 laat het verloop van de jaarlijkse SST in de tijd zien van de noordelijke Atlantische Oceaan vanaf 1950 t/m 2022. Opvallend is dat de SST tot medio jaren ’90 daalt, gevolgd door een grote temperatuursprong. Vanaf 2014 is de SST weer wat lager.

De volgende stap is het verloop van de SST vergelijken met de zoninstraling (Surface Solar Radiation, SSR) aan het oceaanoppervlak. Daarvoor gebruikte ik de ERA5 reanalyses, te vinden op de ClimateExplorer website van het KNMI.


Fig.3    Data: NCEP en KNMI

De grafiek van figuur 3 laat zien dat er een opvallende correlatie is tussen de gemiddelde hoeveelheid zonne-energie die het oceaanwater verwarmt (SSR) en de oppervlaktetemperatuur (SST). De grote uptic medio jaren ’90 in de SST is duidelijk het gevolg van een sterke toename van de SSR. Waarschijnlijk is die toename van de zonne-energie het gevolg van de verandering in de grootschalige luchtcirculatie boven het gebied, die op deze plaats al vaker besproken is. Dat noemt het KNMI ‘afwijkende weerpatronen’, zie hiervoor. Stationaire hogedrukgebieden zorgen bijvoorbeeld voor een lagere bewolkingsgraad en daardoor voor een hogere instraling.

In het vorige artikel liet ik zien dat juni 2023 voor de kust van Ierland wel een opvallende opwarming vertoonde tot 19 juni en daarna weer inzakte. Ik was benieuwd of ik dat voor juni voor het gehele onderzoeksgebied te zien is in de SST data.


Fig.4    Data: NCEP

De grafiek van figuur 4 loopt door t/m juni 2023, waardoor goed te zien is dat er in juni van dit jaar een opvallende opwarming waargenomen is. Natuurlijk was ik benieuwd of dat een gevolg was van toename van instraling en heb de SSR en SST in een grafiek gezet:


Fig.5    Data: NCEP en KNMI

Ook hier een opvallende correlatie tussen zonne-energie en zeetemperatuur. Het is duidelijk wat die sterke stijging van de SST in juni 2023 heeft veroorzaakt: de zon. Dat valt extra op omdat de SST en SSR in de voorafgaande periode vanaf 2014 relatief lage waarden vertoonden.

Minder bewolking = meer zon = hogere SST, en vice versa. Dat sterk sturende effect van de zon is natuurlijk het grootst als de instraling het sterkst is, du in het warme halfjaar. Gedurende het koude halfjaar domineren andere factoren, ik denk met name advectie (aanvoer van warmte of koude van elders). Maar vlak die andere twee factoren niet uit, natuurlijke schommelingen en warmte onder het oppervlak. In die laatste twee deelgebieden valt nog wel wat te ontdekken denk ik.