Warm jaar

Het jaar 2023 ging de boeken in als het warmste jaar gemeten. Liefhebbers laten die metingen graag beginnen rond 1850, maar erg betrouwbaar waren die vroege data niet. Niet dat de thermometers zo slecht waren in die tijd, maar het probleem zit m met name in het berekenen van de gemiddelde temperatuur op aarde. Voor het berekenen van die gemiddelde temperatuur heb je een fijnmazig netwerk van thermometers nodig dat het liefst de hele wereld omspant. Dat lukte zelfs in 2023 niet, laat staan in de tweede helft van de 19e eeuw. Vooral zeetemperaturen waren vele decennia het stiefkindje van die metingen, maar ook landmetingen waren lange tijd in grote delen van de aarde zeldzaamheden.

Daar kwam pas eind jaren ’70 van de 20e eeuw een einde aan, toen we de beschikking kregen over behoorlijk betrouwbare satellietmetingen. Een voordeel is in elk geval dat die data vrijwel de gehele aarde omspannen. Alleen de gebieden direct rond Noord- en Zuidpool worden niet gedekt. Verder maakt het een satelliet niet uit of de metingen plaatsvinden boven oceaan (70% van het aardoppervlak) of het land.

Fig.1    Bron: NASA

Ik maak gebruik van de data van de AIRS, de Atmospheric InfraRed Sounder aan boord van NASA’s Aqua satelliet die in het voorjaar van 2002 de lucht in ging. Een van de meetinstrumenten meet de langgolvige straling, op basis waarvan de temperatuur op verschillende hoogten berekend kan worden. Ik maak gebruik van de oppervlaktetemperaturen, op basis waarvan NASA een model heeft ontwikkeld om geïnteresseerden de gelegenheid te bieden zelf temperatuurkaartjes van de aarde te maken:


Fig.2    Bron: NASA

Figuur 2 laat zien welke keuzes ik heb gemaakt. De temperaturen zijn anomalieën, de afwijkingen ten opzichte van een standaard periode. In dit geval de oppervlaktetemperatuur op aarde in 1×1 graden cellen voor januari 2023, ten opzichte van de gemiddelde januaritemperatuur van de tien voorafgaande jaren. Dat ziet er zo uit:

Fig.3    Bron: NASA

Bedenk dat de kaart gebaseerd is op de Robinsonprojectie, waardoor de gebieden richting Noord- en Zuidpool te groot worden weergegeven ten opzichte van de tropen. Zo is in figuur 3 Antarctica groter getekend dan Zuid-Amerika, terwijl in werkelijkheid Zuid-Amerika een ongeveer 25% grotere oppervlakte heeft.

Opvallend is de sterke afwisseling van januari anomalieën rond de Noordpool (figuur 3) die kenmerkend is voor een onstabiele polaire vortex (figuur 4 rechts). De polaire vortex is een lagedrukgebied van wervelende koude lucht boven de polen. In de winter breidt de polaire vortex op de Noordpool zich uit, waardoor koude lucht naar het zuiden wordt gedrukt.


Fig. 4    Bron: NOAA

Wanneer de polaire vortex stabiel is (links in figuur 4) houdt het de straalstroom in een cirkelvormige baan rond de aarde. Die polaire straalstroom is een band van hoge windsnelheid die een belangrijke rol speelt in de scheiding tussen koudere lucht in het noorden en warmere lucht in het zuiden. Maar wanneer de vortex verzwakt heeft de straalstroom onvoldoende kracht om zijn gebruikelijke koers aan te houden. Hij gaat dan golven. Daardoor breekt koude lucht richting zuiden en warme lucht krijgt de kans om ver richting Noordpool te stromen.

Naast het kaartje van januari 2023 (figuur 3) heb ik ook van de overige 11 maanden van 2023 een kaartje gemaakt, en van die 12 kaartjes een animatie:

Fig.4    Bron: NASA

Goed te zien is dat in de wintermaanden op het NH de ruimtelijke afwisseling van relatieve warmte en koude het opvallendste is rond de Noordpool, terwijl tijdens de winter op het ZH die afwisseling zich vooral rond Antarctica voordoet.


Fig.5   Bron: NASA

Bovenstaande animatie toont over een periode van 10 dagen in januari 2019 arctische lucht die vanaf de Noordpool  naar het zuiden uitbreekt over Noord-Amerika. Het is makkelijk voor te stellen dat als er in Canada en USA een uitbraak is van Arctische lucht, wij in West-Europa ons juist vaak in relatief zachte lucht bevinden. Een dergelijke situatie kan lang stand houden maar ook plotseling omslaan. Dan verplaatsen de fingers of cold and warm air zich naar het oosten of worden korter.

Maar het allerbelangrijkste voor de ontwikkeling van de globale temperatuur in 2023 zijn niet die sterke temperatuurveranderingen in de subpolaire gebieden maar wat er rond de evenaar in de Grote Oceaan plaatsvindt. De animatie van figuur 4 laat zien dat vanaf maart 2023 voor de kust van Peru de oppervlaktetemperatuur van het oceaanwater alsmaar toeneemt: er ontwikkelt zich een sterke El Niño. Hier is een korte uitleg van het verschijnsel:

Fig.6    Bron: Keith Meldahl

El Niño heeft grote effecten op het weer, niet alleen in de omgeving van het verschijnsel maar ook op andere delen van de wereld. De globale temperatuur wordt er sterk door beïnvloed. Maar hoe sterk? Laten we eerst eens kijken naar de huidige situatie in de tropische Pacific:

Fig.7    Bron: NOAA

Figuur 7 toont de Sea Surface Temperature (anomalie) in de ENSO regio van 7 jan-3 feb 2024. Ik wil nu de SST in de ENSO regio vergelijken met de global temperature op basis van satellietmetingen sinds 1979.

Voor de SST data gebruik ik de ONI data (Oceanic Nino Index), de 3-maands voortschrijdend gemiddelde van ERSST.v5 SST-anomalieën in de Nino 3.4-regio (5N-5S, 120-170W)]. De opwarmende trend in het signaal  wordt verwijderd, gebaseerd op gecentreerde basisperioden van 30 jaar. Dat ziet er zo uit:


Fig.8    Data: NOAA

Voor de temperatuur gebruik ik de maandelijkse satellietdata van UAH V6 van de onderste troposfeer sinds 1979. Om die temperatuurdata van de onderste luchtlagen te kunnen vergelijken met de ONI data heb ik de UAH data gedetrended, ik heb de trend van 0,15 °C/decade verwijderd. Het resultaat ziet er zo uit:


Fig.9    Data: UAH

Om beide signalen uit figuur 8 en figuur 9 visueel beter te kunnen vergelijken heb ik wat ruis verwijderd door een loess smoothing toe te passen over 12 maanden:


Fig.10    Data: NOAA en UAH

De correlatie is onmiskenbaar: super El Niños sturen de globale temperatuur -met een kleine time lag- zeer sterk. Let op dat uiterst rechts de blauwe lijn haast wegvalt achter de bruine lijn.  Een en ander betekent dat de opvallend hoge temperaturen van het jaar 2023 voor een flink deel bepaald werden door het ontstaan van een super El Niño in het centrale deel van de Grote Oceaan. Maar dat betekent ook dat we het verloop van  de globale temperatuur in 2024 ook goed kunnen voorspellen door te kijken wat El Nino gaat doen:


Fig.11    Bron: NOAA

Alle modellen voorzien een snelle daling van El Niño 3.4 SST anomalie tot voorbij de zomer, als de SST volgens de meeste modellen overgaat in La Niña, lagere dan normale SST in de Grote Oceaan.

Voor de globale temperatuur betekent dat die begin 2024 nog wel relatief hoog zullen zijn, maar wel  scherp dalend. Ik durf te wedden dat de komende paar jaren qua temperatuur onopvallend gaan verlopen. Overigens heb ik tijdens de temperatuurhysterie van de vorige super El Niño (2015/2016), 8 jaar geleden, een gelijkluidend verhaal geschreven als dit verhaal, zie hier. Ook toen werd de dominante invloed van ENSO in traditionele media grotendeels genegeerd.

 

Waarnemingen versus klimaatmodellen

Vertaling van een recent artikel van de hand van dr. Roy W. Spencer, verschenen op de website van The Heritage Foundation

Opwarming van de aarde: waarnemingen versus klimaatmodellen

Door dr. Roy W. Spencer

De gemiddelde opwarming van het klimaatsysteem in de afgelopen vijf decennia wordt algemeen toegeschreven aan de uitstoot van broeikasgassen – voornamelijk kooldioxide (CO2) – als gevolg van verbranding van fossiele brandstoffen. Die overtuiging heeft geleid tot oproepen om de afhankelijkheid van de mensheid van dergelijke brandstoffen sterk te verminderen en over te stappen op “hernieuwbare” energiebronnen zoals windenergie en zonne-energie.

Om de aansturing van overheidsbeleid en adaptatiedoelen aan klimaatverandering te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om de beweringen van de wetenschap zoals die worden gepromoot door het IPCC [1] te kennen. Wat betreft de stijging van de mondiale gemiddelde temperatuur sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn drie vragen relevant:

  1. Is de recente opwarming van het klimaatsysteem substantieel toe te schrijven aan antropogene broeikasgasemissies, zoals gewoonlijk wordt beweerd?
  2. Komt de snelheid van de waargenomen opwarming in de buurt van wat de klimaatmodellen (die gebruikt worden om het overheidsbeleid te sturen) laten zien?
  3. Is de waargenomen snelheid van opwarming voldoende om alarm te slaan en uitgebreide regulering van CO2 uitstoot te rechtvaardigen?

Hoewel het klimaatsysteem de afgelopen vijf decennia enigszins is opgewarmd, wordt de populaire opvatting van een “klimaatcrisis” en de daaruit voortvloeiende roep om economisch significante regulering van CO2-uitstoot niet ondersteund door de wetenschap.

Wat veroorzaakt temperatuurverandering?

Voordat we ingaan op de hoeveelheid waargenomen opwarming is het nuttig om uit te leggen waardoor de temperatuur van iets verandert (bijvoorbeeld het klimaatsysteem, het menselijk lichaam, een pot water op het fornuis, of de motor van een auto). De onderliggende principes zijn niet moeilijk te begrijpen en worden dagelijks door ons ervaren.

Temperatuurverandering wordt veroorzaakt door een onbalans tussen energietoevoer en -afvoer. Stel je een pan met water op een fornuis voor die op een laag pitje wordt verwarmd. Het water zal vrij snel opwarmen wanneer het fornuis wordt aangezet, maar daarna zal het langzamer opwarmen naarmate de warme pan meer energie verliest aan de koelere omgeving. Op een gegeven moment zal het water niet meer warmer worden omdat het hete water net zo snel energie aan de omgeving zal afstaan als de ‘vlam’ energie in de pan stopt. Deze toestand wordt “energiebalans” genoemd en komt overeen met een stabiele, constante temperatuur [2].

Een ander voorbeeld is het dragen van een jas in de winter. Mensen dragen jassen om het energieverlies van hun lichaam te beperken. Als mensen geen jas zouden dragen zou hun lichaam sneller energie verliezen dan dat het via de stofwisseling warmte zou kunnen genereren, en zouden mensen onderkoeld raken. De jas helpt de energiebalans te handhaven door het energieverlies van het lichaam te beperken.

Een laatste voorbeeld: iedereen heeft wel eens ervaren hoe de luchttemperatuur verandert op een zonnige dag. In de ochtend en vroege namiddag warmt de lucht op. Maar tegen het einde van de middag gebeurt er iets merkwaardigs: de temperatuur begint te dalen, ook al schijnt de zon nog steeds. Deze afkoeling gebeurt omdat de snelheid van energieverlies door de lucht dan groter wordt dan de snelheid van energietoename door zonlicht, omdat de zon lager aan de hemel staat.

In al deze voorbeelden is er geen temperatuurverandering als de energietoename gelijk is aan het energieverlies. Als er een onevenwicht is tussen de snelheid van energietoevoer en -afvoer, verandert de temperatuur.

De recente opwarming van het klimaatsysteem is het gevolg van een kleine verstoring van het energie-evenwicht

De gemiddelde hoeveelheid energie die door het mondiale klimaatsysteem wordt gewonnen uit zonlicht wordt door verschillende bronnen geschat op 235 tot 245 watt per vierkante meter (W/m2) [3] , ik ga hier uit van 240 W/m2. Om de wereldwijde temperatuur in de loop van de tijd ongeveer constant te houden, moet de snelheid waarmee het systeem energie verliest aan de ruimte, via infrarode (IR) “warmte”-straling, ook ongeveer 240 W/m2 bedragen.

Maar hoe goed kennen klimaatonderzoekers deze getallen en wat is het bewijs dat er een natuurlijk evenwicht tussen deze getallen bestaat? De beste satellietmetingen van de Clouds and the Earth’s Radiant Energy System’s (CERES) instrumenten van de National Aeronautics and Space Administration (NASA) zijn slechts tot op een paar W/m2 nauwkeurig (ongeveer 1 procent van de gemiddelde energiestromen [4]). Om het niveau van de wereldwijde onbalans in energie te schatten, gebruiken onderzoekers langetermijnmetingen van de geleidelijke opwarming van de gemiddelde oceanen op aarde. Uit de waargenomen opwarmingssnelheden van de diepe oceanen kan eenvoudig worden berekend dat de huidige onbalans in energie slechts ongeveer 0,6 W/m2 bedraagt, [5] wat een fractie is van de ongeveer 240 W/m2 natuurlijke energiestromen. Deze onbalans is dus aanzienlijk kleiner (ongeveer een factor vier) dan de nauwkeurigheid waarmee men met behulp van satellieten de wereldwijde gemiddelde snelheid van energietoename en -afname in en uit het klimaatsysteem kan meten.

Dit is belangrijk omdat het betekent dat een deel van de recente opwarming van natuurlijke aard zou kunnen zijn. Maar omdat klimaatonderzoekers geen inzicht hebben in natuurlijke bronnen van klimaatverandering, zoals die welke de Romeinse Warme Periode van ongeveer 2000 jaar geleden, de Middeleeuwse Warme Periode van ongeveer 1000 jaar geleden en de Kleine IJstijd enkele eeuwen geleden veroorzaakten, gaan de meeste klimaatonderzoekers er maar van uit dat een soortgelijke gebeurtenis zich vandaag de dag niet voordoet. [6]

In plaats van toe te geven dat er natuurlijke processen aan het werk kunnen zijn bij het veroorzaken van klimaatverandering, gaat de mainstream klimaatonderzoeksgemeenschap uit van een “energie-evenwicht” voor de natuurlijke staat van het klimaatsysteem, niet beïnvloed door de mens. De leden van deze gemeenschap gaan ervan uit dat de energie-input van de zon in het klimaatsysteem gemiddeld precies gelijk is aan het energieverlies van IR-straling naar de ruimte als het gemiddelde wereldwijd en over vele jaren wordt berekend. De huidige, kleine onbalans van ruwweg 0,6 W/m2 in de ongeveer 240 W/m2 energiestromen in en uit het klimaatsysteem wordt dan volledig toegeschreven aan de verbranding van fossiele brandstoffen.

Maar deze aanname van de energiebalans van de aarde is een geloofsbelijdenis, geen wetenschap. Zoals gezegd kan een natuurlijke toestand van de mondiale energiebalans niet worden aangetoond, zelfs niet met behulp van NASA’s beste satellietmetingen.

Klimaatmodellen gaan uit van een energiebalans, maar hebben moeite om die te bereiken

De voorspellingen van klimaatverandering in media en die de basis vormen van de pogingen van de overheid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen zijn afkomstig van gecomputeriseerde klimaatmodellen van klimaatonderzoekscentra in verschillende landen. [7] Deze voorspellingen zijn vergelijkbaar met weermodellen, maar hebben extra aanpassingen die niet nodig zijn voor weersvoorspellingen op korte termijn. Die modellen zijn zo aangepast dat ze op lange termijn geen klimaatverandering veroorzaken. Met andere woorden, de modellen gaan ervan uit dat alle klimaatveranderingen onnatuurlijk zijn en worden vervolgens gebruikt als “bewijs” van door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen wanneer er extra CO2 aan wordt toegevoegd. Natuurlijk is dit een cirkelredenering. Er zijn ook talloze mogelijk natuurlijke, of niet-CO2-gerelateerde, redenen waarom een klimaat kan veranderen.

Het merendeel van de klimaatmodellen produceert opwarmingssnelheden die onderling ongeveer een factor drie variëren (1,8°C tot 5,6°C) [8] als reactie op een verdubbeling van de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer (2 x CO2). In 2023 was de atmosfeer van de aarde voor ongeveer 50% op weg naar 2 x CO2. Verbazingwekkend genoeg is dit bereik van opwarmingsprojecties met een factor drie niet veranderd in de meer dan 30 jaar dat klimaatmodellen worden verbeterd. Dit bewijst dat voorspellingen van klimaatmodellen, zoals vaak wordt beweerd,  niet gebaseerd zijn op bewezen natuurkunde. Als dat wel zo was, zouden ze allemaal ongeveer dezelfde hoeveelheid opwarming veroorzaken.

Zoals hierboven beschreven is temperatuursverandering het resultaat van een verstoring van het energie-evenwicht. Alle klimaatmodellen zijn zo afgesteld dat ze een energie-evenwicht produceren in afwezigheid van door de mens geproduceerde CO2-equivalente emissies. [9] Zonder dergelijke correcties zou de temperatuur van bijna alle modellen in de loop van de tijd steeds verder afwijken, dat wil zeggen geleidelijk warmer of koeler worden. Ondanks deze tuning blijken veel modellen nog steeds problemen te hebben met de wet van energiebehoud.[10] Energiebehoud (waarschijnlijk de meest fundamentele wet in de wetenschap, de eerste wet van de thermodynamica) zou een noodzakelijke vereiste moeten zijn voor elk model dat gebruikt wordt voor beslissingen over energiebeleid. De noodzaak van modelafstemming is onvermijdelijk omdat de fundamentele fysische processen in het klimaatsysteem (met name wolkeigenschappen) niet nauwkeurig genoeg bekend zijn om een stabiel model te bouwen op basis van fysische grondbeginselen alleen. Er moeten dus empirische aanpassingen worden gedaan aan die gemodelleerde processen, zodat het model niet ongewenst opwarmt of afkoelt gedurende de eeuwenlange looptijd van het model. Maar zelfs dan nóg falen veel modellen.

De aanname dat het klimaatsysteem zich in een natuurlijke staat van energiebalans bevindt, betekent ook dat de modellen geen bronnen van natuurlijke klimaatveranderingen op lange termijn bevatten. Nogmaals, deze veronderstelling is tamelijk onvermijdelijk omdat modellen alleen processen kunnen opnemen die klimaatwetenschappers begrijpen en kunnen kwantificeren, en die kennis bestaat momenteel niet voor natuurlijke bronnen van klimaatverandering op lange termijn. Terwijl wetenschappers vaak aannemen dat langetermijnveranderingen het gevolg moeten zijn van een externe forcerende factor (zoals een toename van CO2 of een verandering in zonneactiviteit), is bekend dat het klimaat op aarde een “niet-lineair dynamisch systeem” is, dat chaotische schommelingen vertoont, zodat langetermijnveranderingen mogelijk zijn zonder externe forcering.[11] Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat kleinschalige turbulentie in de oceanen substantiële chaotische veranderingen in de warmte-inhoud van de oceanen kan veroorzaken, [12] een resultaat dat steevast wordt toegeschreven aan de uitstoot van broeikasgassen door de mens.

Als gevolg van de aannames die inherent zijn aan klimaatmodellen, zijn beweringen dat ze “bewijzen” dat de opwarming te wijten is aan menselijke activiteit evident betwistbaar. Er zijn geen “vingerafdrukken” van door de mens veroorzaakte opwarming; opwarming door welk proces dan ook zal bijvoorbeeld sneller plaatsvinden boven land dan boven oceanen. [13]

Hoewel het waar is dat op basis van de theorie een toename van CO2 in de atmosfeer enige opwarming zou moeten veroorzaken (zonder feedbacks) blijft het onzeker hoeveel opwarming er precies plaatsvindt. Het is heel goed mogelijk dat een groot deel van de waargenomen opwarming (hoewel te hoog voorspeld door de computermodellen) inderdaad te wijten is aan antropogene broeikasgasemissies. Immers, broeikasgassen, zoals waterdamp en CO2, absorberen en zenden IR-straling uit, [14] nodig voor een atmosferisch broeikaseffect ( grotendeels te wijten aan waterdamp) dat de aarde warm houdt en helpt leven in stand te houden. Maar hoeveel opwarming precies het gevolg zal zijn van de rol van de mens in dit alles blijft aanzienlijk onzekerder dan algemeen wordt aangenomen. 

De directe opwarming door een verdubbeling van CO2 is slechts 1,2°C

Hoeveel opwarming zal er volgens de theorie van de opwarming van de aarde plaatsvinden door de uitstoot van broeikasgassen door de mens? Het publiek is wijsgemaakt dat de modellen in dit opzicht vrij accuraat zijn, maar de gegevens laten andere resultaten zien. De theorie over de opwarming van de aarde geeft aan dat een verdubbeling van de CO2-uitstoot in de atmosfeer slechts 1,2°C directe opwarming zou veroorzaken als er geen andere veranderingen in het klimaatsysteem zijn dan de temperatuur. [15] Het zijn die andere, indirecte veranderingen (terugkoppelingen of feedbacks genoemd) die in deze modellen zijn ingebouwd die de tamelijk gunstige 1,2°C opwarming in bijna alle klimaatmodellen sterk versterken. Deze terugkoppelingen leiden tot het brede bereik van de huidige modelprognoses van 1,8°C tot 5,6°C opwarming als reactie op 2 x CO2. De huidige beweringen over een klimaatcrisis [16] zijn steevast het resultaat van het vertrouwen in de modellen die de meeste opwarming produceren, en niet van de feitelijke waarnemingen van het klimaatsysteem die onopmerkelijke veranderingen laten zien in de afgelopen eeuw of meer.

Klimaatmodellen produceren te veel opwarming

Klimaatmodellen worden niet alleen gebruikt om toekomstige veranderingen te voorspellen (forecasting), maar ook om veranderingen uit het verleden te verklaren (hindcasting). Afhankelijk van waar de temperaturen gemeten worden (aan het aardoppervlak, in de lage atmosfeer of in de diepe oceaan), is het over het algemeen waar dat klimaatmodellen in het verleden meer opwarming produceerden dan in de afgelopen decennia is waargenomen. [17]

Dit verschil geldt niet voor alle modellen:  twee modellen (beide Russisch) produceren opwarmingssnelheden  die in de buurt komen van wat is waargenomen, maar dat zijn niet de modellen die worden gebruikt om het verhaal van de klimaatcrisis te promoten. In plaats daarvan komen de modellen die de grootste klimaatverandering veroorzaken meestal terecht in bijvoorbeeld het Amerikaanse National Climate Assessment,[18] de door het Congres gemandateerde evaluatie van wat mondiale klimaatmodellen voorspellen voor het klimaat in de Verenigde Staten.

Grafiek 1

Het beste bewijs voor de neiging van klimaatmodellen om de opwarming te voorspellen is een directe vergelijking tussen modellen en waarnemingen voor de gemiddelde mondiale oppervlaktetemperatuur van de lucht, weergegeven in grafiek 1.

In deze grafiek wordt het gemiddelde van vijf verschillende op waarnemingen gebaseerde datasets (blauw) vergeleken met het gemiddelde van 36 klimaatmodellen die deelnemen aan het zesde IPCC Climate Model Intercomparison Project (CMIP6). De modellen komen gemiddeld tot een 43 procent snellere opwarming dan is waargenomen van 1979 tot 2022. Dat is de periode met de snelste stijging van de mondiale temperatuur en de antropogene uitstoot van broeikasgassen en komt ook overeen met de periode waarvoor satellietwaarnemingen beschikbaar zijn (zie hieronder). Deze discrepantie tussen modellen en waarnemingen wordt zelden genoemd, ondanks het feit dat het (ruwweg) het gemiddelde van de modellen (of zelfs de meest extreme modellen) is dat wordt gebruikt om beleidsveranderingen in de VS en daarbuiten te promoten.

Zomerse opwarming in de Verenigde Staten 

Terwijl mondiale gemiddelden de meest robuuste indicator van mondiale opwarming opleveren, zijn regionale effecten vaak van groter belang voor nationale en regionale overheden en hun burgers. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld kan een grote toename van de hitte in de zomer gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en de productiviteit van landbouwgewassen. Maar zoals grafiek 2 laat zien, laten de oppervlaktetemperaturen tijdens het groeiseizoen (juni, juli en augustus) boven de 12 staten tellende Corn Belt voor de afgelopen 50 jaar een grote discrepantie zien tussen klimaatmodellen en waarnemingen, waarbij alle 36 modellen een opwarming laten zien die veel hoger is dan wat is waargenomen en het meest extreme model een zeven keer zo grote opwarming laat zien.

Grafiek 2

Het feit dat de wereldvoedselproductie de afgelopen 60 jaar sneller is gestegen dan de bevolkingsgroei [19] , suggereert dat eventuele negatieve gevolgen van klimaatverandering klein zijn geweest. Er is zelfs aangetoond dat “global greening” optreedt als reactie op meer CO2 in de atmosfeer [20] , wat zowel de natuurlijke plantengroei als de landbouwproductiviteit verbetert en leidt tot aanzienlijke voordelen voor de landbouw [21].

Deze discrepanties tussen modellen en waarnemingen worden nooit genoemd wanneer klimaatonderzoekers klimaatmodellen promoten voor de besluitvorming over energiebeleid. In plaats daarvan gebruiken ze overdreven modelvoorspellingen van klimaatverandering om overdreven claims over een klimaatcrisis te verzinnen.

Mondiale opwarming van het onderste deel van de atmosfeer

Hoewel de oppervlaktetemperaturen van de lucht duidelijk belangrijk zijn voor menselijke activiteiten, is de opwarming van het onderste deel van de atmosfeer (ongeveer de onderste 10 kilometer van de “troposfeer”, waar het weer op aarde zich afspeelt) ook van belang, vooral gezien de satellietwaarnemingen van deze laag die teruggaan tot 1979. [22] Satellieten bieden de enige bron van geografisch volledige dekking van de aarde, afgezien van een smalle strook dicht bij de Noord- en Zuidpool.

Grafiek 3

Grafiek 3 toont een vergelijking van de temperatuur van deze atmosferische laag zoals geproduceerd door 38 klimaatmodellen (rood) en hoe dezelfde laag is opgewarmd, zoals waargenomen door drie radiosonde datasets (weerballonnen,groen), drie mondiale reanalyses datasets (die satellieten, weerballonnen en vliegtuiggegevens gebruiken; zwart), en drie satelliet datasets (blauw).

Net zoals bij de oppervlaktetemperatuur in grafiek 1 produceren de klimaatmodellen ook in de lagere atmosfeer gemiddeld teveel opwarming sinds 1979, namelijk  43 procent in vergelijking met weerballonnen, 55 procent in vergelijking met reanalysegegevens en 75 procent in vergelijking met satellietgegevens.

Het is dus duidelijk dat de nieuwste klimaatmodellen te veel opwarming produceren in vergelijking met de waarnemingen. Toch worden deze modellen gebruikt om het beleid in de VS en in andere landen te sturen. Deze discrepantie is niet breed bekend bij het publiek omdat nieuwsmedia zelden (of nooit) verhalen publiceren die niet passen in het narratief dat de mens het klimaatsysteem vernietigt.

Als modellen te veel opwarmen, wat laten de huidige opwarmingspercentages dan zien?

Er is een andere, eenvoudiger manier om energiestromen in het klimaatsysteem te modelleren en zo antwoord te geven op de vraag wat de recente mondiale opwarmingssnelheid zegt over de toekomstige opwarming. Men gaat er meestal van uit dat alle opwarming te wijten is aan de mens, wat waarschijnlijk niet het geval is.

De accumulatie van energie in de diepe oceanen en de waargenomen snelheid van opwarming van het mondiale land- en oceaanoppervlak gedurende de afgelopen 100 jaar zijn door wetenschappers [23] geanalyseerd om te bepalen hoeveel het klimaatsysteem uiteindelijk zal opwarmen, en dit leidt tot een schatting van 1,5°C tot 1,8°C totale toekomstige opwarming als reactie op een verdubbeling van de atmosferische CO2 (2 x CO2). Opmerking: 1,5°C toekomstige opwarming ten opzichte van pre-industriële tijden wordt vaak genoemd als doel voor een veilige limiet van toekomstige opwarming. Als gevolg daarvan is er misschien geen speciaal energiebeleid nodig om de opwarming in de toekomst te beperken tot relatief gunstige niveaus.

Een recentere analyse [24] van deze energiestromen die zich richt op de opwarming die sinds 1970 op het land in de diepe oceanen is waargenomen (de periode met de beste temperatuurmetingen en de snelste opwarming en stijging van CO2 in de atmosfeer) leverde een vergelijkbare bandbreedte op voor de toekomstige opwarming van 1,5°C tot 2,2°C in reactie op 2 x CO2. Nogmaals, dit veronderstelt dat alle opwarming te wijten is aan menselijke activiteit.

Maar kan de atmosfeer van de aarde in de toekomst de 2 x CO2 overschrijden? Dit hangt af van zeer onzekere projecties van toekomstig gebruik van fossiele brandstoffen. Het goede nieuws is dat de natuur heel efficiënt is in het verwijderen van “overtollige” CO2 uit de atmosfeer en -afhankelijk van de toekomstige verbranding van fossiele brandstoffen- het lijkt erop dat de atmosfeer zelfs de 2 x CO2 niet zal bereiken. [25]

Waarom produceren klimaatmodellen te veel opwarming?

De neiging van klimaatmodellen om te veel opwarming te produceren heeft op zijn minst twee mogelijke verklaringen.

Ten eerste kan het zijn dat de forcering – elke opgelegde wereldwijde energie-onbalans van het klimaatsysteem- [26] te groot wordt geschat. De forcering door toenemende CO2 (en andere minder belangrijke broeikasgassen) wordt verondersteld redelijk goed begrepen te worden. Wat minder goed begrepen wordt is de rol van deeltjesvormige luchtvervuiling, vooral sulfaataërosolen van steenkool- en olieverbranding, als directe reflector van zonlicht en als indirecte reflector door hun invloed op wolken.

De tweede mogelijkheid is dat klimaatmodellen te gevoelig zijn voor forcering. Dat wil zeggen: voor een bepaalde energie-onbalans door toenemende CO2, produceren ze te veel opwarming. Zo zouden temperatuur afhankelijke veranderingen in wolken en neerslag (de regulator van het belangrijkste broeikasgas op aarde is waterdamp) in de modellen het relatief gunstige directe opwarmingseffect van 1,2°C van 2 x CO2 onrealistisch kunnen versterken.

Wat kan -behalve de mens- nog meer klimaatverandering veroorzaken?

Een veelgehoorde bewering is dat de mens de recente opwarming wel móet hebben veroorzaakt omdat wetenschappers geen andere oorzaak kennen. Dit argument is echter niet gebaseerd op kennis, maar eerder op een gebrek aan kennis. Het is bijvoorbeeld eenvoudigweg niet bekend wat de oorzaak was van de kou van de Kleine IJstijd enkele eeuwen geleden, of van de warmte van de Romeinse Warme Periode (ongeveer 2000 jaar geleden), of de Middeleeuwse Warme Periode (ongeveer 1000 jaar geleden).

Sommige onderzoekers hebben onorthodox bewijs gepubliceerd voor niet op CO2 gebaseerde oorzaken van klimaatverandering, bijvoorbeeld door veranderingen in het transport van energie van de tropen naar hoge breedtegraden [27] en de modulatie door de zon van galactische kosmische straling, die op zijn beurt de vorming van wolken kan beïnvloeden. [28] Aangezien wolken de natuurlijke zonwering van de aarde zijn, waardoor de temperaturen wereldwijd lager zijn dan ze zouden zijn als er geen wolken waren, blijft een effect van de zon op het klimaat een mogelijkheid.

Een andere mogelijkheid is een natuurlijke verandering in de wereldwijde oceaancirculatie. Het klimaat op aarde wordt beschouwd als een niet-lineair dynamisch systeem, dat in staat is om uit zichzelf veranderingen te ondergaan bij afwezigheid van forcering. Aangezien de oceanen erg koud zijn (bijna 4°C, gemiddeld over de hele diepte), zou elke verandering in de langzame omwentelingscirculatie van de oceanen de oppervlaktetemperaturen doen veranderen. En het is algemeen bekend dat zelfs als de opwarming (of afkoeling) volledig boven de oceaan plaatsvindt, deze boven land wordt versterkt. [29] Dit betekent dat men de opwarming niet aan de mens kan toeschrijven alleen omdat de opwarming boven land groter is dan boven de oceaan.

Conclusies

Klimaatmodellen produceren te veel opwarming in vergelijking met waarnemingen van de afgelopen vijftig jaar, de periode waarin de opwarming en de toename van CO2 in de atmosfeer het snelst verliepen. De discrepantie varieert van meer dan 40 procent voor de mondiale oppervlaktetemperatuur van de lucht, ongeveer 50 procent voor de mondiale lagere atmosfeertemperaturen en zelfs een factor twee tot drie voor de Verenigde Staten in de zomer. Deze discrepantie wordt nooit genoemd wanneer diezelfde modellen worden gebruikt als basis voor beleidsbeslissingen.

Wat ook niet genoemd wordt bij het bespreken van klimaatmodellen is dat ze uitgaan van de veronderstelling dat er geen natuurlijke bronnen zijn van klimaatverandering op lange termijn. De modellen moeten worden ” getuned” om geen klimaatverandering te veroorzaken, en vervolgens wordt een menselijke invloed toegevoegd in de vorm van een zeer kleine, ruwweg 1 procent verandering in de mondiale energiebalans. De uit het model resulterende opwarming zou dan bewijzen dat de mens verantwoordelijk is, maar dat is duidelijk een cirkelredenering. Het betekent niet noodzakelijkerwijs dat de bewering fout is, alleen dat het gebaseerd is op geloof in aannames over het natuurlijke klimaatsysteem waarvan op basis van waarnemingen niet kan worden aangetoond dat ze waar zijn .

Tot slot zullen mogelijke chaotische interne variaties altijd leiden tot onzekerheid in zowel de voorspellingen van de opwarming van de aarde als de verklaring van veranderingen in het verleden. Gezien deze onzekerheden moeten beleidsmakers voorzichtig te werk gaan en zich niet laten beïnvloeden door overdreven beweringen op basis van aantoonbaar gebrekkige klimaatmodellen.

Dr. Roy W. Spencer is hoofdonderzoeker aan de Universiteit van Alabama in Huntsville.

Eindnoten

  1. P. R. Shukla et al., eds, Climate Change 2022: Mitigation of Climate Change, “Summary for Policymakers,” Contribution of Working Group III to the Sixth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (Cambridge, UK: Cambridge University Press, 2023), https://www .cambridge.org/core/bookss/climate-change-2022-mitigation-of-climate-change/summary-for-policymakers/ABC31CEA863CB6AD8FEB6911A87 2B321 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  2. D. B. R. Kenning, “Heat Balance,” AccessScience, laatst herzien augustus 2020, https://www.accessscience.com/content/article/a310400 (bekeken op 3 januari 2024).
  3. Kevin E. Trenberth, John T. Fasullo, en Jeffrey Kiehl, “Earth’s Global Energy Budget,” Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 90, No. 3 (2009), pp. 311-324, https://journals.ametsoc.org/view/journals/bams/90/3/2008bams2634_1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  4. Norman G. Loeb et al., “CERES Top-of-Atmosphere Earth Radiation Budget Climate Data Record: Accounting for in-Orbit Changes in Instrument Calibration,” Remote Sensing, Vol. 8, No. 3 (2016), p. 182, https://www.mdpi.com/2072-4292/8/3/182 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  5. A. Bagnell en T. DeVries, “20th Century Cooling of the Deep Ocean Contributed to Delayed Acceleration of Earth’s Energy Imbalance,” Nature Communications, Vol. 12 (juli 29, 2021), https://www.nature.com/articles/s41467-021-24472-3 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  6. Ian D. Campbell et al., “Late Holocene ∼1500 Yr Climatic Periodicities and Their Implications,” Geology, Vol. 26, No. 5 (1998), pp. 471-473, https://pubs .geoscienceworld.org/gsa/geology/article-abstract/26/5/471/206910/Late-Holocene-1500-yr-climatic-periodicities-and?redirectedFrom=fulltext (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  7. Veronika Eyring et al., “Overview of the Coupled Model Intercomparison Project Phase 6 (CMIP6) Experimental Design and Organization,” Geoscientific Model Development, Vol. 9 (2016), pp. 1937-1958, https://gmd.copernicus.org/articles/9/1937/2016/ (geraadpleegd op 3 januari 2023).
  8. Gerald A. Meehl et al., “Context for Interpreting Equilibrium Climate Sensitivity and Transient Climate Response from the CMIP6 Earth System Models,” Science, Vol. 6 (2020), https://www.science.org/doi/10.1126/sciadv.aba1981 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  9. Frédéric Hourdin et al., “The Art and Science of Climate Model Tuning,” Bulletin of the American Meteorological Society, Vol. 98, No. 3 (2017), pp. 589-602, https://journals.ametsoc.org/view/journals/bams/98/3/bams-d-15-00135.1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2023).
  10. Damien Irving et al., “A Mass and Energy Conservation Analysis of Drift in the CMIP6 Ensemble,” Journal of Climate, Vol. 34 (2021), pp. 3157-3170, https://journals.ametsoc.org/view/journals/clim/34/8/JCLI-D-20-0281.1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2023).
  11. Lamont-Doherty Earth Observatory, “Het klimaat op aarde: A Non-Linear Dynamical System,” http://ocp.ldeo.columbia.edu/res/div/ocp/arch/nonlinear .shtml (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  12. Thierry Penduff et al., “Chaotic Variability of Ocean Heat Content: Climate-Relevant Features and Observational Implications,” Oceanography, Vol. 31, No. 2 (June 2018), pp. 63-71.
  13. Craig Wallace en M. Joshi, “Comparison of Land-Ocean Warming Ratios in Updated Observed Records and CMIP5 Climate Models,” Environmental Research Letters, Vol. 13 (2018), https://iopscience.iop.org/article/10.1088/1748-9326/aae46f (geraadpleegd op 3 januari 2024), en Gilbert P. Compo en Prashant D. Sardeshmukh, “Oceanic Influences on Recent Continental Warming,” Climate Dynamics, Vol. 32 (2009), pp. 333-342, https://link.springer .com/article/10.1007/s00382-008-0448-9 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  14. Center for Science Education, “Carbon Dioxide Absorbs and Re-Emits Infrared Radiation,” ongedateerd, https://scied.ucar.edu/learning-zone/how-climate -works/carbon-dioxide-absorbs-and-re-emits-infrared-radiation (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  15. Brian E. J. Rose, “Onderwerp voor gevorderden: Climate Sensitivity and Feedback,” The Climate Laboratory, 2022, https://brian-rose.github.io /ClimateLaboratoryBook/courseware/advanced-sensitivity-feedback.html (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  16. Verenigde Naties, “The Climate Crisis-a Race We Can Win,” https://www.un.org/en/un75/climate-crisis-race-we-can-win (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  17. Paul Voosen, “Use of ‘Too Hot’ Climate Models Exaggerates Impacts of Global Warming,” 4 mei 2022, https://www.science.org/content/article/use -too-hot-climate-models-exaggerates-impacts-global-warming (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  18. U.S. Climate Resilience Toolkit, “Impacts, Risks, and Adaptation in the United States: Fourth National Climate Assessment, Volume II,” november 2018, https://toolkit.climate.gov/reports/impacts-risks-and-adaptation-united-states-fourth-national-climate-assessment-volume-ii (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  19. Craig D. Idso, “The Positive Externalities of Carbon Dioxide: Estimating the Monetary Benefits of Rising Atmospheric CO2 Concentrations on Global Food Production,” Center for the Study of Carbon Dioxide and Global Change, 2013, http://www.co2science.org/education/reports/co2benefits/Mone taryBenefitsofRisingCO2onGlobalFoodProduction.pdf (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  20. Zaichun Zhu et al., “Greening of the Earth and Its Drivers,” Nature Climate Change, Vol. 6 (2016), pp. 791-795, https://www.nature.com/articles /nclimate3004 (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  21. Kevin D. Dayaratna, Ross McKitrick, and Patrick J. Michaels, “Climate Sensitivity, Agricultural Productivity and the Social Cost of Carbon in FUND,” Environmental Economics and Policy Studies, Vol. 22 (2020), https://link.springer.com/article/10.1007/s10018-020-00263-w (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  22. Roy W. Spencer, John R. Christy, and William D. Braswell, “UAH Version 6 Global Satellite Temperature Products:Methodology and Results,” Asia- Pacific Journal of Atmospheric Sciences, Vol. 53 (2017), pp. 121-130, https://link.springer.com/article/10.1007/s13143-017-0010-y (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  23. Nicholas Lewis en Judith Curry, “The Impact of Recent Forcing and Ocean Heat Uptake Data on Estimates of Climate Sensitivity,” Journal of Climate, Vol. 31 (2018), pp. 6051-6071, https://journals.ametsoc.org/view/journals/clim/31/15/jcli-d-17-0667.1.xml (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  24. Roy W. Spencer en John Christy, “Effective Climate Sensitivity Distributions from a 1D Model of Global Ocean and Land Temperature Trends, 1970-2021,” Journal of Theoretical and Applied Climatology (2023).
  25. Roy W. Spencer, “ENSO Impact on the Declining CO2 Sink Rate,” Journal of Marine Science Research and Oceanography, Vol. 6 (2023), pp. 163-170.
  26. Climate.gov, “Climate Forcing,” https://www.climate.gov/maps-data/climate-data-primer/predicting-climate/climate-forcing (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  27. Javier Vinos, Klimaat van verleden, heden en toekomst: A Scientific Debate, 2nd ed. (Madrid: Critical Science Press, 2022), https://judithcurry.com/wp -content/uploads/2022/09/Vinos-CPPF2022.pdf (geraadpleegd op 3 januari 2024).
  28. Henrik Svensmark, “Influence of Cosmic Rays on Earth’s Climate,” Physical Review Letters, Vol. 81 (1998), pp. 5027-5030.
  29. Gilbert P. Compo en Prashant D. Sardeshmukh, “Oceanic Influences on Recent Continental Warming,” Climate Dynamics, Vol. 32 (2009), pp. 333-342, https://link.springer.com/article/10.1007/s00382-008-0448-9 (geraadpleegd op 3 januari 2024).

Het broeikasverhaal

The science is settled!” “Fossiele brandstoffen brengen de planeet in gevaar, waarom ziet niet iedereen dat?” Maar zo duidelijk is het allemaal niet. Dat het aardse klimaat een chaotisch systeem is, is één kink in de kabel van het broeikasverhaal. En er is ook de vraag of klimaatverandering wel een existentiële bedreiging vormt. Als dat verhaal niet klopt, zou dat wel eens desastreus kunnen zijn voor de hechte klimaatcoalitie van overheden, ”groene” industrieën en klimaatactivisten.

Aan het woord is Richard Lindzen, em. professor atmosfeerwetenschappen  aan het beroemde MIT. Hij heeft zich jarenlang geprofileerd als een vooraanstaand “klimaatrealist” en is er steeds meer van overtuigd dat het klimaatverhaal niet klopt. De  vragensteller op 24 november 2023 was J. Scott Turner, directeur bij de National Association of Scholars en em.professor biologie aan de State University of New York.

Het thema is de rol en positie van de klimaatwetenschappen in de huidige welhaast wetenschapsvijandige tijd. Boeiend gesprek. Nederland komt ook even ter sprake: “….Nederland (of Ierland) denken dat als zij  CO2-arm worden het wat uit zal maken. Ze doen dat dus voor niks.”  Daar sta je dan met je ‘goeie gedrag’.

Duurt dat nog lang met die nieuwe regering?

Geen versnellende zeespiegel in de Noordzee

Fig.1    Bron: Wikimedia

Een vorige keer schreef ik over het uitkomen van Hessel Voorman’s publicatie over de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust en de verrassende uitkomsten van dat onderzoek. Hij hield een blog bij tijdens dat onderzoek, dat begint zo:

“In 2021 begon ik mijn eigen adviesbureau. En ik nam me voor een deel van mijn tijd te besteden aan wetenschappelijk onderzoek. Halverwege 2021 begon ik aan een diepgravende studie van zeespiegels in de Noordzee. Onlangs verscheen het artikel daarover in het wetenschappelijke tijdschrift “Journal of Hydraulic and Coastal Structures”. Het is taaie kost en geschreven in het Engels. Daarom op deze plek een toegankelijke Nederlandse samenvatting.”

Zo begint het blog van Hessel Voortman over het traject dat hij aflegde vanaf het allereerste idee van een onderzoek naar de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust tot de publicatie ervan in een wetenschappelijk tijdschrift. Boeiend is om te lezen welke stappen Hessel nam in zijn zoektocht. Het blog geeft een mooi kijkje achter het gordijn dat de ‘gewone’ wereld scheidt van de wetenschappelijke wereld. Het zou mooi zijn als meer wetenschappers dat deden, lijkt me.

Lees Hessels blog hier:

https://hesselvoortman.nl/post/geen-versnellende-zeespiegel-de-noordzee

Wordt 2024 ook zo nat?

Wie nee of ja zegt jokt of gokt. Het klimaat is een chaotisch systeem, en in een dergelijk systeem kan een piepklein verschil in het begin uiteindelijk een enorm verschil aan het einde veroorzaken. Een mooi voorbeeld  zijn de weerpluimen die in de meteorologie gebruikt worden. Dit is er een van maandag 8-1-2024:


Fig.1    Bron: KNMI

De grafiek is de expertpluim van de te verwachte neerslagsom voor de komende 14 dagen in De Bilt. Het KNMI ‘runt’ het neerslagmodel 52 keer, waarbij de beginsituatie steeds een heel klein beetje anders is. De rode streepjeslijn is de middelste run die voor dinsdag 23 januari een neerslagsom voorspelt van 23,3 mm. Dat is erg weinig, maar dat mag dan ook wel (vind ik na 14 dagen kelderdweilen). T/m maandag 13 januari liggen de 52 lijntjes nog dicht bij elkaar, de uitkomsten van die 52 runs liggen dus dicht bij elkaar. Daarna beginnen ze uit te waaieren. Dus tot een week vooruit kijken lukt nog wel, maar daarna kan het (bijna) alle kanten op. Toch worden wij en de software steeds een beetje knapper, maar voor 23 januari lopen de voorspellingen uiteen van 3 tot 62 mm. De dag dat we net zo goed 14 dagen vooruit kunnen kijken als momenteel die 7 dagen vooruit ligt overigens nog ver weg, denk ik.


Fig.2    Data: KNMI

In een van de laatste artikelen op de website schreef ik over de jaarlijkse neerslagsom in De Bilt vanaf 1906 t/m 2023. Op verzoek van een geleerde kennis gebruikte ik niet de kalenderjaren maar de 1-jaarlijkse voortschrijdende neerslagsom, dus de neerslagsom van 1 jan1906 t/m 31 december 1906, het volgende stapje van 2 januari 1906 t/m 1 januari 1907, enzovoorts. Met ruim 43.099 daggegevens zijn dat 42.917 stapjes van 365 dagen. Figuur 2 toont het resultaat. Alleen in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog in 1945 ontbreken 30 daggegevens.

Het interessante is dat er periodes zijn dat de neerslag toeneemt, maar ook periodes dat de neerslag afneemt. Hele natte of droge jaren komen dus vaak niet solitair voor maar als cluster. Een fysisch geograaf waar ik vroeger les van had  vertelde dat het weer de neiging heeft om in herhaling te vallen. En als dat wat langer duurt, zei hij, dan krijgt een mens de neiging om te denken dat er een nieuwe trend aangebroken is. Vaak viel het weer dan al weer snel terug in zijn oude patroon.

Mijn geleerde kennis vroeg me om ook neerslaggrafieken te maken met een voortschrijdende neerslagsom over 2 jaar, 5 jaar en 10 jaar. Dan kon je zien dat die neerslagsom echte persistentie vertoont, dus in herhaling valt.


Fig.3    Data: KNMI


Fig.4    Data: KNMI

Fig. 5    Data: KNMI

Te zien is dat er zelfs als je over een periode van 10 jaren de voortschrijdende neerslagsommen berekent er sprake is van lange periode waarin de neerslagsom meer stijgt dan daalt en vice versa.

Er moeten natuurlijk fysische verklaringen zijn voor die persistentie van de neerslag.  De meest voor de hand liggende is natuurlijk  de luchtcirculatie. Bij luchtcirculatie kijk je maar de ligging van het brongebied waar de lucht oorspronkelijk vandaan komt en welke route de lucht volgt voordat het in De Bilt aankomt. Lees o.a. hier.

Is het brongebied gelegen boven de oceaan dan spreken we van maritieme lucht, die vaak regen brengt, soms erg veel. Vandaag zitten we in een luchtsoort met als brongebied het NW van Rusland en is de lucht continentaal, en dus droog en ’s winters koud.


Fig.6    Bron: Hoogeveen et al 2022

De grafiek van figuur 6 is afkomstig van de publicatie van Hoogeveen et al in 2022. Ik heb daar al vaker over geschreven. De grafiek laat voor het winterseizoen zien wat het brongebied was van maritieme lucht (in dagen per jaar). Vooral de laatste decennia schieten W en SW omhoog en dalen  NW en N. W en SW stijgen sterker dan NW en N, wat wijst op toename van maritieme lucht ten kosten van continentale lucht. Bovendien zijn W en SW afkomstig van een warmer deel van de Atlantische Oceaan, dus hogere temperaturen en vaak meer neerslag.

Maar ik heb nu eigenlijk de vraag naar de oorzaak van de neerslagpersistentie nu verschoven van neerslag naar luchtcirculatie. Dat wordt al een stuk lastiger, en de meningen onder deskundigen daarover zijn nogal verdeeld over de oorzaken achter die veranderende luchtcirculatie.


Fig. 7    Data: KNMI

Fig.7 is gelijk aan figuur 5, met dien verstande dat de x-as  de y-as snijdt bij 8000 mm om de schommelingen wat uit te vergroten. Duidelijk is nog steeds de persistentie in het neerslagsignaal te zien. De piek rond 1965-1966 is nog breder geworden, de hoogste piek in 1998 is nu ook breed en heeft 2 spitsen, en het zeer natte jaar 2023 is een onbeduidend schuin streepje geworden. Maar dat laatste streepje kan natuurlijk het begin zijn van een forse 10-jaars voortschrijdende piek de komende jaren, of niet natuurlijk. Dat hangt vooral af van de luchtcirculatie. Maar misschien er speelt nog iets, namelijk toeval.


Fig.8

Ik heb in Excel de 43.099 neerslag dagwaarden van 1 januari 1906 t/m 31 december 2023 vervangen door 43099 aselecte getallen tussen 0 en 65. Daarvan heb ik de 10-jaars voortschrijdende som berekend en in de grafiek van figuur 8 gezet. De persistentie in het signaal is net zo duidelijk als in het echte neerslagsignaal van figuur 7. Dat wijst er op dat persistentie in het neerslagsignaal ook door toeval bepaald wordt. Ik schreef dat mijn geleerde kennis en die reageerde: “Ja, dat zal statistici niet verbazen: accumulatie van puur willekeurig (witte) ruis levert persistentie (“Brownian motion”).

Wat betekent dat dan voor de neerslagsom van 2024? Dat het alle kanten op kan gaan. Maar voorlopig graag even geen neerslag s.v.p., tot mijn kelder weer droog is.

Zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust versnelt niet

De zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust versnelt niet. Dat is de voornaamste conclusie van de paper Robust validation of trends and cycles in sea level and tidal amplitude in the Dutch North Sea, dat onlangs gepubliceerd is in de Journal of Coastal and Hydraulic Structures. De paper toont tevens aan dat scenario’s voor de stijgsnelheid van de zeespiegel, zoals die gepresenteerd worden door het IPCC en het KNMI, in het jaar 2020 al twee keer hoger liggen dan de gemeten snelheid.

Fig.1    Bron: Journal of Coastal and Hydraulic Structures

De auteur Hessel Voortman is gepromoveerd in Waterveiligheid aan de TU en werkte ruim 18 jaar voor ingenieursbureau Arcadis. Hij voerde als expert en projectmanager wereldwijd waterbouwkundige projecten uit, waaronder vele waterveiligheidsprojecten. Sinds 2021 is hij directeur-eigenaar van Hessel Voortman Engineering Consultancy B.V. Als onafhankelijk expert opereert hij op het grensvlak van wetenschap, beleid en uitvoering. Hij is onder andere  expert-reviewer van het Intergovernmental Panel on Climate Change.

Voor waterland Nederland zijn ontwikkelingen van de zeespiegel uiteraard van existentieel belang. Kennisinstituut Deltares publiceert iedere vijf jaar een rapport over de staat van de zeespiegel. In het meest recente rapport wordt voor het eerst gesproken van een versnelling van de zeespiegelstijging langs de Nederlandse kust sinds 1993. Deze versnelling is pas te ‘zien’ nadat gecorrigeerd is voor een windeffect langs de Nederlandse kust.

Voortman besloot zijn eigen analyse los te laten op de metingen van Rijkswaterstaat. Hij koos voor een andere aanpak waarbij rekening wordt gehouden met het getij en met bekende periodieke schommelingen die in de zeespiegelmetingen voorkomen; één met een periode van 8,85 jaar en één met een periode van 18,61 jaar. Voortman kan op deze manier het windeffect berekenen als een restsignaal. Zijn analyse toont aan dat het windeffect inderdaad bestaat langs de Nederlandse kust (jaargemiddeld staat de zeespiegel daardoor 5 cm hoger), maar ook dat het windeffect nauwelijks veranderd is in de tijd. Het kan daardoor een eventuele versnelling langs de kust niet verklaren.

Fig.2    Bron: Journal of Coastal and Hydraulic Structures

In bovenstaande figuur is te zien dat rond 1993 de zeespiegel zich in een ‘dal’ bevindt en momenteel zitten we juist weer op een piek. Een trendlijn van 1993 naar het heden suggereert daarom een versnelling, maar is gewoon onderdeel van de periodieke schommelingen die de zeespiegel langs onze kust vertoont.

Naar de toekomst toe leunen beleidsmakers sterk op projecties met klimaatmodellen van het IPCC en het KNMI. De huidige paper laat echter zien dat in het jaar 2020 deze projecties een factor 2 hoger uitvallen dan de metingen. De projecties van IPCC en KNMI lijken dan ook te pessimistisch zijn.

De afgelopen paar jaren zijn er enkele publicaties geweest over de zeespiegel aan de Nederlandse kust, namelijk van Steffelbauer et al, Keizer et al  en de Zeespiegelmonitor van Deltares. Op een aantal aspecten van die publicaties is op deze plaats al vaker kritisch geschreven. Geef daarvoor maar eens de zoekterm ‘Steffelbauer’ in het zoekvenster in.

Die publicaties hebben een aantal dingen min of meer gemeen, namelijk de gebezigde methodiek, de uitkomst dat sinds begin 1990 de zeespiegel aan onze kust onder bepaalde voorwaarden een versnelling vertoont, en een aantal gemeenschappelijke fouten. Wat dat laatste betreft: het wetenschappelijke wereldje over de zeespiegel is klein, men kent elkaar allemaal, en kopiëren is makkelijk. Maar dan is het natuurlijk oppassen dat er geen fouten worden gekopieerd.

Belangrijk in de genoemde publicaties is de aanname dat er de afgelopen decennia sprake zou zijn van een verandering van het windeffect, dat een versnelling van de zeespiegelstijging in de Noordzee zou maskeren. Steffelbauer en Keizer “leenden” de formules van een paper van Frederikse & Gerkema (2018). Voortman toont aan dat er sprake is van een foutieve correctie voor het windeffect en in enkele gevallen door foutieve schattingen van de meerjarige getijdencycli. Bovendien houdt men geen rekening met het feit dat de invloed van de windfactor sterk afhangt van de diepte van het water. In de relatieve ondiepe Noordzee is dat effect heel anders dan in diep oceaanwater.

Die meerjarige getijdencycli, de nodale cyclus (periode van 18,61 jaar) en Perigean cyclus (8,85 jaar) spelen een grote rol in het analyseren van de zeespiegel. Voortman vond op empirische gronden een amplitude van 15 tot 20 mm voor de nodale cyclus en 5 tot 8 mm voor de perigean cyclus. Als de twee cycli in fase zijn levert dat een amplitude op van ongeveer 30 mm. De door Steffelbauer en Keizer gebruikte code komt voor de nodale cyclus uit op 6mm amplitude en is dus een factor 5 te klein. Bovendien geeft die code aan dat Steffelbauer het verkeerde teken van de nodale cyclus heeft gebruikt, waardoor er pieken ontstaan er dalen zouden moeten zijn en omgekeerd.

Gecombineerd en in fase kunnen de twee cycli versnellingen veroorzaken van bijna 5 mm/jaar2. Zo’n snelle stijging wordt gemakkelijk verward met een door het klimaat veroorzaakte versnelling van de stijgsnelheid. Het is daarom belangrijk om bij elke analyse van de zeespiegel rekening te houden met deze cycli.

De foutieve correctie voor het windeffect en in enkele gevallen foutieve schattingen van de meerjarige getijdencycli zorgen er dan voor dat er een versnelling gezien wordt die er niet is. Gevolg van dit alles is dat de projecties van de zeespiegelhoogte aan het eind van deze eeuw veel te hoog zijn. Het gevaar bestaat dat er dan kustprojecten worden ontwikkeld die gebaseerd zijn op foutieve aannames.

De publicatie van Voortman (dubbelblinde peer reviews!) is hier te downloaden.

 

 

Belaagde wetenschapper

Demetris Koutsoyiannis is em. hoogleraar Hydrologie in Athene en bekend van het toepassen van het zogenaamde Hurst-Kolmogorov fenomeen in de hydrologie.

Naast zijn vele werk in de hydrologie is hij in de klimaatwereld ook bekend, vooral na zijn opvallende recente paper “On Hens, Eggs, Temperature and CO₂: Causal Links in Earth’s Atmosphere”, waarover later misschien meer.

Niet zo lang geleden was Koutsoyiannis gastspreker aan enkele Italiaanse universiteiten. Hij werd daar geconfronteerd met activistische studenten die hem het spreken onmogelijk probeerden te maken. Het was een voorbeeld van de niet aflatende tegenwerking die wetenschappers ondervinden als ze zich buiten het door woke aanhangers goedgekeurde (klimaat-)narratief bewegen. In Nederland is dat helaas ook geen onbekend verschijnsel. Een verontrustende ontwikkeling, vooral als die wordt gesteund door sommige universitaire docenten. Dat laatste lijkt me toch reden voor ontslag, maar universiteitsbesturen lijken bang voor activisten.

Koutsoyiannis werd geïnterviewd door Franco Battaglia, hoogleraar chemie in Italië:

Interview met Demetris Koutsoyiannis.

Demetris Koutsoyiannis is emeritus hoogleraar Hydrologie en analyse van hydrosystemen aan de Nationale Technische Universiteit van Athene. Hij was decaan van de School of Civil Engineering, hoofd van de afdeling Water Resources and Environmental Engineering, en hoofd van het Laboratory of Hydrology and Water Resources Development, redacteur van Hydrological Sciences Journal, bekroond met de International Hydrology Prize-Dooge-medaille (2014 ) van de International Association of Hydrological Sciences (IAHS), UNESCO en de World Meteorological Organization (WMO), en de Henry Darcy Medal (2009) van de European Geosciences Union (EGU).

Hij was ook hoogleraar hydrauliek aan de Postgraduate School of Technical Education of Officers Engineers (Athene) van het Griekse leger, gastprofessor aan het Imperial College (Londen), Hydrologic Research Center (San Diego), Georgia Institute of Technology (Atlanta), de Sapienza Universiteit van Rome en Universiteit van Bologna. Bij zijn laatste bezoek aan Italië is hij geduwd en in zijn gezicht geslagen.

Vertel ons over uw laatste ervaring in Italië

In 2019 was ik academisch bezoeker aan twee Italiaanse universiteiten, in Rome en Bologna. In Rome gaf ik een seminar over een technische kwestie, over onomkeerbare processen in de tijd, maar interessant genoeg gingen de meeste vragen die ik ontving over het klimaat. In Bologna heb ik ook een technisch thema over de stochastiek voorgesteld, maar de universiteit vroeg om een thema dat geschikt was voor een algemeen publiek. Uit de verschillende alternatieven die ik heb voorgesteld, heeft de universiteit die over het klimaat gekozen.

De aankondiging van mijn lezing kreeg vooral bekendheid dankzij Repubblica en een daaraan verbonden blog, Oca Sapiens. Ik had de eer om door Repubblica als “prof negazionista” te worden bestempeld. En ik geniet van deze etikettering, ook al weet ik dat het volledig in overeenstemming is met Goebbels’ Principles of Propaganda.

Ik heb ook genoten van de geschriften van Oca, die naast de gebruikelijke onzin die we in dit soort blogs zien, verschillende ‘onthullingen’ bevatten die grove leugens waren, zoals dat ik een onderscheiding ontving van ‘Big Oil & Coal’, ter waarde van tienduizenden euro’s. Daarnaast gaf Oca tijdens mijn lezing instructies aan professoren en studenten van de universiteit om activisme te ondernemen. Misschien was de universiteit ongerust over al die mensen, misschien wilden ze mij beschermen, feit is dat ze mijn lezing hebben afgelast, ook al vertelde ik hen dat activistische daden mij niet interesseren omdat ik als decaan van de School voor Civiele Techniek in Athene, tijdens de vier jaar dat ik in dienst was, voortdurend te maken had met activistische studenten. Maar ik ben nooit voor hen opzij gegaan.

Wat heb je te zeggen over het klimaat?

Laat ik beginnen met u mijn laatste resultaat te vertellen. Zeer onlangs konden drie co-auteurs en ik een artikel publiceren met de titel “On Hens, Eggs, Temperatures and CO2: Causal Links in Earth’s Atmosphere” in het tijdschrift Sci. Dit is een vervolg op twee artikelen die we een jaar geleden publiceerden in de Proceeding of the Royal Society. Daarin hebben we bestaande theorieën over causaliteit bestudeerd en vastgesteld dat deze problemen hebben. Daarom hebben we een nieuwe stochastische methodologie ontwikkeld, die robuust is en toepasbaar is op grote geofysische systemen. Ook hebben wij meerdere applicaties verzorgd, waarvan één op het klimaatsysteem. Omdat deze laatste studie brede belangstelling trok, zijn we dieper ingegaan op het temperatuur- versus CO2-probleem. Aanvankelijk stelden we het als een kip-of-ei-probleem, in termen van het causaliteitsverband (elk van de twee is een oorzaak van de ander), maar uiteindelijk bleek dat veranderingen in de CO₂-concentratie geen oorzaak kunnen zijn van temperatuurveranderingen. In plaats daarvan identificeerden we een unidirectioneel, potentieel causaal verband met temperatuur als oorzaak en de CO₂-concentratie als gevolg. Deze richting van causaliteit geldt voor de gehele periode die wordt bestreken door de moderne instrumentele waarnemingen (meer dan 60 jaar) op alle tijdschalen.

De discussie, die werd aangewakkerd door onze overwegingen over de koolstofbalans, benadrukte het belang van de biosfeer in de koolstofcyclus – met een aandeel van 96% tegenover 4% van de menselijke uitstoot. We hebben aangetoond dat er, in vergelijking met wat er in 1750 gebeurde, nu sprake is van een extra uitstoot van ongeveer 60 Gt C/jaar, waarvan iets minder dan 10 Gt C/jaar het gevolg is van de verbranding van fossiele brandstoffen. Zelfs zonder rekening te houden met de uitstoot van fossiele brandstoffen is er een overschot van ongeveer 50 Gt C/jaar ten opzichte van het niveau van 1750. Dit overschot wordt volledig verklaard door de temperatuurstijging.

Wat waren de reacties?

De meeste collega’s waren niet enthousiast over onze papers, ongeacht hun algemene opvattingen over klimaat. Sommige klimaatorthodoxen oefenden druk uit op de Royal Society om onze artikelen in te trekken. Alles wat in tegenspraak is met de officiële verhalen heeft de neiging te worden verworpen of, als het door de mazen van het systeem is geglipt en is gepubliceerd, te worden ingetrokken. Ik heb de afgelopen twintig jaar verschillende artikelen over het klimaat gepubliceerd, maar tot nu toe is er geen sprake geweest van intrekking, ondanks intensieve pogingen. Maar we zien dat deze tactiek ook bij andere artikelen effectief is.

We leven in een tijdperk van decadentie, waarin diversiteit in alles wordt aangemoedigd en gepromoot – we worden bijvoorbeeld geïnformeerd over 68 verschillende geslachten waaruit mensen zich vrij zouden moeten voelen om te kiezen – maar diversiteit in wetenschappelijke meningen is ten strengste verboden. De wetenschap, die vroeger het vrije onderzoek naar nieuwe kennis was, wordt nu als “gevestigd” beschouwd.

De agenda voor klimaatverandering is dus een politieke agenda.

Ja. Het werd geïnitieerd en ontwikkeld door de Rockefellers – ja, degenen die vroeger de personificatie waren van wat ‘Big Oil’ wordt genoemd. Het werd in 1974 op de internationale politiek gelanceerd door hun diplomaat Henry Kissinger. Momenteel wordt het gecoördineerd door Kissingers leerling Klaus Schwab via het World Economic Forum en de Verenigde Naties.

Een van de meest ironische feiten is dat de meest fanatieke aanhangers van de agenda zichzelf als links beschouwen. Ik kan me voorstellen dat Antonio Gramsci, die ik las en die ik bewonderde toen ik student was, geschokt zou zijn als hij deze ‘linksen’ van vandaag zou zien…

Hoe reageerde u op de Italiaanse ervaring?

Ik heb deze gebeurtenissen zeer positief ervaren – als een bron van inspiratie. Eerst bestudeerde ik de geschiedenis van gerelateerde ontwikkelingen in Italië en wereldwijd, waarbij ik me concentreerde op het raakvlak van wetenschap met politiek en in het bijzonder op de totalitaire facetten van de politiek. De Universiteit van Bologna stond mij toe om, tijdens een evenement dat ik zelf organiseerde en waar geen reclame voor werd gemaakt, mijn eerste bevindingen van dit onderzoek te presenteren. (Ik heb mijn presentatie hier geüpload.) Hierin vergeleek ik historisch-fascistische praktijken met modern activisme, dat blijkbaar in strijd is met de Italiaanse grondwet, waarvan artikel 33 zegt dat kunst en wetenschap vrij zijn en dat het onderwijs daarin vrij is. Ik vergeleek de consensus van professoren in de tijd van Mussolini, bereikt door een eed van trouw aan het fascistische regime, met moderne wetenschappelijke consensus over het klimaat, bereikt door modernere methoden, die nog steeds de traditionele praktijken omvatten van het tot zwijgen brengen of elimineren van meningen die niet stroken met de officiële opvattingen: het officiële narratief.

Ik zette dit onderzoek voort, waarbij ik me concentreerde op de geschiedenis van de klimaatveranderingsagenda, en ik kon de historische wortels ervan vinden, die ik later in Athene presenteerde in een lezing getiteld “De politieke oorsprong van de klimaatveranderingsagenda”. Sinds de annulering van mijn lezing in Bologna heb ik, alleen of in samenwerking met andere collega’s, tien artikelen over klimaat geproduceerd.

Heeft u nog enige wrok jegens Italië?

Integendeel: ik bewonder de hydrologische gemeenschap in Italië. Ik geloof dat deze de meest geavanceerde in Europa is. Op professioneel vlak heb ik meer goede vrienden in Italië dan in Griekenland. En natuurlijk houd ik van het Italiaanse eten en drinken, het beste ter wereld. Als ik niet in Griekenland zou wonen en als ik de keuze had waar ik anders zou gaan wonen, zou dat Italië zijn. Maar pas op: zowel Italië als Griekenland zijn zwaar getroffen door de moderne intellectuele en morele decadentie. Bovendien kunnen we moeilijk zeggen dat onze landen soeverein zijn. Ik zie ze eerder als vazalstaten en momenteel intellectueel gehegemoniseerd door een cultuur op laag niveau die elders is ontwikkeld. Ik kan me voorstellen dat Gramsci dit ook niet leuk zou vinden…

Ik geloof dat de volkeren van onze beide landen een grotere verantwoordelijkheid hebben dan andere volkeren om weerstand te bieden aan decadentie en opnieuw de klassieke ethische en intellectuele waarden te bevorderen die onze voorouders hebben ontwikkeld en die de basis zijn geweest van de moderne beschaving.

Dit interview werd eerder gepubliceerd op Climategate 

Natste 365 dagen

Een kennis van me vroeg om een grafiek van de natste 365 opeenvolgende dagen in De Bilt van 1906-2023. Dat was omdat hij vond dat de jaarlijkse neerslag tamelijk willekeurig op 1 januari begint en op 31 december eindigt. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in. Een duidelijk voorbeeld is het Chinese jaar dat niet op 1 januari valt maar altijd ergens eind januari/begin februari. In 2024 is het Chinese nieuwjaar op 10 februari. Doordat de Chinese kalender de stand van de maan volgt valt nieuwjaarsdag elk jaar op een andere datum. Dat betekent ook dat het Chinese jaar niet altijd even lang is. Nu is dat laatste niet zo gek, want eenmaal in de 4 jaar hebben wij ook een verlengd jaar, een schrikkeljaar.


Fig.1    Data: KNMI daggegevens

Omdat ik alle KNMI dagdata van de neerslag t/m 31 december 2023 op mijn computer heb is het berekenen en tekenen van de 365-daagse voortschrijdende neerslagsom makkelijk. Figuur 1 is het resultaat. De top 3 van de natste 365 opeenvolgende dagen is nog steeds hetzelfde als die van de natste kalenderjaren, maar met iets verschillende cijfers. Het natste ‘jaar’ zijn de 365 dagen rond 1 september 1998 met 1347 mm, op de tweede plaats staan de 365 dagen rond 30 juni 2023 met 1210 mm en op de derde plaats de 365 dagen rond 18 mei 1966 met 1200 mm.

Fig.2    Data: KNMI daggegevens

Figuur 2 is uit het vorige artikel en toont de neerslagsom per kalenderjaar. Vergelijk je nu figuur 1 met figuur 2 dan valt op dat in figuur 1 ergens in 1930 de nummer 4 zichtbaar wordt, namelijk de 365 dagen rond 20 december 1930 met 1184 mm. In figuur 2 is 1930 helemaal geen  opvallend nat jaar. Dat komt omdat  die 365 dagen rond 20 december 1930 deels in 1930 en deels in 1931 zitten. Dat kun je natuurlijk al bedenken als je die datum van 20 december ziet. Eigenlijk is deze methode van voortschrijdende neerslagsom wat ‘eerlijker’.

Overigens staat de uitkomst van mijn onderzoekje in het vorige artikel of de claim dat 2023 het natste jaar sinds het begin van de metingen juist is, nog steeds als een huis. Zowel voor De Bilt als voor het ensemble van de 5 hoofdstations van ons land is 2023 niet het natste jaar. Dat natste ‘jaar’ was en is 1998.

Alweer die treurige NOS

Fig.1    Bron: NOS

De NOS kán het niet nalaten om over het weer alleen maar alarmistische taal uit te slaan. Nu was het de afgelopen maanden wel erg nat natuurlijk, ik kan er van meepraten na een weekje dweilen in de kelder. Maar hoe zit het nou echt met dat natste en warmste jaar?

Daarvoor kunnen we terecht bij het KNMI als bron van data. Het KNMI meet (erg goed) en corrigeert soms data (niet altijd erg goed, zie hier), maar over het algemeen kun je wat met die KNMI data. Laten we eens wat cijfers bekijken.

Bij neerslag zijn de ruimtelijke verschillen in Nederland groot en daarom gebruikt het KNMI 13 neerslagstations voor de landelijke waarde, de P13. Die stations zijn De Bilt, De Kooy (t/m 1971: Den Helder), Groningen, Heerde, Hoofddorp, Hoorn, Kerkwerve, Oudenbosch, Roermond, Ter Apel, West-Terschelling, Westdorpe (t/m 1995 Axel) en Winterswijk. Helaas zijn die gegevens over 2023 nog niet beschikbaar, dat zal pas eind januari 2024 zijn.

Wel beschikbaar zijn de neerslag daggegevens van een aantal stations waar automatisch gemeten wordt. Het hoofdstation De Bilt heeft alle neerslagdata vanaf 1906, het oorlogsjaar 1945 ontbreekt. En natuurlijk die van 31 december 2023, de dag waarop ik dit artikel schrijf. Voor die laatste dag ga ik te rade bij de weerpluim van het KNMI, die voor 31 december in De Bilt een neerslagsom voorspelt van 3,9 mm. Als ik die neerslagdata omreken naar jaarsommen dan komt het er zo uit te zien:

Fig.2    Data: KNMI daggegevens

In een vorig bericht had ik al laten zien dat De Bilt in 1998 tot nu toe de meeste neerslag liet zien, namelijk 1240 mm, gevolgd door 1965 met 1152 mm en 1966 met 1148 mm. In de grafiek is al te zien dat het record van 1998 niet gehaald wordt: De Bilt blijft steken op 1188 mm (1184 mm gemeten plus 3,9 mm voorspeld voor vandaag). 2023 is dus niet het natste jaar.


Fig.3    Bron: rapport homogenisatie

Nu ligt De Bilt wel aardig centraal in Nederland, maar de ruimtelijke spreiding van de neerslag is zodanig dat het wat beter kan. Daarom heb ik de 4 andere hoofdstations van het KNMI erbij betrokken: Eelde, De Kooy, Vlissingen en Maastricht. Figuur 3 laat zien dat er sprake is van een goede ruimtelijke spreiding van deze stations: het zijn natuurlijk niet voor niets de hoofdstations.

Omdat de datareeksen van deze 4 stations pas in 1957 beginnen heb ik van alle 5 stations de gemiddelde jaarlijkse neerlag berekend van 1957 t/m 2023. Ook voor die 4 hoofdstations heb ik de neerslaghoeveelheden voor oudejaarsdag uit de KNMI weerpluimen gehaald. Het ensemble van alle 5 hoofdstations ziet er dan zo uit:


Fig. 4    Data: KNMI daggegevens

In deze grafiek is niet goed met het blote oog te zien of 1998 dan wel 2023 het natste jaar zal zijn. De getallen geven voor het ensemble van 5 hoofdstations aan dat 1998  met 1072 mm nog steeds het natste jaar is, en 2023 met 1066 mm op de tweede plaats eindigt. Dat laatste moet u me maar vergeven, het is natuurlijk geen wedstrijd, hoewel media dat er graag van maken. Ook op deze wijze berekend is 2023 dus niet het natste jaar in Nederland.

Dichter bij het antwoord op de vraag of 2023 het natste jaar in Nederland is sinds het begin van de metingen kan ik met de daggegevens van het KNMI momenteel niet komen. Het kan natuurlijk zijn dat over een aantal weken de P13 waarden laten zien  dat 2023 toch het natste was. Maar dan is in elk geval duidelijk dat de ruimtelijke spreiding van welk ensemble aan stations dan ook de uitslag beïnvloedt.

Is 2023 voor Nederland het warmste jaar dat gemeten is? In De Bilt in elk geval wel:


Fig.5    Data: KNMI daggegevens

De grafiek van figuur 5 laat zien dat dat het geval is, alhoewel 2023 met gemiddeld 11,8 °C nipt hoger is dan de 11,7 °C van 2014 en 2020. De opvallende stijging van de temperatuur sinds eind jaren ’80 van de vorige eeuw is vooral het gevolg van veranderende windrichtingen en een zeer sterke toename van het directe zonlicht. Zie daarvoor dit recente artikel.

Nu zal bij veel mensen het jaar 2023 niet in het geheugen gegrift staan als zeer warm jaar. Dat komt omdat die gemiddelde jaartemperatuur van 2023 in De Bilt van 11,8 °C  natuurlijk niet alleen bepaald wordt door dagen met zomerse en tropische temperaturen, maar (vooral) ook door dagen die in koudere jaargetijden minder koud/kil zijn dan normaal. Als we naar de seizoenen kijken dan waren er 7 zomers in De Bilt die warmer waren dan die van 2023. Van de winters waren er 12 die ‘warmer’ waren dan 2023 en er waren maar liefst 27 jaren met warmere lentes dan het afgelopen jaar. Alleen de herfsttemperatuur was in 2023 opvallend hoog met 12,8 °C, maar die wordt waarschijnlijk door weinig mensen ervaren als ‘zeer warm’ .  Overigens was 2006 met een herfsttemperatuur van 13,6 °C de warmste herfst sinds het begin van de metingen.

En dan die laatste alinea uit het NOS bericht van figuur 1: “Ook wereldwijd gaat 2023 de boeken in als het warmste jaar sinds mensenheugenis en kunnen er recordwaarden genoteerd worden voor de zeewatertemperatuur en zeespiegelstijging.” Dat ‘sinds mensenheugenis’ tekent wel de gretigheid waarmee de NOS elk weer- en klimaatbericht een alarmistisch jasje aantrekt. En die ‘recordwaarden’ voor de zee-temperatuur en zeespiegelstijging wil ik nog wel eens waargemaakt zien, ik geloof er niks van.

Zeer nat 2023

Het jaar 2023 wordt voor Nederlandse begrippen een zeer nat jaar . Ik keek naar de dagdata van station De Bilt vanaf 1906:


Fig.1    Data: KNMI

https://daggegevens.knmi.nl/

De gegevens in figuur 1 lopen van 1 januari 1906 t/m 23 december 2023. Te zien is dat De Bilt momenteel het op drie na natste jaar is sinds 1906, met ruim 1130 mm. Verreweg het natste jaar was 1998 met 1240 mm, gevolgd door 1965 met 1152 en 1966 met 1148 mm neerslag.

Maar het jaar is nog niet afgelopen. Ik kijk naar de verwachtingen op KNMI weerpluim:

Fig.2    Bron: KNMI

https://www.knmi.nl/nederland-nu/weer/waarschuwingen-en-verwachtingen/weer-en-klimaatpluim

Als ik de verwachte 6 uurs sommen aanhoud, dan komt de neerslag in De Bilt in 2023 op ongeveer 1171 mm te staan. Dan ziet de grafiek er zo uit:


Fig.3    Data: KNMI

Het ziet er naar uit dat dit jaar dus niet het natste jaar sinds 1906 wordt. Jammer voor de recordjagers, maar ze maken vast nog een kans als ze naar andere stations kijken. Dan wordt het vast ‘het natste jaar ooit’ genoemd .