Neerslag

Er wordt de laatste paar jaren geklaagd over de neerslag, of beter gezegd het gebrek aan neerslag in ons land. Maar hoe erg is het eigenlijk, en is er echt sprake van een afwijkende situatie? Daarvoor moet je naar de getallen kijken en je niet teveel aantrekken van berichten in de media over de materie.

Omdat het weer nogal wispelturig is kijk je het beste naar langjarige reeksen. De langste neerslagreeks is van station De Bilt. Er zijn momenteel 325 neerslagstations in ons land, maar de meeste daarvan zijn van tamelijk recente datum en hebben derhalve korte meetreeksen. Daarom gebruik ik hier de etmaaldata van De Bilt, die zijn beschikbaar vanaf 1906. Op de website van het KNMI zijn te vinden RH (etmaalsom) en de  RHX (hoogste uursom per etmaal).

Data: KNMI

In de grafiek hierboven heb ik van alle jaren de neerslagsommen per etmaal opgeteld. De bruine lijn is de LOESS smoothing om trends en breuken makkelijker te traceren. In de jaren ’60 komt de LOESS-lijn iets omhoog, maar dat is waarschijnlijk het gevolg van de natte jaren 1965 en 1966 die een dubbele top vormen. Eigenlijk gebeurt er met het neerslagsignaal tot 1980 niets bijzonders. Daarna neemt de jaarlijkse neerslag toe, met een uitschieter in 1998 van bijna 1200 mm. Vanaf ongeveer 2000 vlakt het signaal af.  De toename wijdt het KNMI deels aan de gestegen temperatuur, waardoor er meer waterdamp in de atmosfeer komt (  KNMI klimaatscenario’s 2014).

Toename van de waterdamp kan zeker invloed hebben op de gemiddelde neerslaghoeveelheid over een langere periode, maar het sterk wisselende signaal van jaar tot jaar wijst ook in de richting van jaarlijkse verschillen in luchtcirculatie.  Volgens het KNMI zijn zware buien ook toegenomen door het warmer worden. Uit de hier gehanteerde neerslagdata zijn die zware buien niet af te leiden, daar zijn ze te lokaal en vaak te kortdurend voor. Wat wel te zien is, is de hoogste uursom per etmaal:

Data: KNMI

Het gesmoothede signaal van RHX volgt hier netjes die van RH, wat logisch is. Immers, het lijkt logisch dat in een natter jaar de hoogste uursommen ook wat hoger liggen. Een andere mogelijkheid is dat het aantal neerslagdagen per jaar toegenomen is. Dat heb ik uitgezocht:

Data: KNMI

Te zien is dat dat niet het geval is, integendeel: de som van de neerslagdagen per jaar neemt tot de jaren ’60 geleidelijk toe om daarna tot in de jaren ’80 opvallend af te nemen.  Daarna stabiliseert het aantal natte dagen, met een lichte sprong eind jaren ‘90. Meer neerslag in minder dagen in de afgelopen decennia betekent overigens wel dat de hoeveelheid neerslag per dag op de natte dagen toegenomen is.

Tot slot heb ik de jaarlijkse hoeveelheid neerslag in De Bilt van 1906-2019 ook per seizoen bekeken. Let op: de verticale schaal is niet overal gelijk.

Data: KNMI

Lente: voor de landbouw is met name de hoeveelheid die in de lente valt van groot belang voor de groei van de gewassen. Vanaf 1906 was er een gestage afname van de lenteneerslag. Vanaf de jaren ’50 is er binnen 10 jaar een snelle en sterke neerslagtoename te zien. Daarna is dat de hoeveelheid neerslag sinds 1980 langzaam afgenomen. De afgelopen twee decennia lag het niveau gemiddeld iets boven de 150 mm/lente en daarmee hoger dan in de periode 1920-1960.

Zomer: in de jaren ’50 en ’60 was er sprake van een toename van de zomerneerslag, gevolgd door een periode met minder neerslag rond 1980. Daarna is de zomerneerslag toegenomen tot eind jaren ’90, waarna er een stabilisatie rond de 250 mm optreedt.

Herfst: de herfstmaanden vertoonden in het begin van de vorige eeuw lage neerslagcijfers, met als dieptepunt de herfst van 1920 met iets meer dan 50 mm neerslag. Daarna volgt een lange periode met een neerslaggemiddelde rond de 220 mm. Vanaf 1980 tot eind jaren ’90 stijgt de neerslag wat, om daarna weer te dalen. De herfstmaanden van de afgelopen decennia vertonen gemiddelden die vergelijkbaar zijn met de periode 1930-1980.

Winter: de winterneerslag vertoont lange tijd weinig opzienbarende schommelingen. Vanaf de jaren ’80 is er sprake van een gestage stijging van de neerslag.  De afgelopen 20 jaar ligt het neerslaggemiddelde in de winter wat hoger dan we in de lange periode daarvoor gewend waren, en neemt niet meer toe.

Conclusies: de neerslagcijfers vertonen van jaar tot jaar sterke schommelingen, dat geldt voor alle vier jaargetijden. Die sterke schommelingen zijn het gevolg van verschillen in luchtcirculatie: een jaar met relatief veel wind van zee zal (veel) natter zijn dan een jaar met wat meer continentale luchtsoorten. De LOESS-lijnen zijn een noodzakelijke hulpmiddel om trends te kunnen ontdekken in die volatiele neerslagsignalen.

In de eerste grafiek (totale jaarlijkse neerslag) is vooral de toename vanaf ongeveer 1980 opvallend, met een stabilisatie vanaf 2000. De afname van het aantal natte dagen tussen 1960 en 1980 is opvallend.

Van de seizoenscijfers is opvallend dat de afgelopen 2 decennia er geen sprake meer is van een toename van de neerslagcijfers.  Dat geldt voor alle vier seizoenen. Om te zien wat er vanaf 2000 gebeurd is heb ik voor de seizoenen de lineaire trendlijnen getrokken:

Voor alle seizoenen geldt dat er vanaf 2000 sprake is van een lichte daling van de trendlijnen. Die trends worden gecamoufleerd door de van jaar tot jaar sterk schommelende signaallijnen. Duidelijk is in elk geval dat van “als het warmer wordt, wordt het ook natter” in deze periode geen sprake is. De dominante factor bij het antwoord op de vraag waardoor het ene jaar droog is en het andere jaar nat, is de luchtcirculatie. Die factor speelt ongetwijfeld ook een grote rol in de trends en de buigpunten in alle grafieken. Dat opwarming ook een rol speelt is theoretisch juist, maar de invloed daarvan is moeilijk uit bovenstaande grafieken te halen. De opvallende daling van het aantal natte dagen tussen 1960 en 1980 lijkt het gevolg te zijn van een veranderende luchtcirculatie.