Oversterfte 2020 en 2021

Omdat we de kerstdagen in een lockdown moeten vieren wend ik mijn blik even van de klimatologie naar de oversterfte in Nederland. Geen hoog oplopende discussies als het kan, maar een paar grafieken en een vraag. In enkele opzichten lijken corona en klimaatverandering wel op elkaar. Een van die overeenkomsten heeft te maken met de beschikbaarheid van betrouwbare data. In de klimatologie is dat een bekend verschijnsel waar ik regelmatig wat over geschreven heb. Ook de cijfers over corona zijn vaak onbetrouwbaar. Soms komt dat omdat er geen/weinig afspraken zijn gemaakt hoe gegevens te registreren en opslaan, zoals met betrekking tot de corona-gerelateerde sterfte. Dan maakt het nogal wat uit of je je baseert op de cijfers van het CBS of van het RIVM. Lees hierover eens dit artikel van de hand van vriend en collega Jan Ruis.

In dit artikel ga ik nader in op de algemene week-sterftecijfers zoals bijgehouden door het CBS. Deze cijfers zijn niet gelabeld aan een oorzaak van het overlijden, het zijn de kale sterftecijfers. Om over- en ondersterfte vast te kunnen stellen moet men eerst de ‘verwachte sterfte’ vaststellen. Het CBS doet dat met behulp van de weeksterftecijfers van de voorafgaande 5 jaren. Daarbij neemt het voor de coronajaren 2020 en 2021 als referentieperiode de sterftecijfers van 2015-2019.

Jan Ruis heeft het model waarop het CBS de verwachte sterfte baseert gereconstrueerd en op basis daarvan de referentieperiode verdubbeld naar 10 jaren. Dus voor de coronajaren 2020 en 2021 als referentie de periode 2010-2019. In veel landen is een referentieperiode van 10 jaren voor het vaststellen van de verwachte sterfte overigens gebruikelijk. Dat komt er dan voor 2020-2021 zo uit te zien:


Fig.1    Data:  CBS

De eerste en laatste week passen zelden netjes in 1 jaar, vaak behoren die weken deels bij het ene en deels bij het andere jaar. Dat past niet ‘lekker’ in de grafiek, maar ik doet ermee. Voor het nodige houvast heb ik elk jaar verdeeld in 12 gelijke stukjes van 4,31 weken. De blauwe lijn levert dus de verwachte sterfte per week voor 2020 en 2021 op basis van de referentieperiode 2010-2019. Er is sprake van een hogere sterfte in de winter dan in de zomer, met name als gevolg van sterfte vanwege het griepvirus, dat in de winter veel actiever is dan in de zomer. Het griepseizoen loopt van november t/m maart.


Fig.2    Data: CBS

Figuur 2 geeft behalve de verwachte sterfte per week ook de geobserveerde sterfte per week voor de jaren 2020 en 2021. Is de geobserveerde sterfte hoger dan de verwachte dan is er sprake van oversterfte, andersom van ondersterfte. Te zien is dan in beide jaren de oversterfte groter is dan de ondersterfte. Als in over- en ondersterfte een kleurtje geef wordt dat duidelijker:


Fig.3    Data: CBS

De flinke oversterfte van maart/april 2020, oktober 2020 t/m februari 2021 en vanaf eind oktober 2021tot heden zijn waarschijnlijk (groten-)deels toe te schrijven aan sterfte gerelateerd aan corona. Maar onder ‘normale’ omstandigheden zou men mogen verwachten dat na een periode van oversterfte er een periode van ondersterfte plaatsvindt. Die ondersterfte is ook wel te zien in mei, juni en juli 2020 en in maart 2021, maar is zwak. De oversterfte is veel groter dan de ondersterfte, terwijl in een normaal jaar onder- en oversterfte elkaar min of meer in evenwicht houden.

Ik ga me niet wagen aan het geven van een antwoord op de vraag waardoor er vooral in 2021 vrijwel constant sprake is van oversterfte. Dat is bijna altijd een combinatie van factoren en zo zal dat nu ook wel het geval zijn, ik acht me niet deskundig in deze. Maar een belangrijke vraag is mijns inziens wel: toont de grafiek van 2021 dat wat je verwacht bij een bevolking die vrijwel helemaal is ingeënt?  Mijn privé antwoord is: nee. Ik ben op zoek naar oorzaken van deze situatie. Sommige mensen wijzen naar de niet-ingeente medeburgers. Maar dat lijkt me bij de huidige aantallen ingeënte mensen niet houdbaar. Vorig jaar werd gesteld dat er bij zo’n 70% mensen met immuniteit er sprake zou zijn van groepsimmuniteit. Het lijkt erop dat die weggebleven is.

Rapport Goklany vertaald

Clintel heeft een recent rapport van Global Warming Policy Foundation laten vertalen dat doemverhalen over klimaatverandering met hard feitenmateriaal weerlegt. Het is geschreven door de Amerikaan Indur M. Goklany , een onafhankelijk wetenschapper. Hij was lid van de Amerikaanse delegatie die aan de wieg stond van het IPCC. Maar dat is hem al lang vergeven ;-), zeker na publicatie van dit rapport genaamd “Klimaatverandering: is het wel zo erg?”

Zij rapport haalt de heersende negatieve klimaatverhalen over toenemende stormen, overstromingen, droogtes, et cetera punt voor punt onderuit en wijst op het almaar groener worden van de aarde en de toenemende voedselproductie. Kortom, een prima rapport voor onder de kerstboom lijkt me. Fijne feestdagen!

Download rapport hier

 

KNMI gaat homogenisatie opnieuw doen

Trouwe lezers weten dat ik -samen met drie andere onderzoekers- al geruime tijd bezig ben geweest om aan te tonen dat de homogenisatie (correctie) van de dagtemperaturen van station De Bilt door het KNMI niet juist uitgevoerd is. Dat had tot gevolg dat heel veel tropische dagen en hittegolven uit de boeken verdwenen. Dat onderzoek is in eerste instantie uitgemond in een Nederlandstalig rapport “Het Raadsel van de Verdwenen Hittegolven” uit 2019 dat intussen door veel mensen is gedownload.

Maar het is in de wetenschappelijke wereld nu eenmaal zo dat er alleen maar geluisterd wordt als je peer reviewed publiceert bij een wetenschappelijke uitgeverij. En dat is ons vorige week gelukt. Ons artikel, genaamd “Reassessment of the homogenization of daily maximum temperatures in the Netherlands since 1901” is gepubliceerd op de website van TAAC, Theoretical and Applied Climatology.

Clintel was zo vriendelijk om een persbericht daarover ruim te verspreiden, maar de Nederlandse media waren blijkbaar niet geïnteresseerd en deden vrijwel niets met het persbericht. Alleen “De Andere Krant” bracht een bericht uit, zie figuur 1. Die desinteresse van bijna alle media is opmerkelijk, want hier maakte een peer reviewed artikel korte metten met de temperatuurcorrectie zoals het KNMI die heeft toegepast op De Bilt. En daarmee –hopelijk- met de vele alarmistische berichten in kranten en op radio en tv dat we vroeger véél minder tropische dagen hadden.

Fig.1    Bron: De Andere Krant

Het zeldzame bericht in De Ander Krant hierboven was afkomstig van freelance wetenschapsjournalist Peter Baeten. Hij vroeg ook om een reactie van het KNMI op onze publicatie. En die is gisteren gekomen:

“Het nieuwe onderzoek van Dijkstra et al (2021) is gepubliceerd als wetenschappelijk artikel en daarmee onderworpen aan een beoordeling door externe experts (peer review). Meer onderzoek naar homogenisatietechnieken verwelkomen wij, omdat er veel factoren (instrumentatie, locatie, weersomstandigheden) een rol spelen bij het bepalen van de correctiefactoren. Dat is dus een positieve ontwikkeling, en daar kunnen de reeksen beter van worden.  

Zoals we ook al in 2019 hebben aangegeven, staat de ontwikkeling van en onderzoek naar homogenisatietechnieken niet stil. Nieuwe inzichten kunnen leiden tot verbeterde correctiefactoren en daarmee tot een verdere verbetering van de waarneemreeksen. Op het KNMI en bij andere instituten wereldwijd wordt onderzoek gedaan naar weersafhankelijke homogenisatietechnieken om de correcties nog betrouwbaarder te maken. Zo gaat het KNMI in 2022 volgens planning aan de slag om een volgende versie van de gehomogeniseerde reeksen te ontwikkelen. Naar verwachting zullen de verbeterde gehomogeniseerde temperatuurreeksen in 2023 gepubliceerd worden.

Hierbij zullen inzichten uit recent gepubliceerde wetenschappelijke publicaties worden meegenomen, waaronder het recent gepubliceerde onderzoek van Dijkstra et al (2021). Het is interessant dat Dijkstra et al. deze gevoeligheidsanalyse hebben gedaan. Het laat zien hoe het aantal tropische dagen, een moeilijk te schatten extreem, gevoelig is voor aannames die gedaan zijn in eerdere homogenisaties. De studie laat ook zien dat bij het homogeniseren van dagwaarden het moeilijk is om betrouwbare correctiefactoren te verkrijgen voor de extremen. In de volgende versie van de gehomogeniseerde reeksen zullen we daarom meer aandacht besteden aan de onzekerheid van de correcties die toegepast worden op de meest extreme temperaturen. “

Een heel mooi bericht! Het geeft me het gevoel dat we al dat werk van de afgelopen jaren niet voor niets hebben gedaan. En het is een erkenning voor het feit dat ook buiten de reguliere wetenschappelijke instanties nuttig onderzoek op niveau wordt gedaan. Het lijkt er op dat het KNMI uiteindelijk minder moeite heeft met ‘buitenstaanders’  die over hun schouder meekijken in de KNMI-keuken dan veel main stream media.

Publicatie homogenisatie De Bilt


Fig. 1   Bron: Springer website

In 2016 heeft het KNMI alle dagelijks gemeten temperaturen op de KNMI hoofdstations (Groningen/Eelde, Maastricht/Beek, Vlissingen, Den Helder/De Kooy en De Bilt) voor de periode 1901-1950 gecorrigeerd, omdat alle stations verplaatst zijn en in De Bilt tevens de opstelling van de thermometer is veranderd. Het is gebruikelijk dat er bij dergelijke veranderingen gedurende enige tijd parallelmetingen plaatsvinden van de oude en de nieuwe situatie. Bij de verplaatsingen van de thermometer in De Bilt is dat door omstandigheden niet gebeurd.

Daarom heeft het KNMI  bij de homogenisatie van de dagtemperaturen van De Bilt gebruik gemaakt van de data van Eelde, zo’n 150 km ten NO van De Bilt. Eelde is het enige vergelijkingsstation dat het KNMI hierbij heeft gebruikt en van dat station waren maar 4 jaar aan temperatuurgegevens beschikbaar.

Fig.1   Bron: publicatie

Het gevolg was dat, terwijl in De Bilt vóór 1950 164 tropische dagen werden gemeten, er na homogenisatie nog slechts 76 tropische dagen overbleven. Bij geen enkel ander station werden de heetste dagen door de homogenisatie zo sterk verminderd. Station De Bilt is hiermee een opvallende uitschieter geworden. Dit verschil is in 2017 al in de vakliteratuur gesignaleerd, maar het KNMI heeft daarin geen aanleiding gezien om de correcties te heroverwegen.

Samen met drie andere onafhankelijke onderzoekers heb ik in 2019 geprobeerd de homogenisatie voor De Bilt te reproduceren en kwamen tot de conclusie, dat er voor De Bilt sprake moest zijn van een aanzienlijke overcorrectie van het aantal tropische dagen. Zie hier. We hebben de analyses nu herhaald met dezelfde data en met vergelijkbare statistische analyses als het KNMI gebruikte. Onze bevindingen zijn deze week gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Theoretical and Applied Climatology, zie hier.

We hebben onderzocht hoe gevoelig de uitkomsten van de homogenisatie zijn voor een aantal keuzen die bij de statistische procedure door het KNMI zijn gemaakt. Het gaat daarbij om de keuze van de referentiestations, de lengte van temperatuurreeksen, de berekening van de statistische verdeling van de hoogste dagtemperaturen per maand en de manier waarop uitschieters in de data worden afgevlakt.

Fig.2    Bron: publicatie

We hebben het effect van variatie in de genoemde factoren op het homogenisatieresultaat met computerruns onderzocht, zie figuur 2. Daaruit blijkt dat vrijwel alle keuzen die het KNMI heeft gemaakt leiden tot een grotere daling van het aantal tropische dagen vóór 1950. Het is opmerkelijk dat een deel van die keuzen niet beschreven wordt in het technisch rapport dat het KNMI heeft gemaakt over de homogenisatie.

Door vergelijking met de andere stations constateren we dat het KNMI voor de heetste dagen een overcorrectie heeft toegepast van 0,5 tot 1,0 graad. Op basis van de door het KNMI gehanteerde Percentile Matching Method  schatten we het aantal tropische dagen vóór 1950 in De Bilt op 113 met een marge tussen 104 en 119.

Een alternatief zou kunnen zijn de historische gegevens ongewijzigd te laten en de klimaattrends af te leiden uit de afzonderlijke gegevens van alle stations. Een correct uitgevoerde homogenisatie van de dagtemperaturen in De Bilt is onder andere belangrijk voor het beoordelen van klimaatverandering in Nederland. Met de door het KNMI toegepaste correctie op de  dagtemperaturen van De Bilt in de eerste helft van de vorige eeuw is dat niet goed mogelijk.

Persbericht hier

Interview met prof. William Happer

William Happer is een bekende emeritus hoogleraar natuurkunde en gespecialiseerd op het gebied van atoomfysica, optica en spectroscopie. Hij houdt zich al vele jaren bezig met het klimaat en spreekt en schrijft daar onbevangen over. Journalist Theo Richel sprak onlangs met hem (namens De Groene Rekenkamer) toen hij even in Nederland was.  Interessant gesprek!

 

Frans Timmermans en zijn eredoctoraat

Ir. Egbert de Beyer, ooit afgestudeerd aan de TU-Delft, zal indien Frans Timmermans in januari daadwerkelijk een eredoctoraat van de TU-Delft krijgt, uit protest afstand doen van zijn diploma en de TU-Delft vragen hem van de lijst van afgestudeerde ingenieurs te schrappen. Een prima initiatief dat ik helaas niet kan navolgen. Dit is zijn open brief aan de voorzitter van het College van Bestuur van de TU-Delft:

 

Van: Ir. Egbert de Beyer.

Aan: Prof. dr. ir. Tim van der Hagen, TU-Delft

 

Geachte Rector Magnificus Prof. dr. ir. Tim van der Hagen,

In de zeventiger jaren deed de TU Delft alles om hoog te scoren op de lijst van beste universiteiten. Dit was vooral voor die studenten die in het buitenland gingen werken, zoals ik, erg belangrijk.

Nu moet ik tot mijn grote verbazing lezen in de Klimaatmissie van de TU Delft: „De door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen verandert onze leefomgeving, omdat deze gassen invloed hebben op het wereldwijde klimaat; daar is geen twijfel over mogelijk.

Vroeger gold dat twijfel aan uitspraken deel uitmaakte van de ingenieursopleiding. Wij werden geleerd kritisch te zijn en altijd te vragen „waarom“. Wij mochten een uitspraak pas geloven nadat wij deze hadden geverifieerd. Dat schijnt nu niet meer nodig te zijn. Hierdoor en door het omarmen van een uitermate desastreus klimaatbeleid daalt het aanzien van de TU-Delft aanzienlijk. Mijn hoogachting voor de TU Delft is inmiddels veranderd in schaamte.

Frans Timmermans heeft met zijn energiebeleid al onnoemelijk veel schade aangericht! Hij is de persoon die vindt dat een CO2-loze samenleving moet worden gerealiseerd met overal maar windmolens en zonnepanelen. Juist een technische universiteit als de TU-Delft weet heel goed dat zo’n beleid theoretisch, technisch en wetenschappelijk onzinnig is! Daarbij komt dat CO2 is juist vitaal is voor al het leven op aarde.

Timmermans is geen wetenschapper, hij is een geslepen politicus. Hij staat daarom ook niet open voor een fundamenteel wetenschappelijk debat waar het b.v. gaat over de oorzaken van de klimaatverandering en de vraag of er werkelijk wel een klimaatcrisis is. Wie dat debat volgt, en dat doe ik als TUD-ingenieur, moet erkennen dat het hele CO2 verhaal een hype is. In de wereld gebracht door politici, beleidsfunctionarissen en lobbyisten. Het brengt onze wereld financieel naar de afgrond.

Hoe kunt u aan een man, die zonneklaar aan het Dunning-Kruger-effect lijdt, een dergelijke erkenning doen toekomen? Hij is een voorbeeld van incompetentie in combinatie met het niet zelf erkennen van deze incompetentie!

Mocht u Frans Timmermans daadwerkelijk een eredoctoraat geven, dan zal ik uit protest afstand doen van mijn diploma en u vragen mij van uw lijst van afgestudeerde ingenieurs te schrappen.

Hoogachtend,

Egbert de Beyer

Waarom kernenergie zeker moet


Fig.1    Bron: De Afspraak

Afgelopen donderdag schakelde ik ’s avonds alvast naar de Vlaamse tv-zender Canvas vanwege de documentaire over Tina Turner toen ik het staartje meekreeg van het praatprogramma De Afspraak. Nu ben ik geen liefhebber van praatprogramma’s, vooral ook omdat er meestal geen sprake is van een open debat. Maar de laatste minuten van het programma waren voor Maarten Boudry. Boudry is een jonge wetenschapsfilosoof en houder van de leerstoel Etienne Vermeersch aan de Universiteit Gent. De titel van zijn recentste boek luidt Waarom ons klimaat niet naar de knoppen gaat. En daar ging het gesprekje over, in het kader de juist daarvoor afgesloten klimaattop (klimaatpoppenkast) in  Glasgow.

Het begin van het korte gesprek was niet hoopgevend: een lijstje met vijf punten van klimatologe Kimberly Nicolas die door Boudry als uitgangspunt werd genomen. Die eerste vier punten beloofden niet veel goeds, maar ik bleef toch hangen. Ik moet zeggen dat ik zelden een zo duidelijke uitleg heb gekregen waarom we als de donder kernenergie uit het verdomhoekje moeten halen als van het korte praatje van Boudry. Ditmaal niet uitgelegd door een ingenieur met cijfers maar door een wetenschapsfilosoof, die schetst dat welvaart het gevolg is van energiegebruik. Dank daarvoor, fossiele brandstoffen! En vooral dat belangrijke transities betaald worden door economische groei, want er is geld nodig.

Waar we (in de EU) vooral mee bezig zijn is een energietransitie realiseren op basis van wind en zon (kan niet) en tegelijk de kip met de gouden eieren (kernenergie) in veel landen afschaffen, zoals in Duitsland, België en op termijn ook in Nederland. Dat kan alleen maar desastreus aflopen. Enfin, luister maar eens naar Maarten.

Het smelten van landijs op Groenland


Fig.1    Bron: Klimaatgek

De ijskap van Groenland heeft -zoals alle dynamische systemen- een input en output (zie figuur 1). De input wordt gevormd door neerslag, op Groenland vooral in de vorm van sneeuwval, de output door evaporatie (verdamping) en sublimatie aan de bovenzijde van de ijsmassa, en run off naar zee van de gletsjers die zo ijs en smeltwater afvoeren. De zwarte pijl is de input, de rode pijlen vormen de output. Als de output in een jaar groter is dan de input  dan neemt de ijsmassa af. Is de input groter dan de output dan neemt de ijsmassa toe.


Fig.2  Bron: PNAS

De foto hierboven laat de Kangerlugssuup Sermerssua gletsjer op West- Groenland zien. Op de achtergrond zie je een stukje van het enorme pakket landijs dat in het midden wel 3 km dik is. Dat ijs is het resultaat van honderdduizenden jaren sneeuwval, waarbij de sneeuw door druk ijs geworden is. Aan de randen van Groenland zakt onder invloed van de zwaartekracht het ijs langzaam richting oceaan, de weg van de minste weerstand volgend. De gletsjers die zo hun weg richting zee zoeken vormen de belangrijkste ‘output’ van het systeem. In zee brokkelt het ijs af en vormt ijsbergen, terwijl onder het gletsjerijs smeltwater ‘s zomers zijn weg naar zee zoekt.

In de jaren vanaf de laatste eeuwwisseling was er waarschijnlijk sprake van afname van de ijsmassa op Groenland. In een aantal artikelen (zie voor de laatste hier) heb ik over het ijs op Groenland geschreven. Het klimatologisch seizoen op Groenland loopt van 1 september t/m 31 augustus van het jaar daarop, rekening houdend met de lange periode van sneeuwaccumulatie van september tot juni en de korte zomersmelt. De Deense Arctische onderzoeksinstellingen presenteren geactualiseerde kennis over de toestand van onder andere de Groenlandse ijskap op de website Polar Portal.


Fig.3    Bron: Polar Portal

In figuur 3 is het verloop te zien van de zogenaamde SMB (Surface Mass Balance), de massa van sneeuw op Groenland van 1 september 2020 tot 1 september 2021. De eerst oplopende blauwe lijn toont de toename van het sneeuwpakket daalt tussen begin juni en eind augustus als de korte zomer aanbreekt. Verdamping en sublimatie zorgen er dan voor dat er meer sneeuw verdwijnt dan er bijkomt, en de blauwe lijn daalt.  Helemaal rechts eindigt de  blauwe lijn op 400 GT (gigaton) sneeuw. Dat is dus wat er netto in het pooljaar 20-21 aan de bovenzijde is bijgekomen.

Maar er is ook de output langs de randen van Groenland, en als de omvang van die output tussen september 2020 en september 2021 groter was dan 400Gt dan nam de sneeuw- en ijsmassa in dat pooljaar af. Helaas zijn er weinig run off data voorhanden, en als ze al bestaan, dan bestrijken ze vaak een korte meetperiode.

Gelukkig heeft het DMI (Deens Meteorologisch Instituut) daar wat op gevonden, en heeft in het jaarverslag van 2020 de beperkte meetdata van de run-off gecombineerd met de meetgegevens van de GRACE satellieten. GRACE en zijn opvolger GRACE-FO (GRACE Follow-On) meten de kleine veranderingen in het zwaartekrachtsveld die het gevolg zijn van veranderingen in de hoeveelheden ijs. Dit levert een min of meer onafhankelijke meting van de totale massabalans op (later meer hierover). Met behulp van de GRACE data heeft het DMI een schatting kunnen maken van de totale massabalans (TMB) van 1986 t/m 2020:


Fig.4    Bron:    DMI jaarverslag 2020

De formule is: SMB (Surface Mass Balance) + Discharge (run-off) = TMB (Total Mass Balance). Heel goed in de grafiek is te zien dat de TMB vanaf 1997 onder de 0 zakt. Dat betekent dat vanaf 1997 er sprake is van een afname van de massa sneeuw en ijs op Groenland. Maar er is een positieve kant aan deze grafiek: vanaf 2012 is de TMB weer aan het stijgen. De TMB was in het pooljaar 2019-2020 ongeveer 150 GT.

Opvallend is dat de discharge (run-off) vanaf 2005 per jaar min of meer constant is met een waarde rond de -500 Gt. Daarom is te verwachten dat de discharge van het pooljaar 2020-2021 weinig zal afwijken van de voorgaande jaren en ook in 2021 rond de -500 Gt zal zijn. Omdat we de SMB van 2020-2021 al kennen (figuur 3) kunnen we op basis van deze data de TMB voor het jaar 2020-2021 schatten op ongeveer -100 Gt. :


Fig.5

Het komende jaarverslag van Groenland zal uitwijzen of ik er ver naast zat. Met die positieve trend over de afgelopen 10 jaar zou het me niet verbazen als we binnen enkele jaren op Groenland weer een TMB van rond de 0 te zien krijgen. Er is in elk geval geen enkele reden om hysterisch te doen over het smelten van Groenlands ijs lijkt me.

Tot slot: de GRACE-satellieten meten de totale veranderingen in ijsmassa. Een aantal van deze veranderingen is echter het gevolg van het feit dat de massa van de aarde voortdurend vertraagd verandert als gevolg van eerdere veranderingen in de omvang van de ijskap.  Dit staat bekend als Glacial Isostatic Adjustment (GIA) dat we al eerder tegenkwamen in de artikelen over de zeespiegel. De door GRACE gemeten veranderingen in massa zijn niet gecorrigeerd voor GIA, dus enige voorzichtigheid met de satellietdata lijkt gewenst. Maar dat weet u als lezer van deze website intussen wel denk ik.

De zeespiegel: satellietmetingen


Fig.1    Bron: Jason-3 Products Handbook

Al in 1978 zijn er pogingen geweest om de zeespiegel vanuit de ruimte te meten.  De eerste missie was van Seasat in 1978. Helaas duurde die metingen maar 24 dagen en de missie werd door kortsluiting beëindigd. Ook met Geosat werd in de jaren ’80 een poging gedaan.  Pas sinds eind 1992 worden serieuze pogingen gedaan om zeespiegelveranderingen te meten met behulp van hoogtemeters aan boord van satellieten. Achtereenvolgens zijn dat TOPEX/Poseidon (6-12-1992 tot 10-1-2002), Jason1 ( 15-1-2002 tot 2-7-2008), Jason2 (3-7-2008 tot 2016) en Jason-3 van 2016 tot heden. Frankrijk doet ook mee met haar eigen Sentinel satellieten. Ik kijk hier vooral naar de Amerikaanse satellieten die vanaf 1993 een in de tijd continue reeks afleverden en waarvan de Jason-3 de meest recente satelliet is.


Fig.2    Bron: Jason-3 Products Handbook

De Jason-3 draait op een hoogte van ongeveer 1340 km boven de aarde zijn rondjes. De metingen van de satelliethoogtemeter zijn gebaseerd op de afstand tussen de gemeten zeespiegel en  het midden van de aarde (geocentrische zeewaterhoogte of SSH). Dat gebeurt door de gemeten afstand tussen de satelliet en zeeoppervlak (na correctie voor veel effecten op het radarsignaal) van de precieze baan van de satelliet af te trekken. Figuur 3 geeft de constructie van de zeespiegelstijging van eind 1992 tot oktober 2021 weer. De trend over deze periode is volgens University of Colorado 3,3 mm/jaar.


Figuur 3     Bron: University of Colorado

Lees verder

Glasgow mislukt, Tuvalu kopje onder

Fig.1    Bron: Volkskrant

Het is op een teleurstelling uitgelopen, die klimaattop in Glasgow. Nou ja, niet voor iedereen denk ik, maar zeker wel voor de (niet-gekozen) leiders van de EU. Journalist Marc Peeperkorn maakte er voor de Volkskrant weer een mooi verhaal van, en ook de afsluiter was interessant:

De teleurstelling over de klimaattop in Glasgow klonk zwaar door bij landen die nu al zwaar door klimaatverandering worden getroffen. ‘We zinken, letterlijk’, zei de onderhandelaar van eilandstaat Tuvalu. “

Dat laatste klonk me bekend in de oren. In het verleden had ik al eens eerder geschreven over Tuvalu, zie hier en hier. Tuvalu bestaat uit een aantal koraaleilanden, sommige in de vorm van een atol. Koraaleilanden steken vanwege hun ontstaan slechts enkele meters boven het wateroppervlak uit. De eilanden liggen zo’n 3000 km ten NO van Australië. De regering van het eilandenstaatje roept al jaren dat het ten ondergaat in de  golven.

De afgelopen jaren zijn er diverse wetenschappelijke onderzoeken gedaan en is dat ‘onder water verdwijnen’ van Tuvalu naar het rijk der fabelen verwezen. In 2010 publiceerden Webb en Kench over dit onderwerp. Conclusie: 86% van de eilanden had nergens last van. In een artikel in Science van 1 augustus 2014 van Christopher Pala trekt hij nog eens recente publicaties na over de stijgende zeespiegel en het naderende einde van atollen. Conclusie: er is geen enkele aanwijzing dat atollen en andere lage eilanden de zeespiegelstijging niet kunnen bijhouden. De groei van koraalriffen in combinatie met sedimentatieprocessen zorgen er voor dat deze eilanden op hoogte blijven en de zeespiegelstijging makkelijk bij kunnen houden.

Fig.2    Bron: Kench et al

Lees verder